ECLI:NL:RBSGR:2012:BW6061

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
415969 - KG ZA 12-323
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigheid en beoordeling inschrijving in aanbestedingsprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 mei 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Fa. Gebr. Van der Lee en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door Rijkswaterstaat. Van der Lee had de Staat gedagvaard omdat haar inschrijving voor een aanbesteding ongeldig was verklaard. De aanbesteding betrof de opwaardering van de Zuid-Willemsvaart tussen Den Dungen en Veghel, waarvoor het Aanbestedingsreglement Werken 2005 van toepassing was. Van der Lee stelde dat de beoordeling van haar inschrijving, met name het Risicodossier Opdrachtgever, onterecht met een score van 4 was beoordeeld, wat leidde tot de ongeldigverklaring van haar inschrijving. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanbestedende dienst, Rijkswaterstaat, een ruime beoordelingsvrijheid toekomt en dat de beoordeling van de inschrijving van Van der Lee niet onterecht was. De rechter concludeerde dat de inschrijving van Van der Lee niet voldeed aan de gestelde eisen en dat de ongeldigverklaring op goede gronden was gedaan. De vorderingen van Van der Lee werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor inschrijvers om zorgvuldig te voldoen aan de eisen van aanbestedingsprocedures en de beoordelingscriteria die door de aanbestedende dienst zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 415969 / KG ZA 12-323
Vonnis in kort geding van 11 mei 2012
in de zaak van
de vennootschap onder firma
Fa. Gebr. Van der Lee,
gevestigd te Hagestein (gemeente Vianen),
eiseres,
advocaat mr. A. Stellingwerf Beintema te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Infrastructuur en Milieu),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. J.E. Palm te 's-Gravenhage,
waarin zijn tussengekomen:
1. de Combinatie Vissers Ploegmakers B.V. / F.P.H. Ploegmakers B.V.,
gevestigd te Erp (gemeente Veghel),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vissers Ploegmakers B.V.,
gevestigd te Erp (gemeente Veghel),
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
F.P.H. Ploegmakers B.V.,
gevestigd te Vinkel (gemeente Maasdonk),
advocaat mr. L.C. van den Berg te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als 'Van der Lee', 'de Staat' en 'de Combinatie'.
1. Procedure
1.1. Van der Lee heeft de Staat op 27 maart 2012 doen dagvaarden om op 17 april 2012 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De behandeling van de zaak is nader bepaald op 2 mei 2012.
1.2. De Combinatie heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen Van der Lee en de Staat. Ter zitting van 2 mei 2012 hebben Van der Lee en de Staat verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. De Combinatie is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de toewijzing van de gevorderde tussenkomst in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen.
1.3. Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 2 mei 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Op 29 augustus 2011 heeft Rijkswaterstaat Noord-Brabant (hierna 'RWS') namens de Staat de aankondiging gedaan voor de niet-openbare Europese aanbestedingsprocedure voor het ontwerpen en uitvoering van de opwaardering Zuid-Willemsvaart Den Dungen -Veghel. Op de procedure is het Aanbestedingsreglement Werken 2005 (ARW 2005) van toepassing verklaard. Het gunningscriterium is de 'economisch meest voordelige inschrijving' (hierna ook wel 'emvi').
2.2. De voorwaarden voor de aanbesteding zijn onder meer vastgelegd in het aan de geselecteerde inschrijvers terbeschikkinggestelde Inschrijvings- en beoordelingsdocument Niet-Openbare Procedure (hierna 'Inschrijvings- en beoordelingsdocument'). Daarnaast is een vijftal Nota's van Inlichtingen verstrekt waarin antwoorden worden gegeven op vragen van inschrijvers.
