Parketnummer: 09/758150-10
Datum uitspraak: 25 juni 2012
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1962 te [plaats] ([plaats]),
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zwolle PPC te Zwolle.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 17 oktober 2010, 7 januari 2011, 18 maart 2011, 7 juni 2011, 24 augustus 2011, 7 november 2011, 13 januari 2012, 10 februari 2012, 8 mei 2012 en 11 juni 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Berger en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. S. Weening, advocaat te Maastricht, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 juli 2010 te Delft opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade haar zoon [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een mes, althans enig scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan hij is overleden.
Op zaterdagavond 10 juli 2010 omstreeks 17:53 uur zijn een aantal verbalisanten naar de [adres]te Delft gegaan naar aanleiding van een 112 melding dat een jongen van het aanrecht was gevallen en niet meer zou ademen.*2 In bovengenoemde woning zijn kort daarna verdachte en het levenloze lichaam van [slachtoffer](hierna: [slachtoffer]) aangetroffen.*3 [slachtoffer] lag op een met bloed doordrenkte matras onder een dekbed in de slaapkamer.*4 Hij had diverse steekwonden in zijn borst, zij en rug.*5 Op aanwijzing van verdachte is vervolgens een bebloed mes op een kast in de slaapkamer aangetroffen.*6
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] heeft een patholoog vastgesteld dat er op de voorzijde en achterzijde van zijn romp negen scherprandige perforaties te zien waren, alle met het aspect van een steekverwonding, en dat de letsels bij leven zijn opgelopen door steken met een of meer scherpe snijdende voorwerpen zoals een mes.*7 De patholoog heeft verder vastgesteld dat één van de letsels duidelijk torpedovormig was, hetgeen zij passend acht bij het steken met een eenzijdig snijdend voorwerp zoals een eenzijdig snijdend mes.*8 De patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is geweest van het massale bloedverlies uit alle letsels tezamen en het daaruit voortkomende functieverlies van de vitale organen.*9
Verdachte heeft in haar woning tegen een verbalisant gezegd dat [slachtoffer] niet van het aanrecht was gevallen en zij heeft verklaard "dat zij het had gedaan".*10 Op de vraag wat zij precies had gedaan heeft zij verklaard: "ze willen mijn kind van mij afpakken, dat kon ik niet toestaan", of woorden van gelijke strekking.*11 Nadat verdachte was aangehouden en terwijl zij werd overgebracht naar het politiebureau heeft zij verklaard: "Mijn zoon is verlost van de criminelen" en: "God heeft mijn zoon genomen, dat weet ik zeker."*12 Tijdens haar eerste studioverhoor heeft verdachte verklaard: "Een ding heb ik God gevraagd gelijk. Neem hem in Jouw koninkrijk en laat mij boeten. Ik boet ervoor. Ik schuil niet. Ik vlucht niet. Ik boet, zodat [slachtoffer] verlost wordt."*13 Tijdens haar tweede studioverhoor heeft verdachte verklaard dat ze zich herinnerde dat ze aan het bidden was terwijl [slachtoffer] voor haar lag op het bed en dat ze, op het moment dat ze naar haar handen keek, besefte dat er iets was gebeurd.*14 Verdachte keek hierop naar [slachtoffer] keek en zag bloed.*15 [slachtoffer] zou vervolgens meermalen tegen verdachte hebben gezegd dat dit zijn lot is.*16 Daarna heeft verdachte tegen [slachtoffer] gezegd dat het goed was, dat hij moest gaan en dat zij vervolgens heeft gehoord dat hij zijn laatste adem uitblies.*17 Verdachte heeft het mes dat zij op een stapel catalogussen zag liggen op de kledingkast in haar slaapkamer gelegd.*18
Uit de verklaringen die verdachte heeft afgelegd, in combinatie met het genoemde sectierapport en de diverse processen-verbaal van bevindingen die hiervoor zijn aangehaald, leidt de rechtbank af dat verdachte haar zoon, [slachtoffer], op 10 juli 2010 in haar woning te Delft meermalen met een mes heeft gestoken, ten gevolge waarvan hij is overleden. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat onduidelijk is gebleven of verdachte hierbij met voorbedachte raad heeft gehandeld en zal verdachte daarom vrijspreken van de haar bij dagvaarding impliciet ten laste gelegde moord.
