ECLI:NL:RBSGR:2012:BW8694

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-994519-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden door feitelijk leidinggeven aan de import en verkoop van een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk leidinggever van de besloten vennootschap [F] B.V. meermalen schuldig is bevonden aan het opzettelijk overtreden van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (WGB). De verdachte heeft een gewasbeschermingsmiddel, genaamd BN3 of bitoxybacillin, dat niet was toegelaten op de Nederlandse en Europese markt, binnen Nederland gebracht en op de markt gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van juli 2008 tot en met juni 2010, samen met anderen, in totaal duizenden kilogrammen van dit middel heeft geïmporteerd en verkocht, terwijl dit middel niet voldeed aan de wettelijke eisen voor toelating.

De rechtbank heeft het standpunt van de officier van justitie gevolgd, die stelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door het middel via een Russische leverancier te kopen en vervolgens te verkopen aan andere bedrijven in Nederland. De verdediging voerde aan dat het middel slechts een plantversterkingsmiddel was en dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte had moeten weten dat het middel niet was toegelaten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte, als feitelijk leidinggever, verantwoordelijk was voor de illegale handel in het gewasbeschermingsmiddel en dat dit handelen schadelijk was voor de volksgezondheid en het milieu. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de wetgeving omtrent gewasbeschermingsmiddelen en de verantwoordelijkheden van leidinggevenden in bedrijven.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige economische strafkamer
Parketnummer 09/994519-11
Datum uitspraak: 18 juni 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 2],
geboren op [datum] 1970 te [plaats] ([land]),
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 juni 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.J.M. de Rijck en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte
mr. M.J. Boers, advocaat te Honselersdijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
(BN3 in 2008)
de besloten vennootschap [F] BV te [plaats] in de periode van juli tot en met december 2008 te De Meern en/of te Moordrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 3.000 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacilllin
binnen Nederland heeft gebracht en/of
meermalen opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 9.807 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacilllin
op de markt heeft gebracht,
terwijl dat middel niet ingevolge de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden was toegelaten,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddel", "op de markt brengen" en "toelaten" worden gebruikt overeenkomstig hun betekenis in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
tot welke strafbare feiten (welk strafbaar feit) verdachte tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven
en/of
aan welke verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven
[artikelen 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en 1a van de Wet op de economische delicten];
art 20 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
2.
(BN3 in 2009)
de besloten vennootschap [F] BV te [plaats] in de periode van januari tot en met december 2009 te De Meern en/of te Moordrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
meermalen opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 36.000 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacilllin
binnen Nederland heeft gebracht en/of
meermalen opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 26.540 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacilllin
op de markt heeft gebracht,
terwijl dat middel niet ingevolge de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden was toegelaten,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddel", "op de markt brengen" en "toelaten" worden gebruikt overeenkomstig hun betekenis in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
tot welke strafbare feiten (welk strafbaar feit) verdachte tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven
en/of
aan welke verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven
[artikelen 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en 1a van de Wet op de economische delicten];
art 20 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
3.
(BN3 in 2010)
de besloten vennootschap [F] BV te [plaats] in de periode van januari tot en met juni 2010 te De Meern en/of te Moordrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
meermalen opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 28.000 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacilllin
binnen Nederland heeft gebracht en/of
meermalen opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 21.460 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacilllin
op de markt heeft gebracht,
terwijl dat middel niet ingevolge de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden was toegelaten,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddel", "op de markt brengen" en "toelaten" worden gebruikt overeenkomstig hun betekenis in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
tot welke strafbare feiten (welk strafbaar feit) verdachte tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven
en/of
aan welke verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven
[artikelen 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en 1a van de Wet op de economische delicten];
art 20 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
3. Bewijsoverwegingen
3.1 Inleiding
In deze zaak gaat het om de import en het op de markt brengen van het middel BN3, ook wel bitoxybacillin genoemd. Dit middel wordt voornamelijk gebruikt bij consumptiegewassen en in de sierteelt onder glas, onder andere voor het bespuiten van rozen ter bestrijding van spint. Spint is een schadelijk zuiginsect en brengt schade toe aan het blad en de bloemen van sierteeltgewassen. Door spint aangetaste planten hebben geen waarde meer in het handelsverkeer.