2.3. Conform de in de procedure gebruikte filosofie van 'Best Value Procurement' (hierna 'BVP'), waarin een zwaar accent ligt op kwaliteit, is de aanbesteding verdeeld in drie fasen. Na het bepalen van de economisch meest voordelige inschrijving (fase 1) wordt met de beoogd opdrachtnemer een zogenoemde 'pre-awardfase' (fase 2) doorlopen. Die fase heeft als doel te verifiëren dat de aanbieding van de beoogd opdrachtnemer ook op een meer gedetailleerd niveau aan alle eisen voldoet. Indien dat niet het geval is wordt de betreffende inschrijving als ongeldig terzijde gelegd waarna met de inschrijver met de (volgende) beste score de pre-awardfase wordt doorlopen. Indien de pre-awardfase met succes wordt doorlopen volgt fase 3, waarin het contract wordt gesloten en opdracht wordt uitgevoerd.
2.4. Blijkens het Inschrijvings- en beoordelingsdocument worden voor het bepalen van de economisch meest voordelige inschrijving achtereenvolgens de volgende subgunningscriteria gehanteerd: (1a) Risicodossier opdrachtgever, (1b) Risicodossier opdrachtnemer, (1c.) Kansendossier, (1d) Interview sleutelfunctionarissen en (2) De Inschrijvingsprijs.
2.5. Paragraaf 2.3.3 van het Inschrijvings- en beoordelingsdocument bepaalt met betrekking tot het document 'Risicodossier Opdrachtgever', dat behoort tot de zogenoemde 'kwalitatieve documenten', voor zover relevant, het volgende:
"In het risicodossier Opdrachtgever dienen de belangrijkste risico's gealloceerd bij de Opdrachtgever te worden geïdentificeerd. Gegadigde dient de geïdentificeerde risico's te prioriteren en dient beheersmaatregelen aan te geven. Het resultaat van de risico-inschatting dient te worden verwerkt in het in bijlage E verstrekte format."
Bijlage E bestaat uit een tabel waarin negen of meer risico's en de bijbehorende beheersmaatregelen kunnen worden benoemd. Bij deze tabel staat vermeld: "Graag hier de geïdentificeerde risico's prioriteren (grootste/belangrijkste risico's eerst)".
In bijlage B staan als aandachtspunten met betrekking tot het Risicodossier opdrachtnemer vermeld: (1) Identificatie belangrijkste risico's, (2) identificatie effectieve beheersmaatregelen, (3) SMART en (4) Ambitie en commitment.
2.6. In paragraaf 2.3.4 van het Inschrijvings- en beoordelingsdocument is met betrekking tot de bij inschrijving in te dienen documenten, voor zover relevant, het volgende bepaald:
"Bij inschrijving dienen conform bijlage A tevens de volgende documenten te worden verstrekt. (...) Indien deze documenten (...) niet of onvolledig worden verstrekt is de inschrijving ongeldig." Vervolgens is bepaald dat bij inschrijving een planning op hoofdlijnen dient te worden verstrekt. Hierbij staat het volgende vermeld:
"De planning bestaat uit maximaal 1 pagina A3 en bevat minimaal de hoofdactiviteiten (incl. de activiteiten en de risico's van de Opdrachtgever en de kansen), de belangrijkste mijlpalen en het kritieke pad."
In de vierde Nota van Inlichtingen staat onder de punten 4-5 en 4-6 met betrekking tot paragraaf 2.3.4 het volgende vermeld:
"De tekst
"De inschrijver dient bij zijn inschrijving een planning op hoofdlijnen te verstrekken." is vervangen door "De inschrijver dient bij zijn inschrijving een basisplanning op hoofdlijnen te verstrekken. In deze basisplanning zijn de kansen niet verdisconteerd."
(...)
De volgende tekst is toegevoegd: "Indien kansen leiden tot een wijziging van de basisplanning, dan dient inschrijver dit apart inzichtelijk te maken.""
In de vijfde Nota van Inlichtingen staat in vraag 96 met betrekking tot de te verstrekken planning nog het volgende vermeld:
"Deze planning wordt beoordeeld op volledigheid en geldigheid."
2.7. Met betrekking tot de beoordeling vermeldt het Inschrijvings- en beoordelingsdocument in paragraaf 4.2.4 voor zover hier relevant het volgende:
" a. Beoordeling kwalitatieve documenten
(...)
De beoordeling vindt plaats door voornoemde beoordelingscommissie. (...) De beoordeling geschiedt getrapt, te weten:
* Leden van de beoordelingsteams beoordelen de documenten onafhankelijk van elkaar en op basis van eigen deskundigheid.