Wel staat ter discussie of verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Of hiervan sprake is zal de rechtbank bespreken bij de beoordeling van de tenlastelegging (3.4).
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, door haar negenjarige zoontje meermalen met een mes te steken, tengevolge waarvan hij is overleden. Uit deze gedraging alleen al blijkt het opzet van verdachte op de dood. Het opzet blijkt bovendien ook uit haar eigen verklaring dat ze [slachtoffer] wilde "bevrijden uit de klauwen van die sadisten", dat ze hem nu "niet meer pijn kunnen doen" en dat "het" haar "de enige uitweg" leek. Verdachte zag de dood van [slachtoffer] als een bevrijding en koos er doelbewust voor om hem van het leven te beroven.
3.3 Het standpunt van de verdediging
Nu verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken als gevolg van de bij haar door de deskundigen vastgestelde stoornissen, kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte het opzet had, ook niet in voorwaardelijk zin, om [slachtoffer] van het leven te beroven.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel (zie 3.1) dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer]op 10 juli 2010 te Delft van het leven heeft beroofd. De vraag die thans nog voorligt, is of verdachte hierbij met (voorwaardelijk) opzet heeft gehandeld.
Voor een geval als het onderhavige, waarin met een beroep op de stoornissen bij de verdachte het opzet wordt bestreden, geldt volgens vaste jurisprudentie dat deze stoornissen slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staan indien bij de verdachte ten tijde van zijn/haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn/haar gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (vgl. onder meer HR 14 december 2004, LJN AR3226, NJ 2006, 448 en HR 9 december 2008, LJN BD2775, NJ 2009, 157). Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke uitzondering hier geen sprake. Verdachte heeft meermalen met een mes in het lichaam van het slachtoffer gestoken. Niet ter discussie staat dat het steken met een mes in het bovenlichaam van een ander dodelijk kan zijn en in dit geval ook was. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte - zij heeft het negenjarige slachtoffer meermalen gericht in zijn bovenlichaam gestoken, vervolgens heeft zij achtereenvolgens de pastoor en 112 gebeld (zij verklaarde daar zelf over: "de tweede stap was die logische stap. Ik zou me aangeven") en daarna heeft ze zich omgekleed en al haar medicatie in een tas klaar gehangen, omdat ze wist dat ze nooit meer naar haar woning zou terugkeren*19 - volgt dat dit handelen een activiteit van verdachte heeft gevergd, met een zeker niveau van coördinatie van geestelijke en lichamelijke functies. Hieruit volgt dat verdachte - in juridische zin - het opzet had op het doden van [slachtoffer].
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag van [slachtoffer].
De rechtbank verklaart bewezen dat:
zij op 10 juli 2010 te Delft opzettelijk haar zoon [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, meermalen met een mes, in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan hij is overleden.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De psychiater dr. D.J. Vinkers en de psycholoog drs. G.M. Jansen hebben op 11 en 9 november 2010 over de geestvermogens en eventuele ziekelijke stoornissen van verdachte gerapporteerd. Vinkers en Jansen hebben elk in hun rapportage geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een al langer bestaande paranoïde waanstoornis. Omdat deze stoornis zo op de voorgrond staat, is het niet mogelijk haar onderliggende persoonlijkheid goed te beoordelen. Geadviseerd wordt haar als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen, nu zij door haar stoornis ernstig werd belemmerd in haar kritiek- en oordeelsvermogen, haar realiteitstoetsing sterk was verminderd en ze beperkt werd in haar gedragskeuzes, maar nog wel in staat was de ongeoorloofdheid van haar handelen in te zien.