In 2009 werden ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het (toenmalige) Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: AID) getipt over het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel, genaamd BN3, dat vermoedelijk niet op de Europese en de Nederlandse markt was toegelaten. Uit onderzoek van de AID bleek dat het middel BN3, of bitoxybacillin, niet bekend was bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna CTGB). De AID heeft naar aanleiding van een melding op 14 juli 2009 over het gebruik van het middel BN3 een nader onderzoek ingesteld. Daarbij is tijdens een administratieve controle bij het bedrijf [C]C.V. te [plaats] een inkoopfactuur aangetroffen inzake de levering van het middel BN3. Deze bevindingen hebben geleid tot een verdenking van het op de markt brengen van dat middel door [D]en diens onderneming [E]V.O.F. Uit het onderzoek is verder gebleken dat het bedrijf [F] B.V., waarvan [F] Beheer B.V. enig aandeelhouder en bestuurder is, dit middel heeft gekocht van Sibbiopharm Ltd., een bedrijf dat is gevestigd in Rusland. Verdachte is op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [F] Beheer B.V. [F] B.V. verkocht het middel door aan [X] B.V., die het op haar beurt verkocht aan onder andere [E]V.O.F.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is in de eerste plaats of BN3/bitoxybacillin een gewasbeschermingsmiddel is in de zin van artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: WGB). Indien de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt, staat ter beoordeling of dit middel is toegelaten op de Europese en Nederlandse markt en of sprake is van het op de markt brengen van dat middel, als bedoeld in de van toepassing zijnde regelgeving. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de rechtspersoon [F] B.V. zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de WGB en, zo ja, of daarop ook het opzet was gericht. Ten slotte staat ter beoordeling of verdachte hiertoe opdracht en/of hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte - als feitelijk leidinggever - zich meermalen opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de WGB, gepleegd door een rechtspersoon. De officier van justitie stelt zich daarbij op het standpunt dat het middel BN3/bitoxybacillin aangemerkt kan worden als een gewasbeschermingsmiddel in de zin van artikel 1 van de WGB. Dit middel is niet toegelaten op de Europese en Nederlandse markt. Verdachte heeft handel gedreven in dit middel door het via een bedrijf in Rusland in te kopen en het vervolgens via haar bedrijven [F] Beheer B.V. en [F] B.V. te verkopen aan [X] B.V..De officier van justitie baseert zijn standpunt dat verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde gedragingen onder meer op de verklaring van de verdachte dat zij via haar bedrijven [F] Beheer B.V. en [F] B.V. de gedragingen heeft verricht. De import en verkoop van het middel is, zo heeft de officier van justitie betoogd, derhalve bewust gebeurd. Verdachte heeft tevens verklaard dat zij degene is geweest die werkzaamheden verrichtte binnen [F] B.V. en ook daaruit volgt volgens de officier van justitie dat zij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het middel BN3/bitoxybacillin slechts een plantversterkingsmiddel is en dat het middel niet kan worden aangemerkt als een gewasbeschermingsmiddel. [F] B.V. heeft derhalve geen strafbaar feit gepleegd, waardoor verdachte geen strafbaar verwijt kan worden gemaakt. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van het haar ten laste gelegde.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging *1
Het middel BN3/bitoxybacillin: een gewasbeschermingsmiddel?
In artikel 1 van de WGB *2 wordt onder een gewasbeschermingsmiddel verstaan een "werkzame stof of preparaat dat één of meer werkzame stoffen bevat, bestemd of aangewend om planten of plantaardige producten te beschermen tegen alle schadelijke organismen of de werking daarvan te voorkomen".
Zoals blijkt uit het 'advies over risico's van gebruik van BN-3' van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit en de aanvulling daarop in 2011 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu *3 is BN3 een andere benaming voor het middel bitoxybacillin. De werkzame stof van BN3 komt van de bacillus thuringiensis subspecies thuringiensis die een beta-exotoxine produceert. Dit toxine wordt thuringiensine genoemd. In de bijlage dat bij het advies is gevoegd staat vermeld dat thuringiensine giftig is voor bijna alle levende wezens. Omdat thuringiensine giftig is voor talloze insectensoorten behoort de toepassing daarvan als insecticide tot de mogelijkheden.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het middel BN3/bitoxybacillin een gewasbeschermingsmiddel is in de zin van artikel 1 van de WGB. Het verweer dat de raadsvrouw van verdachte heeft gevoerd op dit punt zal de rechtbank dan ook verwerpen.
Het middel BN3/bitoxybacillin: toegelaten op de Europese en Nederlandse markt?
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat BN3/bitoxybacillin een gewasbeschermingsmiddel is in de zin van de WGB, zal de rechtbank, gelet op artikel 20 van de WGB, de vraag dienen te beantwoorden of het middel is toegelaten op de Europese en Nederlandse markt.