* Per beoordelingsteam worden de scores en de motivaties in consensus vastgesteld.
* De voorzitters van de beide teams stellen onder leiding van de voorzitter beoordelingscommissie in consensus de definitieve scores en motivaties vast.
Niet eerder dan dat de definitieve scores en motivaties per criterium van de kwalitatieve documenten zijn vastgesteld, zal worden aangevangen met de beoordeling door middel van interviews.
b. Beoordeling overige bij inschrijving te verstrekken documenten
De bij inschrijving te verstrekken planning en toelichting op projectorganisatie worden niet inhoudelijk beoordeeld door de beoordelingscommissie, er wordt slechts getoetst op volledigheid. De inhoud van de documenten strekt ter informatie voor de interviews."
2.8. De beoordelingscijfers die door de beoordelingscommissie kunnen worden toegekend zijn 2, 4, 6, 8 en 10, waarbij geldt dat 10 de hoogste score is. Hierbij is 6 de neutrale score en om een 4 of een 8 te scoren dient een onderdeel als "dominant slechter dan 6" dan wel "dominant beter dan 6" te worden beoordeeld. Toekenning van de scores geschiedt mede aan hand van onderlinge vergelijking van de inschrijvingen.
2.9. Onder meer Van der Lee en de Combinatie hebben zich ingeschreven voor de aanbesteding. Bij haar inschrijving heeft Van der Lee onder meer een Risicodossier Opdrachtgever en een planning gevoegd. In het door Van der Lee ingediende Risicodossier worden negen risico's beschreven. Na de inschrijving hebben de onder 2.4 vermelde interviews plaatsgevonden.
2.10. Bij brief van 13 maart 2012 heeft RWS aan Van der Lee meegedeeld dat de Combinatie de economisch meest voordelige inschrijving heeft gedaan. De bij die brief gevoegde bijlage 2 vermeldt met betrekking tot de beoordeling van het door Van der Lee verstrekte Risicodossier Opdrachtgever het volgende:
"Uw inschrijving bevat t.a.v. de in de EMVI-tabel (...) genoemde aandachtspunten dominante negatieve informatie. Op grond hiervan beoordelen wij dit criterium als dominant slechter dan een neutrale score.
De aanleiding om het risicodossier Opdrachtgever met een 4 te waarderen is dat een aantal van de genoemde risico's binnen de invloedsfeer van de inschrijver vallen in plaats van binnen die van de Opdrachtgever. Het is niet duidelijk waarom de genoemde risico's belangrijk zijn. Uitwerking van de risico's in termen van effectiviteit, SMART en commitment is zeer matig."
2.11. Op 19 maart 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen Van der Lee en RWS. Hierbij is gesproken over de kwaliteitsbeoordeling van de inschrijving van Van der Lee.
2.12. Van der Lee heeft in een brief van 20 maart 2012 aan RWS een weergave gegeven van de bespreking van 19 maart 2012 en bezwaar gemaakt tegen de gegeven negatieve beoordeling. Volgens Van der Lee is de beoordeling ingegeven door de negatieve beoordeling van de door haar opgegeven risico's 3 en 4, terwijl de risico's 8 en 9 door RWS als 'goed' waren beoordeeld.
2.13. Bij brief van 23 maart 2012 heeft (de advocaat van) RWS, voor zover relevant, het volgende meegedeeld aan (de advocaat van) Van der Lee:
"De aan uw cliënte verzonden gunningsbeslissing d.d. 13 maart j.l. bevatte reeds alle relevante redenen voor deze beslissing: het gesprek d.d. 19 maart j.l. - door uw cliënte aangeduid als 'evaluatie' - betrof enkel een nadere toelichting op voornoemde motivering."
2.14. Bij (niet-overgelegde) brief van 17 maart 2012 heeft RWS aan Van der Lee meegedeeld dat haar inschrijving alsnog ongeldig is verklaard aangezien bij de daarbij verstrekte basisplanning de activiteiten en de risico's van de opdrachtgever ontbreken.
