Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[naam eiser] ,
geboren op [geboortedatum] 1985, van (gestelde) Nigerese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.D. Gunster, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 9 november 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard. De laatste uitspraak (AWB 12/5057) is van 23 februari 2012.
Bij beroepschrift van 15 maart 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 2 april 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig V.M. Zorzelle, tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen. Verweerder heeft nadere informatie verschaft op 3 en
11 april 2012. Eiser heeft hierop gereageerd op 4 en 12 april 2012. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 13 april 2012.
1. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoor¬delen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
2.1 Eiser heeft onder meer aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Niger bestaat. Eiser heeft erop gewezen dat hij in 2008 is gepresenteerd bij de autoriteiten van Niger. Hoewel eisers nationaliteit daarbij is komen vast te staan is destijds geen laissez passer (hierna: lp) afgegeven. Eiser heeft aangevoerd dat, voor zover bekend, door de Nigerese autoriteiten nauwelijks lp’s worden verstrekt en heeft zich daarbij beroepen op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 april 2009 (LJN: BI4377). Eiser heeft verweerder verzocht nader informatie op dit punt te geven.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van eiser wel sprake is van zicht op uitzetting naar Niger. Op 23 november 2011 is een aanvraag om afgifte van een lp ingediend bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Niger en eiser zal op 16 april 2012 worden gepresenteerd. Dit duidt er volgens verweerder op dat de autoriteiten bereid zijn, eventueel na onderzoek, een lp te verstrekken aan eiser. Verweerder heeft bevestigd dat eiser in 2008 reeds is gepresenteerd bij de Nigerese autoriteiten waarbij zijn nationaliteit is vastgesteld. Omdat de door eiser opgegeven personalia door de Nigerese autoriteiten niet konden worden getraceerd, is het aan eiser om zijn gestelde identiteit nader te onderbouwen. Verweerder heeft erop gewezen dat de bewaring in 2008 niet is opgeheven vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting.
2.3 Verweerder heeft op 11 april 2012 desgevraagd de volgende informatie verschaft over het aantal lp’s dat de Nigerese autoriteiten de afgelopen jaren hebben afgegeven:
- 2008: ca. 35 lp-aanvragen ingediend; 0 verkregen
- 2009: ca. 20 lp-aanvragen ingediend; 0 verkregen;
1 nationaliteitsbevestiging (van eiser)
- 2010: ca. 15 lp-aanvragen ingediend; 0 verkregen
- 2011: ca. 15 lp-aanvragen ingediend; 0 verkregen
- 2012: een enkele lp-aanvraag ingediend; 0 verkregen.
Verweerder heeft aangegeven dat in 2009, 2010 en 2011 elk jaar één persoon is uitgezet naar Niger. Niet duidelijk is op basis van welk reisdocument deze uitzettingen hebben plaatsgevonden.
2.4 De rechtbank is van oordeel dat onder de weergegeven omstandigheden in het geval van eiser geen sprake is van zicht op uitzetting naar Niger. In dat kader is van belang dat de Nigerese autoriteiten eisers nationaliteit reeds in 2009 hebben bevestigd, hetgeen niet tot het verstrekken van een lp heeft geleid. Niet kan worden volgehouden dat dit het gevolg zou zijn van op eiser betrekking hebbende feiten, nu uit de weergegeven cijfers blijkt dat de autoriteiten vanaf 2008 tot en met 2012 geen enkele lp hebben afgegeven hoewel 85 keer om de afgifte daarvan is verzocht. Bij de weergave van deze cijfers is geen onderscheid gemaakt tussen gedocumenteerde en niet gedocumenteerde personen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat verweerder besprekingen voert met de Nigerese autoriteiten om te bewerkstelligen dat lp’s zullen worden afgegeven. Dat eiser heden, op 16 april 2012, zal worden gepresenteerd kan daarom aan het voorgaande niet afdoen.
3. Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring. De overige beroepsgronden behoeven geen beoordeling.
4. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 80,- per dag dat eiser in een huis van bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 4160,-- .
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 4.160,-- (zegge: eenenveertighonderdzestig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 16 april 2012 door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.E. van Wiggen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open