Artikel 20 van de WGB bepaalt dat het verboden is een gewasbeschermingsmiddel of een biocide op de markt te brengen, voorhanden of in voorraad te hebben, binnen Nederland te brengen of te gebruiken, dat niet ingevolge deze wet is toegelaten of, voor zover het een biocide met een gering risico betreft, is geregistreerd.
Uit artikel 1 van de WGB volgt dat onder 'toelaten' wordt verstaan een bestuursrechtelijk besluit waarmee wordt toegestaan dat een gewasbeschermingsmiddel of een biocide op de markt wordt gebracht.
Uit informatie van het CTGB *4 blijkt dat het middel BN3 niet op de Nederlandse markt is toegelaten en dat geen aanvraag om toelating in Nederland is ingediend. Het middel betreft de stam bacillus thuringiensis, subspecies thuringiensis (BTT), over welke stam bekend is dat deze beta-exotoxine (kan) produceren. Dit beta-exotoxine is giftig voor bijna alle vormen van leven. Vanwege deze gevaarzetting mogen commerciële producten geen beta-exotoxine bevatten. Hierop wordt streng gecontroleerd in Nederland en Europa. Een aanvraag tot toelating in Nederland en Europa zou worden afgewezen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het middel BN3/bitoxybacillin niet is toegelaten op de Europese en Nederlandse markt.
Het middel BN3/bitoxybacillin: betekenis van het begrip 'op de markt brengen'
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onder op de markt brengen, als bedoeld in artikel 20 WGB, zowel het binnen Nederland op de markt brengen, als het binnen de Europese Gemeenschap op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen dient te worden verstaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
De WGB is in werking getreden op 17 oktober 2007 ter vervanging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en is blijkens de aanhef van deze wet mede gebaseerd op richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden.
Richtlijn nr. 91/414/EEG bepaalt in artikel 2, tiende lid, dat onder 'op de markt brengen' moet worden verstaan:
Iedere levering, al dan niet tegen betaling, met uitzondering van leveringen voor opslag en daaropvolgende verzending buiten het grondgebied van de Gemeenschap. Invoer op het grondgebied van de Gemeenschap wordt in het kader van deze richtlijn als op de markt brengen aangemerkt.
In artikel 3 van deze richtlijn is - voor zover in deze zaak van belang - bepaald:
1. De Lid-Staten bepalen dat een gewasbestrijdingsmiddel alleen op hun grondgebied op de markt mag worden gebracht en gebruikt, indien zij het betrokken gewasbeschermingsmiddel overeenkomstig deze richtlijn hebben toegelaten, tenzij het beoogde gebruik valt onder het bepaalde in artikel 22.
2. De Lid-Staten mogen de produktie, de opslag en het verkeer van een gewasbeschermingsmiddel waarvan het gebruik op hun grondgebied niet is toegelaten, maar dat voor gebruik in een andere Lid-Staat is bestemd, niet belemmeren voor zover:
- het gewasbeschermingsmiddel in een andere Lid-Staat is toegelaten;
- wordt voldaan aan de voorschriften inzake controle die de Lid-Staten hebben vastgesteld om ervoor te zorgen dat het bepaalde in lid 1 wordt nageleefd.
In artikel 1 van de WGB is bepaald:
Op de markt brengen: iedere vorm van distribueren, leveren, afleveren of vervoeren, al dan niet tegen betaling, met uitzondering van leveringen voor opslag en daaropvolgende verzending buiten het grondgebied van Nederland;
In artikel 20 van de WGB is bepaald:
Het is verboden een gewasbeschermingsmiddel of een biocide op de markt te brengen, voorhanden of in voorraad te hebben, binnen Nederland te brengen of te gebruiken, dat niet ingevolge deze wet is toegelaten of, voor zover het een biocide met een gering risico betreft, is geregistreerd.
In artikel 74 van de WGB is bepaald:
1.Het binnen Nederland brengen van een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel of biocide is in afwijking van de artikelen 19 en 20 toegestaan wanneer het middel gezien het bijgeleverde etiket of gezien de samenstelling van de werkzame stof of preparaat bestemd is voor:
a. een lidstaat van de Europese Unie en voldoet aan de voorschriften inzake controle die in die lidstaat zijn vastgesteld ter implementatie van artikel 3, eerste lid, van richtlijn 91/414/EEG onderscheidenlijk artikel 3, eerste lid, van richtlijn 98/8/EG of
b. een land buiten de Europese Unie en aldaar niet verboden is.
2.De importeur van een middel als bedoeld in het eerste lid en de opvolgende eigenaar of houder van het middel dragen zorg voor de aanwezigheid op het bedrijf van een administratie, die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen. Daarbij kunnen regels worden gesteld inzake leveringen voor opslag en daarop volgende verzending vanaf het grondgebied van Nederland naar het buitenland.
