ECLI:NL:RBSGR:2012:BW5500

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
403402 - HA RK 11-564
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van de Nederlandse nationaliteit door verkrijging van de Surinaamse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 april 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoekster die haar Nederlandse nationaliteit wilde herstellen. De verzoekster, geboren op [geboortedatum] 1975 in Suriname, had op grond van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten (TOS) op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit verkregen, waardoor zij haar Nederlandse nationaliteit verloor. De verzoekster voerde aan dat zij bij haar geboorte van rechtswege het Nederlanderschap had verkregen, omdat haar ouders beiden de Nederlandse nationaliteit bezaten. Echter, de IND stelde dat de verzoekster op grond van artikel 6 lid 1 van de TOS haar moeder volgde in de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit, waardoor zij het Nederlanderschap verloor.

De mondelinge behandeling vond plaats op 29 maart 2012, waarbij de verzoekster in persoon verscheen, vergezeld van haar advocaat. De IND, vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon, concludeerde tot afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stellingen van de IND omtrent de afstamming van de verzoekster niet voldoende zijn weersproken. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster, die minderjarig was ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS, haar moeder volgde in de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit en daardoor het Nederlanderschap verloor.

De rechtbank oordeelde dat de verzoekster niet met rechtsgevolg op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS kon opteren voor de Nederlandse nationaliteit, omdat zij niet aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank wees het verzoek af, met de overweging dat de verzoekster vanaf 25 november 1975 niet meer in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. P.A. Koppen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 403402 / HA RK 11-564
Beschikking van 26 april 2012
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Suriname,
verzoekster,
advocaat mr. I. Özkara te Arnhem,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.
Partijen worden hierna aangeduid als '[verzoekster]' en 'de IND'.
1.De procedure
1.1.[verzoekster] heeft op 21 september 2011 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit.
1.2.De IND heeft bij brief van 23 januari 2012 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.3.De officier van justitie heeft zich bij brief van 30 januari 2012 aangesloten bij het advies van de IND. Bij brief van 14 maart 2012 heeft de officier van justitie bericht geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
1.4.De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
29 maart 2012. [verzoekster] is in persoon verschenen, vergezeld van mr. S.T.C. Rebergen, advocate te Arnhem. Namens de IND is verschenen mr. Cappon.
2.Het verzoek
2.1.[verzoekster] voert ter onderbouwing van haar verzoek het volgende aan. Zij is op [geboortedatum] 1975 geboren als wettig kind van een in Suriname wonende vader en moeder, die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben bezeten. Ingevolge artikel 1 aanhef en onder a van de Wet op het Nederlanderschap en ingezetenschap van 1892 (WNI) heeft [verzoekster] bij haar geboorte van rechtswege het Nederlanderschap verkregen. Het Nederlanderschap is zij door de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (verder te noemen: TOS) op
25 november 1975 verloren.
Op 9 augustus 1991 heeft haar wettelijk vertegenwoordiger zich gewend tot de Nederlandse ambassade in Paramaribo en ten behoeve van [verzoekster] een optieverklaring afgelegd. Die optieverklaring is zonder rechtsgevolg gebleven. Op 11 april 1998 heeft [verzoekster] zelf zich gewend tot de Nederlandse Ambassade in Paramaribo en is aan haar op 28 mei 1998 een Schengenvisum afgegeven. Aldus heeft [verzoekster], binnen vijf jaar nadat zij meerderjarig was geworden, haar wil te kennen heeft gegeven te willen vertrekken naar Nederland om te opteren voor het Nederlanderschap.
3.Het standpunt van de IND
3.1.De IND gaat ervan uit dat [verzoekster], gezien haar geboorteakte, is geboren als natuurlijk kind van mevrouw [moeder van verzoekster], ten tijde van de geboorte van [verzoekster] van Nederlandse nationaliteit. Niet is gebleken dat [verzoekster], die de geslachtsnaam van haar moeder voert, een juridische vader heeft. [verzoekster] verkreeg daarom bij haar geboorte door afstamming van een Nederlandse moeder op grond van artikel 1 aanhef en onder c WNI de Nederlandse nationaliteit. Aangenomen wordt dat [verzoekster] en haar moeder ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS woonplaats of werkelijk verblijf hadden in Suriname. Op grond van artikel 3 respectievelijk artikel 2 lid 1 van de TOS verkreeg de moeder van [verzoekster] daarom op
25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit en verloor zij de Nederlandse nationaliteit.
De IND stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] op grond van artikel 6 lid 1 van de TOS op
25 november 1975 haar moeder is gevolgd in de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit, waardoor zij het Nederlanderschap verloor. [verzoekster] behoort niet tot de categorie personen die op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS kon opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Bovendien is de gestelde optie niet aangetoond.
4.De beoordeling
4.1.Ter zitting zijn de - met stukken onderbouwde - stellingen van de IND omtrent de afstamming van [verzoekster] niet (voldoende) weersproken zodat de rechtbank ervan uitgaat dat [verzoekster] een natuurlijk kind is van haar moeder, die bij de geboorte van [verzoekster] de Nederlandse nationaliteit bezat. [verzoekster] is geboren te [geboorteplaats].
4.2.[verzoekster] verkreeg bij haar geboorte op grond van artikel 1 aanhef en onder c WNI het Nederlanderschap. Bij de inwerkingtreding van de TOS op 25 november 1975 was [verzoekster] minderjarig en woonde zij, naar ook de rechtbank aanneemt, met haar moeder in Suriname. Op grond van artikel 6 lid 1 van de TOS volgde [verzoekster] haar moeder in de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit en verloor zij het Nederlanderschap.
4.3.[verzoekster] heeft, anders dan zij zelf aanvoert, niet op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS de gelegenheid gehad binnen vijf jaar na het bereiken van haar meerderjarigheid te opteren voor de Nederlandse nationaliteit. [verzoekster] zou immers, indien zij op 25 november 1975 meerderjarig zou zijn geweest, eveneens de Surinaamse nationaliteit hebben verkregen en de Nederlandse nationaliteit hebben verloren. Artikel 6 lid 4 van de Tos berust niet op de gedachte dat een persoon die meerderjarig is geworden enkel daardoor gelegenheid moet worden geboden alsnog te opteren voor een nationaliteit die afwijkt van die van de vader of eventueel de moeder. Het artikel beoogt slechts een correctiemogelijkheid te bieden voor gevallen waarin de werking van de leden 1 of 2 ertoe leidt dat een minderjarige een andere nationaliteit verkrijgt dan hij/zij zou hebben verkregen indien hij/zij reeds meerderjarig zou zijn geweest op het tijdstip van inwerkingtreding van de TOS (HR 26-06-1987, NJ 1988, 135).
4.4.Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [verzoekster] niet met rechtsgevolg op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS kon opteren voor de Nederlandse nationaliteit. [verzoekster] is vanaf 25 november 1975 niet meer in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen. Het verweer van de IND dat de gestelde optie niet is aangetoond behoeft dan ook geen bespreking meer.
5.De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2012.