3. Het geschil
3.1. Na wijziging van eis vordert Van der Lee, zakelijk weergegeven:
primair: de Staat te gebieden Van der Lee toe te laten tot de pre-awardfase;
subsidiair: (a) de Staat te gebieden alle gedane inschrijvingen te laten beoordelen door een nieuw, van de Staat onafhankelijk, extern beoordelingsteam, met inachtneming van hetgeen in dit vonnis wordt bepaald; en (b) de Staat te gebieden binnen twee weken na de herbeoordeling een nieuwe beslissing te nemen over de toelating van Van der Lee tot de pre-awardfase;
meer subsidiair: de Staat te gebieden over te gaan tot heraanbesteding van de onderhavige opdracht;
uiterst subsidiair: in goede justitie een passende voorziening te treffen;
een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2. Daartoe stelt Van der Lee het volgende. Ten onrechte heeft RWS het door Van der Lee ingediende Risicodossier Opdrachtgever beoordeeld met 4. Mede gelet op de later door RWS gegeven toelichting waaruit volgt dat slechts twee van de 9 risico's als slecht werden beoordeeld, had RWS dit onderdeel zonder nadere toelichting niet hunnen beoordelen als "dominant negatief". Indien dit onderdeel beoordeeld was met het cijfer 6, dan had Van der Lee de hoogste score behaald en was zij toegelaten tot de pre-awardfase. De thans door RWS opgevoerde ongeldigheid is in strijd met het transparantie- en gelijkheidsbeginsel. Daar komt bij dat de door Van der Lee ingediende planning wel degelijk opdrachtgeversrisico en -activiteiten bevatte. Gelet op het voorgaande dient Van der Lee alsnog te worden toegelaten tot de pre-awardfase. Minst genomen dienen alle inschrijvingen te worden herbeoordeeld. Indien na grondige herbeoordeling wordt geoordeeld dat alle inschrijvingen ongeldig zijn, dan dient heraanbesteding te volgen.
3.3. De Staat en de Combinatie concluderen ieder voor zich tot afwijzing van de vorderingen van Van der Lee.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. In deze procedure moet worden beoordeeld of RWS op goede gronden heeft besloten de inschrijving van Van der Lee alsnog als ongeldig terzijde te leggen en of hij redelijkerwijs het subgunningscriterium 'Risicodossier Opdrachtgever' kon beoordelen met een 4.
Ongeldigheid
4.2. Aan Van der Lee moet worden toegegeven dat het ongelukkig is wanneer, zoals hier, een aanbestedende dienst na het meedelen van een gunningsvoornemen met de onderliggende motivering alsnog komt met andere relevante redenen voor dat gunningsvoornemen (ook wel aangeduid als gunningsbeslissing). Een dergelijke gang van zaken is evenwel niet in strijd met de beginselen van het aanbestedingsrecht. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen in de vonnissen van 22 februari 2012 (LJN BV8345 en BV8382) blijkt uit de parlementaire geschiedenis betreffende artikel 6 van de Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijnen aanbesteden (Wira) dat het nalaten van de verplichting om in de gunningsbeslissing (direct) alle relevante redenen op te nemen die tot die beslissing hebben geleid slechts kan leiden tot verlenging van de zogenaamde 'Alcateltermijn' en niet (ook) tot ongeldigheid van de gunningsbeslissing.
4.3. Evenmin valt in te zien dat de later aangevoerde redenen niet zouden mogen worden meegewogen in de toetsing van de gunningsbeslissing. Het voorbijgaan aan een dergelijke reden zou immers leiden tot gunning op basis van een ongeldige of onvolkomen inschrijving, hetgeen evident in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
4.4. Nu de door RWS vermeende ongeldigheid reeds bij brief van 17 april 2012 aan Van der Lee bekend is gemaakt en Van der Lee tegen deze ongeldigheid uitgebreid verweer heeft gevoerd, is zij door de gang van zaken niet onredelijk in haar verdediging geschaad. De door RWS opgeworpen ongeldigheid zal dan ook moeten worden meegewogen in de beoordeling van de vorderingen van Van der Lee.