3.Een importeur kan een middel als bedoeld in het eerste lid binnen Nederland leveren voor opslag mits daarop door de importeur en opvolgende eigenaar of houder van het middel vervoer tot buiten het Nederlands grondgebied plaatsvindt en de importeur, opvolgend eigenaar of houder de opslag overeenkomstig het tweede lid administreert.
4.Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een in Nederland gevestigde producent die een middel produceert dat gezien het bijgeleverde etiket of gezien de samenstelling van werkzame stof of preparaat niet bestemd is voor de Nederlandse markt voor zover de producent het middel op een met een importeur vergelijkbare wijze binnen het Nederlands grondgebied levert voor opslag als bedoeld in het derde lid.
Artikel 1 van de WGB lijkt de werkingssfeer van de wet te beperken tot het grondgebied van Nederland. Deze interpretatie lijkt evenwel op gespannen voet te staan met de definitie van het op de markt brengen, zoals opgenomen in artikel 3 van richtlijn 91/414/EEG, welke ziet op iedere levering binnen het grondgebied van de Gemeenschap, met een uitzondering van levering ten behoeve van opslag en daaropvolgende levering buiten het grondgebied van de Gemeenschap.
Artikel 74 van de WGB ziet op de situatie waarin niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen binnen Nederland worden gebracht en deze middelen bestemd zijn voor een lidstaat waar het betreffende gewasbeschermingsmiddel wel is toegestaan, dan wel voor een land buiten de Europese Unie. Over de strekking van deze bepaling heeft de wetgever het volgende in de memorie van toelichting opgenomen:
"Om te voorkomen dat doorvoer onmogelijk wordt, is in artikel 74 een uitzondering gemaakt voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden die gezien de vrachtpapieren, het etiket of de samenstelling van de werkzame stof of het preparaat bestemd zijn voor uitvoer of doorvoer (bijvoorbeeld een etiket met Belgische toelatingsnummers). Ter controle van de uitvoer of doorvoer wordt bepaald dat het land van bestemming of voor zover het gebruikers betreft, de plaats buiten Nederland waar de toepassing plaatsvindt, in een register wordt bijgehouden. Hiermee wordt uitvoer en doorvoer mogelijk gemaakt voor middelen die gezien de buitenlandse toelatingsnummers niet voor de binnenlandse markt bestemd zijn. Op deze wijze wordt verzekerd dat voor uitvoer bestemde middelen niet in strijd met de toelatingsvoorwaarden op de binnenlandse markt worden afgezet of gebruikt en dat controle hierop mogelijk is overeenkomstig de bedoeling van artikel 17 van de gewasbeschermingsrichtlijn en artikel 24 van de biocidenrichtlijn. Het loslaten van de registratie zou betekenen dat iedere handelaar of gebruiker van het middel zich op uitvoer kan beroepen, zodat controle op het voorhanden hebben van niet toegelaten middelen ernstig wordt bemoeilijkt. Dit is naar de opvatting van de regering in strijd met de ingevolge artikel 17 van de gewasbeschermingsrichtlijn en artikel 24 van de biocidenrichtlijn vereiste controle."*5
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat de WGB zich richt op het op de markt brengen van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Deze toegelaten middelen kunnen binnen Nederland op de markt worden gebracht, alsmede worden doorgevoerd naar andere lidstaten, indien die middelen aldaar eveneens zijn toegelaten. Voor in Nederland niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen geldt als uitgangspunt dat deze middelen niet in Nederland op de markt mogen worden gebracht. Doorvoer - en daarmee binnen Nederland brengen, opslaan en daaropvolgend levering naar een lidstaat waar het middel wel is toegelaten of een land buiten de Europese Unie waar het middel niet verboden is - is wel toegestaan, mits aan de daaraan gestelde eisen wordt voldaan.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft bepaald, is in deze zaak sprake van een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel. Dit middel is in geen van de Europese lidstaten toegelaten. Gelet hierop vallen derhalve alle leveringen van het middel aan afnemers binnen Nederland en aan afnemers in de landen behorend tot de Europese Unie onder het begrip op de markt brengen van een niet ingevolge de WGB toegelaten middel.
Heeft verdachte gehandeld in strijd met artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden?
Uit het veiligheidsblad *6, bijgesloten bij de levering van Sibbiopharm Ltd. aan [F] B.V., blijkt dat de levering betrekking heeft op het middel bitoxybacillin. Op het veiligheidsblad staat het volgende: "Bitoxybacillin is a bacterial insecticidal preparation applied for control of pests on agricultural, forest and officinal plants. The preparation is produced by the method of microbiological synthesis on the culture 'Bacillus thuringiensis var. thuringiensis' with subsequent concentration of the culture liquid, drying and standardization. " Ook blijkt uit dit veiligheidsblad dat het middel als volgt is samengesteld: "spore-crystalline complex, exotoxin, residues of nutrient media, metabolites of the culture-producer, inert fillers ensuring safety and stability of the preparation."
