Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 415303 / KG ZA 12-286
Vonnis in kort geding van 6 april 2012
[eiser],
verblijvende in de PI [X.],
eiser,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. V. van Dam te 's-Gravenhage.
1.1. Eiser heeft gedaagde op 19 maart 2012 doen dagvaarden om op 3 april 2012 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
1.2. Daags voor de behandeling van de zaak bleek dat de rechtbank het verzoek van mr. J.W. Gruijl om transport te regelen voor eiser, die gedetineerd is, per abuis niet in behandeling had genomen. Met instemming van partijen heeft de rechtbank de zaak aangehouden tot 5 april 2012 en het parket verzocht ervoor te zorgen dat, rekeninghoudend met diens gewicht en omvang, eiser bij die zitting aanwezig zou zijn.
1.3. Na het uitroepen van de zaak op 5 april 2012 bleek dat eiser niet was aangevoerd. Zijn advocaat heeft verklaard dat hij in verband met zijn omvang niet in het door het parket gestuurde busje kon worden vervoerd. Met instemming van eiser is de zaak vervolgens buiten zijn aanwezigheid behandeld.
1.4. In verband met spoedeisend karakter van de zaak is op 6 april 2012 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 5 april 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiser is op 2 maart 2001 in de strafzaak met parketnummer 10/022882-98 (hierna 'de strafzaak') door de politierechter van de rechtbank Rotterdam bij verstek veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en tot betaling van een aantal schadevergoedingsmaatregelen.
2.2. Bij vonnis van eveneens 2 maart 2001 heeft de politierechter aan eiser onder datzelfde parketnummer 10/022882-98 bij verstek een ontnemingsmaatregel opgelegd van ƒ 9.450,-, te vervangen door 95 dagen hechtenis. In het vonnis staat vermeld dat eiser destijds woonachtig was aan het adres [Y.] te [Z.].
2.3. Bij arrest van 13 februari 2004 heeft het gerechtshof 's-Gravenhage (hierna 'het hof') het vonnis in de strafzaak vernietigd en de dagvaarding van eiser om op 2 augustus 2000 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen nietig verklaard. Voor zover relevant heeft het hof hierbij het volgende overwogen:
"(...) blijkens een uittreksel uit de Gemeentelijke Basis Administratie de dato 2 februari 2004 stond de verdachte vanaf 27 juni 2000 ingeschreven op het adres [Y.] te [Z.] De inleidende dagvaarding had derhalve op voornoemd adres dienen te worden uitgereikt, hetgeen niet is geschied."
2.4. Op 9 november 2005 is eiser onder (opnieuw) parketnummer 10/022882-98 door de politierechter van de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken en tot betaling van een tweetal schadevergoedings-maatregelen, te vervangen door in het totaal 110 dagen hechtenis. Blijkens het afschrift aantekening mondeling vonnis is het vonnis gewezen op tegenspraak en is eiser na aanhouding niet verschenen. Op het afschrift staat achter de adresgegevens van eiser het volgende vermeld:
"Ten tijde van de terechtzitting was verdachte niet langer gedetineerd op bovenstaand adres."
2.5. Bij arrest van 3 oktober 2006 heeft het hof eiser niet ontvankelijk verklaard in het door hem tegen het vonnis van 9 november 2005 ingestelde hoger beroep. Hiertoe heeft het hof, voor zover relevant, het volgende overwogen:
"De dagvaarding van de verdachte om op 9 november 2005 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 23 augustus 2005.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 9 november 2005 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 23 januari 2006 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
2.6. Bij beschikking van 14 oktober 2008 heeft de rechtbank Rotterdam op vordering van de officier van justitie verlof verleend om terzake de bij vonnis van 2 maart 2001 onder parketnummer 10/022882-98 opgelegde ontnemingsmaatregel 85 dagen lijfsdwang ten uitvoer te leggen. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, het volgende overwogen:
"Uit het onderzoek tijdens de behandeling in raadkamer is het volgende gebleken:
- het vonnis van 2 maart 2001 van de politierechter is op 13 december 2004 onherroepelijk geworden;
(...)
De rechtbank overweegt het volgende.
(...)
Gelet op de mededeling uitspraak die aan hem op 28 november 2004 in persoon is uitgereikt, was de veroordeelde op de hoogte van de ontnemingsmaatregel en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting."