4.5. Gelet op het voorgaande moet dan ook onderzocht worden of RWS terecht het standpunt heeft ingenomen dat de door Van der Lee ingediende planning niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of Van der Lee de activiteiten en de risico's van Opdrachtgever op de voorgeschreven wijze heeft vermeld.
4.6. Uit de onder 2.6 vermelde passages uit het Inschrijvings- en beoordelingsdocument en de Nota van Inlichtingen volgt dat de bij inschrijving in te dienen basisplanning de risico's en activiteiten van de opdrachtgever diende te 'bevatten', zulks op straffe van ongeldigheid. Niet is evenwel voorgeschreven op welke wijze deze risico's en activiteiten in de planning dienden te worden verdisconteerd. Nu de gevraagde planning 'een planning op hoofdlijnen' betrof die niet voorzien behoefde te worden van een toelichting, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de door Van der Lee verstrekte basisplanning niet aan de gestelde vereisten voldoet. Naar voorlopig oordeel kon de inschrijving van Van der Lee dan ook niet alsnog vanwege het ontbreken van een volledige planning als ongeldig terzijde worden gelegd.
Beoordeling Risicodossier Opdrachtgever
4.7. Tussen partijen staat vast dat indien het door Van der Lee ingediende Risicodossier in plaats van met de (dominant negatieve) score 4 zou zijn beoordeeld met de (neutrale) score 6, niet de Combinatie maar Van der Lee zou zijn toegelaten tot de pre-awardfase. Van der Lee heeft zich op het standpunt gesteld dat haar inschrijving op dit onderdeel ten onrechte is beoordeeld met 4, aangezien het Risicodossier Opdrachtgever geen dominant negatieve informatie zou bevatten en het op grond van BVP dan minst genomen had moet worden beoordeeld met de score 6.
4.8. Ter onderbouwing van haar standpunt dat het Risicodossier Opdrachtgever met 6 had moeten worden beoordeeld heeft Van der Lee aangevoerd dat uit de bij het gunningsvoornemen gegeven motivering in combinatie met de op 19 maart 2012 gehouden bespreking volgt dat slechts twee van de negen door haar benoemde risico's als negatief zijn beoordeeld. Daarnaast heeft Van der Lee zich op het standpunt gesteld dat de - nu achteraf - door RWS gevraagde motivering nooit in het voorgeschreven format had gepast. Volgens Van der Lee had RWS erop moeten vertrouwen dat zij, als expert, in staat is de risico's te beheersen en had zij de door haar vermelde risico's en beheersmaatregelen in de interviews en de pre-awardfase nader kunnen toelichten. Ingevolge de gehanteerde BVP mag de score 4 alleen worden toegekend indien 'een blinde kan zien dat het slecht is', aldus Van der Lee.
Daartegenover heeft RWS gemotiveerd gesteld dat het door Van der Lee ingediende Risicodossier Opdrachtgever "overall" als slecht beoordeeld is. RWS heeft hierbij onder meer verwezen naar de in zijn ogen onjuiste prioritering van de risico's.
4.9. Bij de beoordeling van dit geschilpunt moet tot uitgangspunt worden genomen dat RWS als aanbestedende dienst een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van door de selectiecommissie in cijfers gegeven waarderingen slechts marginaal kan toetsen of de toegekende scores binnen haar beoordelingsvrijheid vallen en of de beoordeling op de voorgeschreven wijze is uitgevoerd.
4.10. Bij de beoordeling van de door RWS gegeven score voor het door Van der Lee ingediende Risicodossier Opdrachtgever dient de in bijlage 2 van de brief van 13 maart 2012 vermelde motivering als uitgangspunt te worden genomen. Uit deze onder 2.10 vermelde motivering kan niet worden afgeleid dat slechts twee van de negen vermelde risico's als 'slecht' zijn beoordeeld. Er wordt immers gesproken over de (door Van der Lee) genoemde risico's. Van deze risico's wordt door RWS gezegd dat een aantal daarvan binnen de invloedsfeer van de inschrijver vallen en daarmee, zo begrijpt de voorzieningenrechter, dus niet in het Risicodossier Opdrachtgever thuishoren. Daarnaast vermeldt de brief dat van de 'genoemde risico's' niet duidelijk is waarom deze belangrijk zijn en dat de uitwerking ervan 'in termen van effectiviteit, SMART en commitment [...] zeer matig' is. Dat uit het onderhoud van 19 maart 2012 zou volgen dat deze slechte beoordeling slechts betrekking heeft op twee van de negen risico's, zoals door Van der Lee is gesteld en door RWS gemotiveerd is weersproken, kan in het beperkte kader van deze procedure niet worden vastgesteld.