Verdachte is vervolgens op 9 september 2011 ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC) en heeft daar negen weken verbleven. Daar is zij onderzocht door een team waarvan psychiater dr. D. Harari en psycholoog drs. J.M. Oudejans deel uitmaakten. Deze deskundigen hebben daarna op 31 januari 2012 een rapportage over verdachte opgesteld. De deskundigen hebben hierin het volgende geconcludeerd: verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een paranoïde waan en aan een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Beide afwijkingen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De persoonlijkheidsstoornis is gedurende haar volwassen leven aanwezig geweest en de paranoïde waan is in de periode na het ten laste gelegde in onderzoekscontacten met verdachte vastgesteld. De aanwezigheid van een paranoïde waanstoornis in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde is vastgesteld aan de hand van dossierinformatie. Eerder hadden voormelde Vinkers en Jansen geconcludeerd dat de waanstoornis van verdachte te zeer op de voorgrond stond om een persoonlijkheidsdiagnose te kunnen stellen. In het huidige onderzoek is het volgens Harari en Oudejans wel mogelijk gebleken een uitspraak te doen over haar persoonlijkheid, omdat er inmiddels een jaar is verstreken sinds het vorige onderzoek, er nu meer afstand is tot het ten laste gelegde en zij in het algemeen nu minder geagiteerd is dan tijdens het vorige onderzoek. Door de langere observatieduur waren er interacties en contacten mogelijk die informatief waren voor het functioneren van verdachte buiten de waan.
Het is ondenkbaar, aldus de onderzoekers van het PBC, dat de paranoïde waan niet aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde en niet aangewakkerd werd door de extreme stress, die verdachte in de situatie voorafgaand aan het ten laste gelegde ervoer. Bij het naderen van het afscheidsmoment met haar zoon werd de woede om de verlating van haar kind en de krenking dat zij niet voor haar kind kon zorgen, opgeroepen. Verdachtes handelen ten tijde van het ten laste gelegde werd bepaald door de combinatie van haar waanstoornis en persoonlijkheidspathologie. Zij meende haar zoon te moeten beschermen tegen seksueel misbruik door medewerkers van Jeugdzorg (de inhoud van haar waan) en zij ervoer daarbij geen enkele manoeuvreerruimte meer. In haar beleving stond zij alleen voor een overweldigende overmacht en had zij geen controle over wat er met haar zoon gebeurde. Het ten laste gelegde wordt gekenmerkt door een hoge mate van impulsiviteit, die samenhangt met de aan haar persoonlijkheidspathologie inherente gebrekkige impulsbeheersing. In de bovenbeschreven samenhang van waan en persoonlijkheidspathologie (op grond van de persoonlijkheidspathologie kan verdachte reeds sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht) is verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten. In het medicatiegebruik van verdachte wordt geen factor gezien die van belang kan zijn geweest bij het ten laste gelegde.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben ter terechtzitting van 11 juni 2012 nader toegelicht dat en waarom het tijdens het onderzoek in het Pieter Baan Centrum anders dan voordien wel mogelijk was om een uitspraak te doen over verdachtes persoonlijkheid. Daarbij is van belang dat er ongeveer een jaar was verstreken sinds de vorige onderzoeken en er een beter zicht was op de onderliggende persoonlijkheid van verdachte. Er zijn tijdens de observatieperiode voldoende momenten geweest waarop ook zaken buiten de tenlastelegging om werden besproken en waar de waan minder op de voorgrond stond, en ook daar was instabiliteit bij verdachte waarneembaar. Uit de milieu-informatie die zich in het dossier bevindt, valt volgens voormelde deskundigen af te leiden dat er bij verdachte sprake is van een duurzaam patroon van disfunctioneren vanaf in ieder geval haar 36e levensjaar (o.a. instabiele relaties met werkgevers en/of partner, achterdocht, jaloezie, agressie, isolement). Dit alles heeft tot de conclusie geleid dat er naast een waanstoornis tevens sprake is van een borderline stoornis.
