Het eerste gedachtestreepje betreft het verwijt dat verdachte niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers werd haar zicht (ernstig) belemmerd door de laagstaande zon.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij haar auto voor de haaientanden tot stilstand heeft gebracht, dat zij naar links en rechts heeft gekeken en daarbij geen fietsers heeft gezien, dat zij via een verkeersdrempel de Violiervaart is opgereden, en pas op dat moment werd gehinderd door de zon, zij eerst toen de fietser opmerkte en direct heeft geremd, waarna de aanrijding plaatsvond. Zij heeft gesteld dat het door de ter plaatse aanwezige bomen is uitgesloten dat zij reeds voordat zij de kruising opreed door de zon werd verblind. De rechtbank constateert dat geen onderzoek is gedaan naar de stand van de zon ten tijde van het ongeval en naar de vraag of en zo ja, op welke plaats en wijze deze het zicht van verdachte heeft kunnen belemmeren. Evenmin bevat het dossier foto's van de situatie ter plaatse. Wel is een abstracte situatieschets bijgevoegd, maar deze bevat geen informatie over de aanwezigheid van een eventuele drempel of verhoging van de rijbaan dan wel de afstand tussen de haaientanden en de plek waar de aanrijding plaatsvond. Voorts bevat het dossier, naast de verklaring van het slachtoffer dat spreekt over een behoorlijke snelheid en twee getuigen die spreken over langzaam dan wel stapvoets rijden door verdachte, geen informatie over de snelheid waarmee verdachte heeft gereden en over de vraag of zij heeft geremd. Ten slotte is niets opgenomen over de overzichtelijkheid van de kruising. Nu de rechtbank aldus niet kan vaststellen dat verdachte - in verband met de laagstaande zon - niet de nodige voorzichtigheid en/of aandacht voor het verkeer heeft betracht, kan voor dit onderdeel van de tenlastelegging geen bewezenverklaring volgen.
Achter het tweede gedachtestreepje is beschreven dat verdachte niet is gestopt voor de kruising van de Vaartdreef met de Violiervaart.
De officier van justitie heeft hieromtrent aangevoerd dat de aanwezige verkeerstekens de verplichting creëren om, alvorens de kruising op te rijden, het voertuig tot volledige stilstand te brengen en dat verdachte dit ten onrechte heeft nagelaten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij haar auto wel degelijk tot stilstand heeft gebracht, voordat zij de kruising opreed.
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of verdachte alvorens zij de kruising opreed de auto tot stilstand heeft gebracht, bij de beoordeling van de verwijtbaarheid niet van doorslaggevend belang is. Uit het dossier blijkt immers dat op het wegdek zogenoemde haaientanden zijn aangebracht en dat naast de rijbaan het verkeersbord in Bijlage I bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 aangeduid als B6 is geplaatst. Deze verkeerstekens roepen - anders dan door de officier van justitie is betoogd - uitsluitend de verplichting in het leven om bestuurders op de kruisende weg voorrang te verlenen en schrijven niet voor dat het voertuig onder alle omstandigheden tot volledige stilstand moet worden gebracht (vgl. artikel 80 en Bijlage 1, verkeersbord B6, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990). Dit onderdeel van de tenlastelegging kan derhalve geen rol spelen bij de invulling van de verwijtbaarheid.
Ten slotte is achter het derde gedachtestreepje beschreven dat verdachte de kruising is opgereden zonder daarbij voorrang te verlenen aan de op de kruising rijdende fietser.
Verdachte heeft de fietser aan wie zij voorrang diende te verlenen blijkens haar eigen verklaring niet gezien, terwijl deze voor haar wel zichtbaar moet zijn geweest.
De rechtbank is - gelet op hetgeen door de door Hoge Raad is overwogen in het hiervoor aangehaalde arrest van 28 april 2008 - van oordeel dat dit niet maakt dat verdachte door aldus te handelen 'aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend' is geweest.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van verdachte geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat zij van het haar primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.