4.11. Dat deze beoordeling, die aansluit bij de onder 2.5 vermelde criteria, onjuist zou zijn, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk geworden. Het betoog van Van der Lee dat het voorgeschreven format te beperkt was en dat RWS op haar expertise moet vertrouwen, duidt eerder op het tegendeel. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat Van der Lee ter zitting geen verweer heeft gevoerd tegen hetgeen door RWS is gesteld over de prioritering van de onteigening. Voorts valt niet in te zien waarom de risico's en de bijbehorende beheersmaatregelen niet op beknopte wijze inzichtelijk gemaakt kunnen worden. Met haar stelling dat zij de kans moet krijgen om de door haar vermelde risico's nader toe te lichten, miskent Van der Lee dat het Risicodossier Opdrachtgever blijkens het Inschrijvings- en beoordelingsdocument een apart subgunningscriterium is, waaraan, blijkens de onder 2.7 vermelde passage, onafhankelijk van de interviews, een score wordt toegekend. Anders dan Van der Lee heeft betoogd, blijkt uit niets dat de score 4 alleen zou mogen worden toegekend voor een 'onmiskenbaar slechte' inschrijving. Uit de overgelegde informatie met betrekking tot BVP kan alleen worden afgeleid dat de score 4 inhoudt dat significant slechter is gescoord dan neutraal, hetgeen moet worden beoordeeld aan de hand van de onder 2.5 vermelde criteria en aan de hand van onderlinge vergelijking van de inschrijvingen.
4.12. Gelet op het voorgaande, en tegen de achtergrond van de onder 4.9 vermelde marginale toetsing, is voorshands niet aannemelijk dat de selectiecommissie het door Van der Lee ingediende Risicodossier Opdrachtgever had moeten beoordelen met ten minste de score 6. Dit betekent dat de gevorderde toelating tot de pre-awardfase dient te worden afgewezen.
Herbeoordeling en heraanbesteding
4.13. Nu niet aannemelijk is geworden dat de beoordeling gebreken vertoont, bestaat geen aanleiding RWS te verplichten tot herbeoordeling van de inschrijvingen. Nu Van der Lee niet gemotiveerd heeft gesteld waarom de inschrijvingen van de boven haar geëindigde inschrijvers ongeldig zouden zijn, bestaat geen enkele grond RWS te verplichten over te gaan tot heraanbesteding. Daar komt bij dat RWS ter zitting uitdrukkelijk heeft betoogd alle inschrijvingen op dezelfde wijze (her)beoordeeld te hebben als die van Van der Lee, hetgeen niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
Slotsom en kosten
4.14. Slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen van Van der Lee moeten worden afgewezen. Zij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat en de Combinatie, zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad, en ten aanzien van de Staat, zoals door hem gevorderd tevens te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt Van der Lee in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat en van de Combinatie telkens begroot op € 1.391,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 575,- aan griffierecht;
- bepaalt dat, indien niet binnen veertien dagen na heden aan de proceskostenveroordeling ten aanzien van de Staat is voldaan, wettelijke rente daarover verschuldigd is;
- veroordeelt Van der Lee tevens in de nakosten aan de zijde van de Staat, forfaitair begroot op € 131,- aan salaris advocaat;
- bepaalt dat, indien en voor zover Van der Lee niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vonnis om die reden door de Staat aan Van der Lee is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en met de explootkosten van de betekening van dit vonnis;
- verklaart de proceskostenveroordeling ten aanzien van de Staat en de Combinatie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2012.
WJ