Op 13 juli 2010 heeft verbalisant [verbalisant 1] bij [X] B.V twee monsters bitoxybacillin *7 genomen en verzonden naar het RIVM, met het verzoek de monsters te onderzoeken op aanwezigheid van de bacillus thuringiensis var. thuringiensis. De monsters zijn genummerd [nummer 1] (origineel) en [nummer 2] (contra). Uit het analyserapport *8 komt naar voren dat in het monster met nummer [nummer 2] de aanwezigheid van bacillus thuringiensis serovar thuringiensis is aangetoond. Tevens is de aanwezigheid van het beta-exotoxine 'thuringiensin' aangetoond met een indicatief gehalte van 1.0% (w/w).
Verdachte heeft verklaard *9 dat [F] B.V., gevestigd te [plaats], in de periode vanaf juli 2008 tot en met juni 2010 het middel BN3 heeft geleverd aan [X] B.V., nadat het middel via de leverancier Sibbiopharm (Rusland) was ingekocht. Voorts blijkt uit de stukken dat [F] B.V. in 2008 een hoeveelheid van 3.000 kilogram van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacillin binnen Nederland heeft gebracht en 9.807 kilogram op de markt gebracht, door het te verkopen aan [X] B.V. In 2009 heeft [F] B.V. een hoeveelheid van 36.000 kilogram van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacillin binnen Nederland gebracht en 26.540 kilogram op de markt gebracht, door het te verkopen aan [X] B.V.. In 2010 heeft [F] B.V. een hoeveelheid van 28.000 kilogram van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacillin binnen Nederland gebracht en 21.460 kilogram op de markt gebracht, door het te verkopen aan [X] B.V..*10
[A], directeur van [X] B.V., heeft verklaard *11 dat [X] B.V., gevestigd te [plaats], in de periode vanaf januari 2008 tot en met juli 2010 het middel BN3 heeft gekocht van [F] B.V. Uit het dossier *12 blijkt dat [X] B.V. in 2008 een hoeveelheid van 6.400 kilogram BN3 of bitoxybacillin op de markt heeft gebracht en in 2008 totaal 9.807 kilogram voorhanden heeft gehad en in voorraad heeft gehad. In 2009 heeft [X] B.V. een hoeveelheid van 7.350 kilogram BN3 of bitoxybacillin op de markt gebracht en een hoeveelheid van 26.540 kilogram voorhanden gehad en in voorraad gehad. In 2010 heeft [X] B.V. een hoeveelheid van 3.580 kilogram BN3 of bitoxybacillin op de markt gebracht en een hoeveelheid van 21.460 kilogram voorhanden gehad en in voorraad gehad.
Uit het dossier *13 en de verklaring van [D]*14 volgt dat hij zich vanaf mei 2008 tot en met december 2009 heeft beziggehouden met de inkoop en verkoop van het middel BN3 middels zijn bedrijf [E]V.O.F., gevestigd te [plaats]. Hij kocht het middel in bij [X] B.V. en vervolgens verkocht hij het aan Nederlandse rozenkwekers of -handelaren. Buiten Nederland verkocht [D] het middel aan bedrijven in Polen, de Oekraïne, Moldavië, Italië, Kazachstan en België. In 2008 heeft [E]V.O.F. 660 kilogram BN3 geleverd aan afnemers in Nederland en aan afnemers gevestigd in lidstaten van de Europese Unie. De leveringen aan landen buiten de Europese Unie zijn, zoals de officier van justitie ter terechtzitting nader heeft toegelicht, buiten beschouwing gelaten. In 2009 heeft [E]V.O.F. 1.230 kilogram BN3 geleverd aan afnemers in Nederland en aan afnemers gevestigd in lidstaten van de Europese Unie. Ook hier geldt dat de leveringen aan landen buiten de Europese Unie buiten beschouwing zijn gelaten. [E]V.O.F. heeft in de periode vanaf mei 2008 tot en met december 2008 920 kilogram van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacillin voorhanden gehad en in voorraad gehad. In de periode vanaf januari 2009 tot en met december 2009 heeft [E]V.O.F. 1.450 kilogram van het middel voorhanden gehad en in voorraad gehad.