De rechtbank neemt de conclusies van Harari en Oudejans over en maakt deze tot de hare. In hun rapportages en hun verklaringen ter terechtzitting van 11 juni 2012 hebben zij naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd en overtuigend uiteengezet hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen en waarom zij, anders dan Vinkers en Jansen, verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar achten.
Verdachte is dus niet strafbaar.
6. De op te leggen maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de deskundigen het gevaarcriterium onvoldoende hebben onderbouwd en dat de TBS maatregel met dwangverpleging daarom niet kan worden opgelegd. Er zijn onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen uit de gedragsrapportages en het dossier waaruit zou blijken dat de reële mogelijkheid bestaat dat verdachte zal recidiveren en een gevaar zal vormen voor anderen. Het feit dat verdachte verbaal agressief uit de hoek kan komen, betekent niet dat zij ook fysiek agressief zal zijn jegens anderen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich door haar 9-jarige kind van het leven te beroven schuldig gemaakt aan een zeer ernstig delict. De verdachte heeft door haar handelen het meest fundamentele recht van haar zoontje, het recht om te leven, aan hem ontnomen. Zijn gewelddadige dood heeft niet alleen groot leed, verdriet en ontsteltenis veroorzaakt bij de nabestaanden en anderen in zijn omgeving, ook de samenleving is door de bewezen geachte feiten ernstig geschokt. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de vader van [slachtoffer] van 23 mei 2012 blijkt dat het verlies van zijn zoon hem zeer zwaar is gevallen. Ook verdachte zelf zal moeten voortleven met het gegeven dat als gevolg van haar handelen haar zoon niet meer in leven is.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 juli 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Ten aanzien van de vraag of een maatregel moet worden opgelegd en, zo ja, welke, namelijk ofwel de maatregel van TBS met dwangverpleging of een andere maatregel, overweegt de rechtbank als volgt.
Psychiater Vinkers voornoemd heeft in zijn rapportage geadviseerd om aan verdachte de TBS-maatregel op te leggen. Psycholoog Jansen komt ook tot dit advies, maar geeft de rechtbank als overweging mee om de afweging te maken of het ten laste gelegde en het recidiverisico, dat een aantal onzekerheden kent, het opleggen van een dergelijke maatregel rechtvaardigt.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum, Harari en Oudejans concluderen dat sprake is van een hoog risico van herhaling van een ernstig geweldsdelict op korte termijn. Dit zou niet op een kind gericht zijn, maar wel op personen die in haar waan betrokken zijn. Als reden om in leven te blijven ervaart verdachte het als haar missie - zoals zij aan haar zoon in zijn laatste ogenblikken beloofd heeft - om degenen die vanuit haar waan schuldig zijn aan de dood van haar zoon te laten boeten. Verdachtes actuele waan en geladenheid maken dat het recidiverisico op korte termijn groot is.
Een maatregel in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht en TBS met voorwaarden zou tekortschieten, omdat binnen een jaar geen structurele verbetering in verdachtes psychische toestand kan worden verwacht. De geïsoleerde waanstoornis is bekend als zeer slecht behandelbaar en medicatie heeft vaak weinig effect. Hierbij komt het existentiële belang van de waan voor verdachte, die haar waan nodig heeft om - psychisch - te overleven. De waaninhoud beschermt haar immers tegen het onverdraaglijke besef als moeder te hebben gefaald en schuldig te zijn aan de dood van haar kind. TBS met voorwaarden is niet haalbaar, omdat verdachte vanuit haar waan en het ontbreken van ziektebesef geen motivatie, bereidheid of het vermogen heeft tot behandeling. Onderzoekers adviseren derhalve het opleggen van TBS met dwangverpleging.
