RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1981], van gestelde Sierraleoonse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat te Rotterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel, thans de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek.
Verweerder heeft op 19 december 2011 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Daarbij is verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2012. Eiser en verweerder hebben bij gemachtigde het woord gevoerd.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 20 april 2012 heeft verweerder nadere informatie verstrekt. Op 23 april 2012 heeft eiser op verweerders brief gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, heeft zij het onderzoek heden gesloten en bepaald dat heden uitspraak wordt gedaan.
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 januari 2012 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat niet is gebleken dat verweerder een laissez-passertraject bij de Sierraleoonse autoriteiten is gestart. Verder ontkent eiser, bij gebrek aan wetenschap, dat er recent overleg heeft plaatsgevonden tussen verweerder en de Sierraleoonse autoriteiten, dat de Dienst Terugkeer en Vertrek Freetown heeft bezocht en dat door verweerder is gerappelleerd op een ‘Note Verbale’ van mei 2011. Eiser wil op dit punt meer inzicht in de voortgang van het overleg met de Sierraleoonse autoriteiten.
4. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er contacten zijn met de Sierraleoonse autoriteiten, gericht op de afgifte van laisser passer voor gedwongen vertrek. Maar daar komt men in dit geval helemaal niet aan toe, aldus verweerder, omdat eiser heeft gezegd vrijwillig te willen terugkeren en daarover in gesprek is met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).
5. Eisers nationaliteit staat blijkens de voortgangsgegevens vast en op dit moment loopt er voor eiser geen laissez-passertraject bij de Sierraleoonse autoriteiten. Verweerder zet in op zijn vrijwillig vertrek, door tussenkomst van de IOM naar Sierra Leone; verwijderingstrajecten naar andere landen lopen er niet. Het enige wat volgens verweerder loopt gericht op het verstrekken van laissez passer voor mensen uit Sierra Leone die moeten worden verwijderd, is een serie van gesprekken met de Sierraleoonse autoriteiten. Dat is dus, concludeert de rechtbank hieruit, niet specifiek op de verwijdering van eiser gericht.
6. De rechtbank overweegt dat vrijwillige terugkeer via de IOM, al of niet vanuit vreemdelingenbewaring, geen uitzetting als bedoeld in artikel 59, eerste lid en aanhef, van de Vw is. Deze term wordt immers gebruikt voor gevallen van verwijdering met de sterke arm uit Nederland. Dit betekent dat in een concreet geval geen sprake is van uitzetting als het enige traject is dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld Nederland op een door hem verkozen wijze te verlaten. Verweerder gaat hiervan zelf ook uit, zo volgt uit de Vreemdelingencirculaire 2000, paragraaf A4/1.
7. Dat wil dus zeggen dat verweerder op zijn hoogst kan claimen dat in eisers geval sprake is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering, ook al loopt er geen laissez-passertraject, indien het overlegtraject met de Sierraleoonse autoriteiten wordt gezien als mogelijkheid die verweerder achter de hand houdt om eiser te verwijderen indien het vrijwillige vertrek afketst. Bij brief van 20 april 2012 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank nadere informatie verstrekt en verklaard dat de betwiste contacten wel hebben plaatsgevonden. Hij verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 oktober 2011 (LJN: BU2844). Daarnaast verklaart verweerder dat de laatste ontmoeting met de Sierraleoonse autoriteiten eind maart 2012 heeft plaatsgevonden, dat de Nederlandse ambassade heeft geprobeerd een reactie te krijgen op de "Note Verbale" en dat wordt overwogen om in 2012 een bezoek te plannen aan Sierra Leone. Het ter zitting genoemde verzoek om toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur betrof een verzoek om cijfermateriaal en de desbetreffende gegevens zijn door verweerder niet meegezonden, nu de vraagstelling van de rechtbank volgens verweerder daar niet op was gericht.
8. In de genoemde uitspraak van 20 oktober 2011 van de ABRvS staat dat verweerder heeft verklaard dat op 17 december 2012, 28 januari 2011 en 23 maart 2011 overleg heeft plaatsgevonden met de Sierraleoonse autoriteiten in Brussel, dat bij dat laatste gesprek is gesproken over een mogelijk bezoek aan Freetown en dat in mei 2011 een zogeheten Note Verbale is verzonden waarin dat eventuele bezoek aan Freetown wordt aangekondigd. In de periode januari 2009 tot en met juli 2011 zijn ongeveer dertien Sierraleoonse vreemdelingen vanuit bewaring naar Sierra Leone vertrokken, waarvan in ongeveer tien gevallen sprake was van gedwongen vertrek op basis van andere documenten dan een laissez passer. Sinds 2009 zijn geen laissez passer door de Sierraleoonse autoriteiten verstrekt. Omdat betrokkene in het geval waarover de ABRvS in die uitspraak had te oordelen weigerde te verklaren dat hij vrijwillig wil terugkeren naar Sierra Leone en in aanmerking genomen dat verweerder nog steeds contacten met de Sierraleoonse autoriteiten onderhoudt, gericht op de afgifte van laissez passer, concludeert de ABRvS dat er geen grond is voor het oordeel dat geen sprake meer is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering.
9. Sinds de beoordeling in die uitspraak van oktober 2011 is inmiddels een half jaar verstreken. Wat verweerder in de brief van 20 april 2012 verklaart is vaag. Op welke datum in maart 2012, waar en met wie overleg is geweest en wat doel en onderwerp waren, blijft in het midden. Wanneer en hoe vaak de Nederlandse ambassade zou hebben gerappelleerd op de Note Verbale blijft in het midden. Verweerders zin "Overwogen wordt om in 2012 een bezoek te plannen aan Sierra Leone." bevat vooral vaagheden. De rechtbank begrijpt verder niet welke overtuigingskracht er zou moeten uitgaan van de zin "De informatie over plaatsgevonden contacten is voor het opstellen van deze brief dus geverifieerd bij de Dienst Terugkeer en Vertrek en van de juistheid kan en dient volgens verweerder (de Minister) te worden uitgegaan." Ter zitting heeft de rechtbank verweerder nadrukkelijk voorgehouden dat als hij zou menen dat zich onder de informatie over de contacten met de Sierraleoonse autoriteiten gegevens zouden bevinden waarop de procedure voor beperkte kennisneming van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht zou moeten worden toegepast, de rechtbank daarvoor binnen deze procedure ruimte zou bieden door binnen één dag om toepassing van die bevoegdheid te beslissen. Op die manier, zo is ter zitting besproken, zouden eventuele complicaties rondom het in eisers reactie op de voortgangsgegevens gedane verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, in deze procedure kunnen worden getrokken zonder tijdverlies. Wat verweerder in de meergenoemde brief van 20 april 2012 opmerkt, is dan ook onjuist.
10. Naar het oordeel van de rechtbank biedt wat verweerder te berde heeft gebracht niet langer genoeg aanknopingspunten om te concluderen dat er nog sprake is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Sierra Leone.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is vanaf de dag van deze uitspraak. Nu deze beroepsgrond van eiser slaagt, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
12. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 25 april 2012.
13. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
14. Nu de bewaring onrechtmatig is geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel is bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding ten laste van de Staat toe te kennen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
15. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend moet de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb plaatsvinden aan de griffier.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 25 april 2012;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van H. Achrak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2012.
afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.