De rechtbank overweegt dat op grond van al het bovenstaande bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met anderen het niet op de Europese en Nederlandse markt toegelaten middel BN3/bitoxybacillin binnen Nederland heeft gebracht en vervolgens ook op de markt heeft gebracht. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank voorts vast dat bij verdachte en haar medeverdachten geen twijfel bestond over de werking van het product BN3/bitoxybacillin als insectendodend middel. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit de notities*15, die in beslag zijn genomen onder [D], blijkt dat het middel werd gebruikt 'against spidermite'. Daaruit valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat was beoogd het middel in de rozenteelt ter bestrijding van spint te gebruiken. Verder wordt in aanmerking genomen een brief van de douane van 15 januari 2008 *16. Daaruit volgt dat een monsteronderzoek heeft plaatsgevonden en dat de bevindingen daarvan zijn dat de samenstelling van het onderzochte middel geen plantextract betreft, doch dat het gaat om een insectendodend middel. Door het middel BN3 in Nederland te brengen en dit middel op de markt te brengen, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de WGB.
Opzet
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat verdachte het economisch delict niet opzettelijk heeft begaan, omdat zij zich er niet van bewust was dat BN3 een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel is. Aldus zou enkel sprake kunnen zijn van een overtreding. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 20 december 2011, LJN: BT1873.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het door de raadsvrouw aangehaalde arrest niet ziet op verboden overbrenging van afvalstoffen, maar op de vraag of een bepaald soort afval, gelet op de samenstelling daarvan, is aan te merken als afval in de zin van de Europese regelgeving. Dit arrest is in dit geval dan ook niet van toepassing.
Ook overigens treft het verweer van de raadsvrouw geen doel, nu voor bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet vereist is dat opzettelijk is gehandeld in strijd met de wettelijke bepalingen. Voldoende is dat het opzet is gericht op het verrichten van de ten laste gelegde handelingen, te weten het feitelijk binnen Nederland en op de markt brengen van het middel. Verdachte had op de hoogte moeten zijn van de geldende bepalingen. De rechtbank wijst hiertoe op de arresten van de Hoge Raad van 18 maart 1952, NJ 1952,314 en van 24 april 2007, LJN AZ8783.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk artikel 20 van de WGB heeft overtreden.
Toerekening van de gedragingen aan de rechtspersoon
Nu met het voorgaande is komen vast te staan dat artikel 20 van de WGB is overtreden, ziet de rechtbank zich ten aanzien van het ten laste gelegde gesteld voor de vraag of die gedragingen redelijkerwijs aan de rechtspersoon [F] B.V. kunnen worden toegerekend. Zij overweegt daarover als volgt.
[F] B.V. is een rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad *17 is het voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend, van belang vast te stellen of deze gedragingen zijn verricht 'in de sfeer van' die rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
* het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
* de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
* de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
* de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt:
Buiten discussie staat, zoals door verdachte ook andermaal ter terechtzitting is bevestigd, dat zij gedurende de ten laste gelegde periode werkzaam was voor [F] B.V. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel *18 betreffende [F] B.V. blijkt dat [F] B.V. is opgericht in augustus/september 2008. Aandeelhouder en bestuurder van dit bedrijf is [F] Beheer B.V. Enig aandeelhouder en bestuurder van dit bedrijf is [verdachte 2]. Zij verrichtte aldus werkzaamheden voor [F] B.V. en trad voor het bedrijf op als enig contactpersoon.
Zoals in het uittreksel van de Kamer van Koophandel is omschreven, bestonden de diensten van [F] B.V. uit de im- en export van alsmede groothandel in glastuinbouwartikelen. Het kopen en verkopen van gewasbeschermingsmiddelen past in de normale bedrijfsvoering van een dergelijk bedrijf. Verdachte heeft voorts, ook ter terechtzitting verklaard, dat vanuit de branche werd gevraagd om het middel BN3. Nu zij dit middel kon leveren en aldus klanten aan het bedrijf kon binden, concludeert de rechtbank hieruit dat het in Nederland brengen en het op de markt brengen van dit verboden middel [F] B.V. dienstig is geweest in het uitgeoefende bedrijf.
Deze feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon en in redelijkheid aan [F] B.V. zijn toe te rekenen. [F] B.V. kan dan ook worden aangemerkt als dader van de in de tenlastelegging genoemde feiten.
Feitelijk leidinggeven
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet kan worden gesteld dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, zoals artikel 51, tweede lid, onder 2, Sr vereist. Verdachte heeft namelijk niet geweten en ook niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat BN3 een gewasbeschermingsmiddel betrof en dat voor gewasbeschermingsmiddelen een algeheel invoerverbod gold. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het vorengaande is gebleken dat verdachte de enige persoon is die werkzaamheden voor [F] B.V. heeft verricht. Een dergelijke betrokkenheid is aan te merken als feitelijk leiding geven aan een verboden gedraging, als bedoeld in artikel 51, tweede lid, onder 2, Sr. Zoals de rechtbank eerder heeft gesteld, had verdachte op de hoogte moeten zijn van de geldende bepalingen.