De rechtbank neemt de conclusie van Harari en Oudejans, te weten dat de kans op herhaling van een ernstig geweldsdelict hoog moet worden geacht, over.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het vereiste gevaarcriterium voor het opleggen van de TBS maatregel het volgende. In zijn arrest van 31 januari 2006 (LJN: AU7080) leert de Hoge Raad op grond van de wetsgeschiedenis dat met de termen "gevaarlijk voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen" in het met de artikelen 37a en 37b nagenoeg gelijkluidende artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is beoogd aan te sluiten bij de terminologie in de Wet BOPZ en dat onder gevaar mede dient te worden verstaan het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander, waaronder het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van een ander.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte meermalen diverse hulpverleners heeft bedreigd en verbaal zeer agressief tegen hen is geweest. Dit heeft verdachte ter terechtzitting van 11 juni 2012 ook erkend. In het licht van voormelde uitspraak van de Hoge Raad en gegeven de rapportages van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar vormt voor anderen en dat daarmee voldaan is aan het vereiste gevaarcriterium.
De rechtbank komt op grond van de bevindingen van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum, in samenhang met de buitengewone ernst van het door verdachte gepleegde feit, en de omstandigheid dat verdachte een gevaar vormt voor anderen tot de conclusie dat de problemen van verdachte dusdanig ernstig zijn dat behandeling beslist noodzakelijk is en dat niet kan worden volstaan met behandeling in het kader van een voorwaardelijke TBS of de maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De veiligheid van anderen vereist naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mrs. M.M. Meijers en M.L. Harmsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juni 2012.
*1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL2010 142517, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen.
*2 Proces-verbaal van bevindingen (bijlage ambtshandelingen(en) O/OPV/AH), pagina 8.
*3 Proces-verbaal van bevindingen (bijlage ambtshandelingen(en) O/OPV/AH), pagina 9 en Proces-verbaal van bevindingen identificatie slachtoffer (bijlage ambtshandelingen(en) O/OPV/AH, pagina's 29 tot en met 31.
*4 Proces-verbaal van bevindingen (bijlage ambtshandelingen(en) O/OPV/AH), pagina's 9 en 10.
*5 Proces-verbaal van bevindingen (bijlage ambtshandelingen(en) O/OPV/AH), pagina 7.
*6 Proces-verbaal van bevindingen (bijlage ambtshandelingen(en) O/OPV/AH), pagina's 14 en 15.
*7 Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met als onderwerp:''Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood'' opgesteld op 29 juli 2010 door A. Maes, arts en patholoog, pagina 3 van dit geschrift.
*8 Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met als onderwerp:''Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood'' opgesteld op 29 juli 2010 door A. Maes, arts en patholoog, pagina 3 van dit geschrift.
*9 Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met als onderwerp:''Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood'' opgesteld op 29 juli 2010 door A. Maes, arts en patholoog, pagina 3 van dit geschrift.
*10 Proces-verbaal van bevindingen (bijlage ambtshandelingen(en) O/OPV/AH), pagina 10.
*11 Proces-verbaal van bevindingen (bijlage ambtshandelingen(en) O/OPV/AH), pagina's 10 en 11.
*12 Proces-verbaal van bevindingen vervoer naar het Hoofdbureau 10 juli 2010 (bijlage ambtshandelingen(en) O/OPV/AH), pagina's 17 en 18.
*13 Proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte [verdachte] (bijlage verdachte(n) verhoren O/OPV/V), pagina 6.
*14 Proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte [verdachte] (bijlage verdachte(n) verhoren O/OPV/V), pagina 33.
*15 Proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte [verdachte] (bijlage verdachte(n) verhoren O/OPV/V), pagina 33.
*16 Proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte [verdachte] (bijlage verdachte(n) verhoren O/OPV/V), pagina 33.
*17 Proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte [verdachte] (bijlage verdachte(n) verhoren O/OPV/V), pagina 33.
*18 Proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte [verdachte] (bijlage verdachte(n) verhoren O/OPV/V), pagina 33
*19 Proces-verbaal van bevindingen uitgewerkte audiovisuele verhoren d.d. 21 juli 2010 verdachte [verdachte] (bijlage verdachte(n) verhoren O/OPV/V), pagina 91 en verklaring ter terechtzitting van 11 juni 2012.