2.7. Bij brieven van 7 februari 2011 heeft de voormalig advocaat van eiser de rechtbank Rotterdam verzocht om stukken met betrekking tot de zaken met parketnummer 10/022882-98 en 10/022882-28.
2.8. Bij brief van 8 augustus 2011 heeft de voormalig advocaat van eiser de rechtbank Rotterdam verzocht om hem van voormelde zaak de betekeningsstukken van de dagvaarding van 23 augustus 2005 te doen toekomen.
2.9. Bij brieven van 23 en 24 februari 2012 heeft een kantoorgenoot van mr. R.W. de Gruijl het arrondissementsparket Rotterdam verzocht om kopieën van het dossier en het vonnis met parketnummer 10/022882-98.
2.10. De door eiser overgelegde registratiekaart d.d. 12 augustus 2011 vermeldt voor zover relevant de volgende insluitingstitels: 10-022882-98 gev (42 dagen, uitspraakdatum 9 november 2005), 10-022882-18 TERW (110 dagen, uitspraakdatum 9 november 2005) en 10-022882-28 OWVV (85 dagen, uitspraakdatum 2 maart 2001).
3.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te gelasten de tenuitvoerlegging van de hechtenis te schorsen en eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen en hem te veroordelen tot afgifte aan eiser van alle relevante stukken met betrekking tot de strafzaken d.d. 2 maart 2001 en 9 november 2005, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2. Daartoe stelt eiser het volgende. Detentie op basis van het vonnis van 9 november 2005, dat nog niet onherroepelijk is geworden, of op grond van de ontnemingmaatregel opgelegd bij vonnis van 2 maart 2001 is onrechtmatig. Eiser dient dan ook met onmiddellijke ingang in vrijheid gesteld te worden. Aangezien eiser in de stellige overtuiging verkeert dat er gebreken kleven aan de veroordelingen van 2 maart 2001 en 9 november 2005, heeft hij recht op en belang bij afgifte van alle relevante stukken behorend bij de strafzaken waarvoor hij thans gedetineerd is.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. In deze procedure moet worden beoordeeld of eiser rechtmatig in detentie wordt gehouden en of gedaagde gehouden is stukken met betrekking tot de veroordelingen van eiser aan hem af te geven.
4.2. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de detentie van eiser staat voorop dat in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken is onverenigbaar dat een veroordeelde de gelegenheid zou hebben langs de weg van een vordering tegen de Staat uit onrechtmatige daad de juistheid van de beslissing van de strafrechter of de aanvaardbaarheid van de procesgang die tot de beslissing heeft geleid, tot onderwerp van een nieuw geding te maken en door de burgerlijke rechter te doen toetsen (HR 1 februari 1991, NJ 1991,413). Voor het maken van een uitzondering op deze regels kan grond bestaan in het (zeer uitzonderlijke) geval waarin buiten iedere twijfel staat dat de onverkorte tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing strijdig is met fundamentele rechten van een veroordeelde.
4.3. De stellingen van eiser hebben - kort gezegd - de strekking te betogen dat de detentie van eiser onrechtmatig is aangezien veroordelingen van 2 maart 2001 en 9 november 2005 niet onherroepelijk zijn geworden en/of dat hieraan andersoortige gebreken kleven. Met betrekking tot deze stellingen wordt als volgt overwogen.
4.4. Het betoog van eiser dat zijn detentie onrechtmatig is aangezien de parketnummers 10-02288-18 en 10-002288-28 op zijn registratiekaart niet geheel overeenkomen met het parketnummer 10/022882-98 van de onderhavige strafzaak moet worden verworpen. Gedaagde heeft immers toegelicht dat indien, zoals hier, één strafzaak tot meerdere detentietitels leidt, de parketnummers van de verschillende detentietitels om administratieve reden enigszins worden aangepast. Voorts neemt eiser zelf ook tot uitgangspunt dat hij gedetineerd is op grond van de gevangenisstraf, de schadevergoedingsmaatregelen en de ontnemingsmaatregel die hem bij vonnissen van 9 november 2005 en 2 maart 2001 zijn opgelegd.