De rechtbank acht gezien bovenstaande het feitelijk leidinggeven van verdachte aan het medeplegen van het opzettelijk overtreden van artikel 20 van de WGB, gepleegd door een rechtspersoon, wettig en overtuigend bewezen.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
de besloten vennootschap [F] BV te [plaats] in de periode van juli tot en met december 2008 te De Meern en te Moordrecht,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 3.000 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacillin
binnen Nederland heeft gebracht en
meermalen opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 9.807 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacillin
op de markt heeft gebracht,
terwijl dat middel niet ingevolge de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden was toegelaten,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddel", "op de markt brengen" en "toelaten" worden gebruikt overeenkomstig hun betekenis in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden,
aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
2.
de besloten vennootschap [F] BV te [plaats] in de periode van januari tot en met december 2009 te De Meern en te Moordrecht,
tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 36.000 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacillin
binnen Nederland heeft gebracht en
meermalen opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 26.540 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacillin
op de markt heeft gebracht,
terwijl dat middel niet ingevolge de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden was toegelaten,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddel", "op de markt brengen" en "toelaten" worden gebruikt overeenkomstig hun betekenis in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven
3.
de besloten vennootschap [F] BV te [plaats] in de periode van januari tot en met juni 2010 te De Meern en te Moordrecht,
tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 28.000 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacillin
binnen Nederland heeft gebracht en
meermalen opzettelijk een hoeveelheid - tot een totaal van 21.460 kilogram - van het gewasbeschermingsmiddel BN3 of bitoxybacillin
op de markt heeft gebracht,
terwijl dat middel niet ingevolge de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden was toegelaten,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddel", "op de markt brengen" en "toelaten" worden gebruikt overeenkomstig hun betekenis in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft betoogd dat sprake is van een verontschuldigbare rechtsdwaling, gelet op de omstandigheid dat verdachte de douane om inlichtingen heeft verzocht omtrent de invoer van het middel BN3. De raadsvrouw stelt dat de douane kan worden aangemerkt als deskundige op het gebied van import van goederen. Nu de douane niets heeft opgemerkt omtrent de invoer van dit middel en een eventueel verbod hierop, mocht verdachte, zo heeft de raadsvrouwe betoogd, erop vertrouwen dat zij dit middel mocht invoeren en dat zij in dit middel mocht handelen.
De rechtbank stelt voorop dat van een ondernemer een zekere mate van deskundigheid mag worden verwacht op het gebied van de geldende regelgeving ten aanzien van de producten waarmee de onderneming handel drijft. Een ondernemer die over onvoldoende kennis beschikt, wordt geacht zich daarover door een deskundige te laten informeren. In elk geval dient een ondernemer zich voorafgaand aan de start van zijn bedrijfsactiviteiten te vergewissen van de toelaatbaarheid van de door hem beoogde werkwijze. De invoer van producten is immers sterk gereguleerd.
De rechtbank stelt voorop dat de douane niet de bevoegde instantie is om toezeggingen te doen omtrent de toelaatbaarheid van de invoer van producten die onder de werking van de WGB vallen. Verdachte mocht daarom aan de informatie van de douane, wat daar verder ook van zij, niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat BN3 op de Europese en Nederlandse markt was toegelaten.
Verdachte heeft, zoals zij ook ter zitting heeft verklaard, nagelaten verder te onderzoeken of haar handelswijze (te weten het in Nederland en op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel BN3) was toegestaan. Verdachte heeft zelfs niet de moeite genomen de door Sibbiopharm Ltd. bij het product geleverde informatie te lezen. Daarnaast heeft zij verzuimd inlichtingen in te winnen bij de instantie die bevoegd is op dit terrein, te weten het CTGB. Door zonder raadpleging van de geldende regelgeving of bijstand van een deskundige op dit sterk gereguleerde gebied zonder meer aan te nemen dat haar handelwijze wettelijk was toegestaan, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op het tegendeel aanvaard. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op rechtsdwaling.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten, is verdachte deswege strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van alle ten laste gelegde feiten, inhoudende het feitelijk leidinggeven aan opzettelijk overtreden van artikel 20 van de WGB, gepleegd door een rechtspersoon, tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en verdachte strafbaar acht, heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever van de rechtspersoon [F] B.V. meermalen schuldig gemaakt aan het leiding geven aan de opzettelijke overtreding van de WGB. Zij heeft een middel, dat niet is toegelaten op de Nederlandse en Europese markt, binnen Nederland gebracht en op de markt gebracht door dit middel in Rusland te kopen en vervolgens vanuit Nederland te verkopen.
Toepassing van gewasbeschermingsmiddelen is een belangrijke methode voor de bescherming van planten en plantaardige producten en derhalve ook voor de verbetering van de landbouwproductie. Toch kan een dergelijk middel een ongunstige werking hebben op het milieu, de volksgezondheid en de voedselveiligheid, vooral wanneer het ongecontroleerd en zonder officiële toelating op de markt wordt gebracht en ondeskundig wordt gebruikt. Ter voorkoming hiervan zijn in Nederland en in andere lidstaten van de Europese Unie alleen die gewasbeschermingsmiddelen toegelaten, die na uitvoerig vooronderzoek ter toelating zijn voorgelegd aan het CTGB en na toelating zijn geregistreerd. Door middel van het reguleren van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, en de handel hierin, stelt de overheid waarborgen voor de bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu. Verdachte heeft met haar handelen het overheidsbeleid doorkruist.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 23 maart 2012 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank zal hier rekening mee houden in die zin dat zij een lagere straf zal opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank beoogt door het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles overwegende acht de rechtbank de na te noemen gevangenisstraf dan ook een passende reactie.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 1, 20 en 74 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
- 28 Verordening (EG) 1107/2009
- 2 en 3 Richtlijn 91/414/EEG.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
feitelijk leiding geven aan het medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot vier (4) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H. Steenhuis, voorzitter,
M. Rootring en A.L. Frenkel, rechters,
in tegenwoordigheid van L. van Staden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2012.
*1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer 70488, van het (toenmalige) Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, gedateerd 11 november 2010, met bijlagen.
*2 Voor zover hierna wordt verwezen naar de WGB, wordt telkens verwezen naar de WGB, zoals deze geldig was van 17 oktober 2007 tot 26 november 2011.
*3 Geschrift: Advies over risico's van gebruik van BN-3, opgesteld door prof. dr. E.G. Schouten, directeur bureau Risicobeoordeling & onderzoeksprogrammering, gedateerd 10 november 2011.
*4 Proces-verbaal, verdenking strafbaar feit [E]V.O.F. en vennoot [D], p. 32 en p. 33 en p. 154, e-mail van CTGB, Ir. M. Busschers, wetenschappelijk beoordelaar humane toxicologie, van CTGB te Wageningen.
*5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 474, nr. 3 (memorie van toelichting) p. 25 en 26.
*6 Geschrift: D/1031 "bitoxybacillin material safety data sheet", bedrijf Sibbiopharm Ltd., p. 361.
*7 Proces-verbaal, relaas van bemonstering, p. 68.
*8 Analyserapport van dr. ir. R.F.M. van Gorcom, directeur van het RIKILT, gedateerd 8 oktober 2010, inhoudende onderzoek naar monster met nummer [nummer 2], p.152.
*9 Proces-verbaal verhoor [verdachte 2], p. 342.
*10 Geschrift: [F] BV Inkoop Bitoxybaci, p. 259; geschrift: verkopen BN-3 door [F] BV 2008 - 2010 aan [X] BV, p. 260.
*11 Proces-verbaal verhoor verdachte [A], p. 415.
*12 Proces-verbaal 'Omschrijving in- en verkopen ex [X] […] en [X] B.V. inzake
2008 / 2009 / 2010, p. 221.
*13 Proces-verbaal 'Omschrijving in- en verkoop [E]in 2008', p. 210 en p. 211; proces-verbaal 'Omschrijving in- en verkoop [E]in 2009', p. 214 en p. 215; geschrift: D/1033 Inkoop [E]vof, p. 317; geschrift: D/1034 Inkoop [E]vof, p. 318; geschrift: D/1035 Afnemers [E]vof 2008 t/m 2010, p. 319 en geschrift: D/1036 Afnemers [E]vof 2008 t/m 2010, p. 320.
*14 Proces-verbaal verhoor verdachte [D], p. 298 - p. 299.
*15 Proces-verbaal verhoor verdachte [D], p. 297.
*16 Geschrift: D/980 en D/981 inhoudende mededeling uitslag monsteronderzoek door Douane Noord, p. 347 en p. 348.
*17 Hoge Raad, 21 oktober 2003, LJN AF7983.
*18 Geschrift: uittreksel Kamer van Koophandel betreffende [F] B.V., p. 513 en p. 514.