4.5. Ook aan het betoog van eiser dat detentie op basis van het vonnis van 9 november 2005 onrechtmatig is, moet worden voorbijgegaan. Nu het in de strafzaak gewezen vonnis van 2 maart 2001 bij arrest van 13 februari 2004 is vernietigd - nota bene naar aanleiding van het door eiser zelf ingestelde hoger beroep - is evident geen sprake van strijd met het ne bis in idem-beginsel. Voorts moet gelet op de onder 2.5 vermelde uitspraak van het hof ervan worden uitgegaan dat het vonnis van 9 november 2005 twee weken later, derhalve op 23 november 2005 onherroepelijk is geworden. Tot die datum kon eiser hoger beroep instellen en de door hem gestelde gebreken, waaronder zijn verblijfplaats ten tijde van de terechtzitting van 9 november 2005, voorleggen aan het hof. Dat hij dit heeft nagelaten moet voor zijn rekening en risico komen. Nu niet is gesteld of gebleken dat beroep in cassatie is ingesteld tegen het arrest van 3 oktober 2006, kon gedaagde op de voet van artikel 557 lid 1 Wetboek van Strafvordering overgaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis. Of, zoals het hof heeft vastgesteld, de dagvaarding voor de (nadere) terechtzitting van 9 november 2005 inderdaad op 23 augustus 2005 in persoon aan eiser is uitgereikt, kan gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 niet in kort geding worden getoetst.
4.6. Met betrekking tot de ontnemingsmaatregel overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Eiser heeft betoogd dat de in het arrest van 13 februari 2004 uitgesproken vernietiging zich mede dient uit te strekken over de bij vonnis van 2 maart 2001 opgelegde ontnemingsmaatregel, aangezien verwacht moet worden dat ook de dagvaarding die die procedure heeft ingeleid, net als de dagvaarding in de strafzaak, nietig was. Ook deze stelling moet worden verworpen. Uit de onder 2.6 vermelde beschikking van 14 oktober 2008 moet worden afgeleid dat het vonnis in de ontnemingszaak, na de uitreiking van de mededeling aan eiser in persoon, op 13 december 2004 onherroepelijk is geworden. Tegen vermeende gebreken in dat vonnis had eiser voordien moeten opkomen, hetgeen eiser heeft nagelaten. Ook hier geldt dat eiser de juistheid van deze beslissing van de strafrechter of de aanvaardbaarheid van de procesgang die tot de beslissing heeft geleid niet tot onderwerp van een nieuw geding kan maken en door de burgerlijke rechter kan doen toetsen. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is dat de dagvaarding behorend bij de ontnemingszaak nietig is geweest. In het ontnemingsvonnis van 2 maart 2001 wordt immers, anders dan in de op diezelfde dag gewezen vonnis in de strafzaak, melding gemaakt van het later door het hof genoemde adres aan de [Y.] te [Z,].
4.7. Dat bij beschikking van 14 oktober 2008 in plaats van voor de in het vonnis van 2 maart 2001 vermelde 95 dagen machtiging is verleend voor de tenuitvoerlegging van 85 dagen vervangende hechtenis maakt de vervangende hechtenis evenmin onrechtmatig.
4.8. Gelet op het voorgaande is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zonder redelijke twijfel moet worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 10/022882-98 uitgesproken veroordelingen strijdig zijn met fundamentele rechten van eiser.
4.9. Bij de beoordeling van de vordering tot afgifte van (proces)stukken staat voorop dat er in beginsel geen verplichting bestaat tot het verstrekken door gedaagde van stukken van reeds afgedane strafzaken.
4.10. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ondanks meerdere verzoeken daartoe geen relevante informatie heeft ontvangen met betrekking tot de veroordelingen van 2 maart 2001 en 9 november 2005 en dat hij deze informatie nodig heeft ter beoordeling van de rechtmatigheid van zijn detentie. Gedaagde heeft tot zijn verweer aangevoerd dat hij voorafgaand aan deze procedure de uitspraken aan eiser heeft toegezonden aan de hand waarvan de rechtmatigheid van eisers detentie kan worden vastgesteld en dat eiser geen belang heeft bij de verstrekking van (overige stukken uit) het strafdossier met parketnummer 10/022882-98.
4.11. Nu, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.8 moet worden aangenomen dat de detentie van eiser rechtmatig is, en nu eiser niet heeft gesteld welk ander belang hij bij afgifte van stukken heeft, zal de gevorderde afgifte van de niet nader gespecificeerde stukken, bij gebrek aan belang, worden afgewezen.
4.12. Slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen. Hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.391,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 575,- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012.
WJ