ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9729

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
399789 - FA RK 11-5889
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring rechtsvermoeden van overlijden in het kader van vermissing

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 januari 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot verklaring van rechtsvermoeden van overlijden. Het verzoekschrift was ingediend door verzoekster, die de vermiste persoon, haar partner, al geruime tijd niet had kunnen traceren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vermiste op 24 november 2010 voor het laatst in leven was gezien en dat er sindsdien geen contact meer met hem is geweest. De verzoekster heeft diverse pogingen ondernomen om de vermiste te vinden, waaronder het inschakelen van de politie en het doen van aangifte van vermissing in Duitsland. Ondanks deze inspanningen is er geen enkel spoor van de vermiste gevonden.

De rechtbank heeft de juridische basis voor het verzoek onderzocht, waarbij artikel 1:413 van het Burgerlijk Wetboek werd ingeroepen. Dit artikel stelt dat belanghebbenden de rechter kunnen verzoeken om de vermiste op te roepen om van zijn in leven zijn te doen blijken, en indien dit niet mogelijk is, om een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden af te geven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden van de vermissing, waaronder financiële problemen en het vertrek naar het buitenland, niet voldoende zijn om te concluderen dat de vermiste overleden is. De rechtbank heeft benadrukt dat er geen bewijs is dat het ontbreken van levensteken uitsluitend kan worden toegeschreven aan het overlijden van de vermiste.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, met de overweging dat er onvoldoende gronden zijn om een rechtsvermoeden van overlijden vast te stellen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de verzoekster en haar kinderen, maar de rechtbank kon niet voorbijgaan aan de noodzaak van bewijs voor het overlijden. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de mededeling dat het verzoek is afgewezen, en dat de onzekerheid over het bestaan van de vermiste voortduurt.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 11-5889
Zaaknummer: 399789
Datum beschikking: 30 januari 2012
Verklaring rechtsvermoeden van overlijden
Beschikking op het op 24 november 2010 ingekomen verzoekschrift van:
[verzoekster],
verzoekster,
wonende te [woonplaats verzoekster], Duitsland,
advocaat mr. drs. F. Beenhakker te Groningen.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de schriftelijke conclusie van de officier van justitie d.d. 15 juli 2011 die strekt tot inwilliging van het verzochte.
Op 12 december 2011 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door mr. C.W. de Wit, rechter-commissaris. Hierbij zijn verschenen: verzoekster met haar advocaat en vergezeld van mevrouw [moeder van verzoekster], moeder van verzoekster.
Verzoek
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank zal gelasten [de vermiste] (hierna te noemen: de vermiste) op te roepen om van zijn in leven zijn te doen blijken, en, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat.
Bevoegdheid
Verzoekster woont in Duitsland. De woonplaats van vermiste is eveneens in Duitsland gelegen. Het verzoek heeft betrekking op de persoonlijke staat van een Nederlander, die in Nederland werkzaam was. Ook verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit. Daardoor is de zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden en heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht en is daarmee bevoegd te oordelen over het verzoek.
Nu geen sprake is van een verlaten woonplaats in Nederland is de rechtbank te
's-Gravenhage bevoegd op grond van artikel BW 1:417 jo artikel 263 Rv.
Beoordeling
Indien het bestaan van een persoon onzeker is en een termijn van vijf jaar na het vertrek van de vermiste of sinds de laatste tijding van zijn leven is verlopen kunnen belanghebbenden ingevolge artikel 1:413, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), de rechter kunnen verzoeken hen te gelasten de vermiste op te roepen ten einde van zijn in leven te doen blijken. Voorts kunnen zij, indien hiervan niet blijkt, de rechter verzoeken te verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid, sub b, van voormeld artikel, wordt deze termijn verkort tot een jaar, indien de betrokkene gedurende die periode wordt vermist en de omstandigheden zijn dood waarschijnlijk maken.
Uit de processen-verbaal van de politie [plaats 1], Duitsland, de verklaring van verzoekster en de overig overgelegde stukken blijkt het volgende. Op zaterdag [datum] 2008 verliet verzoekster met haar kinderen en haar moeder de woning in [plaats 2] voor een bezoek aan de dierentuin in [plaats 3]. Vermiste ging niet met hen mee. Bij thuiskomst rond 18.00 uur was vermiste niet thuis en was zijn auto niet aanwezig. Vermiste was niet bereikbaar via zijn mobiele telefoon. Op de betreffende zaterdag en de daarop volgende zondag en maandag heeft vermiste viermaal geld opgenomen van de gemeenschappelijke bankrekening van verzoekster en vermiste tot in totaal € 3.000,--. Op [datum] 2008 meldde vermiste zich telefonisch bij zijn vader. Op maandag [datum] 2008 heeft vermiste zijn vader bezocht in diens woning te [plaats 4] in Nederland. Vermiste maakte een bedrukte indruk en heeft € 1.000,-- van zijn vader geleend. Vermiste wilde een hoger bedrag lenen maar de vader wilde aan dat verzoek niet voldoen. Nadien heeft zijn vader vermiste niet meer gezien ondanks de toezegging van vermiste dat hij 's avonds weer terug zou komen. Op [datum] 2008 heeft verzoekster aangifte gedaan van de verdwijning van vermiste bij het Polizeikommissariat [plaats 1], Duitsland. Op [datum] 2008 rond 14.30 uur meldde vermiste zich telefonisch bij zijn vader met de mededeling dat zijn auto in [plaats 5] stond en dat hij van daaruit door Roemenen was meegenomen naar Roemenië. Hij deelde zijn vader mee dat deze Roemenen hem vasthielden ter verkrijging van een bedrag van € 2.000,-- dat op een door de man opgegeven banknummer gestort moest worden. Het is niet tot een transactie gekomen omdat het bank-contonummer niet juist was. Verzoekster en de politie hebben gebeld met het telefoonnummer waarmee vermiste had gebeld doch kregen een buitenlands, vermoedelijk Roemeens, sprekende man aan de telefoon. Pogingen van de politie om de eigenaar van de telefoonaansluiting te achterhalen hebben niet tot resultaat geleid. Wel is duidelijk geworden dat het om een nummer ging uit het gebied Dambovita, Roemenië. Op [datum] 2008 werd door de politie van [plaats 6], Duitsland, in Roemenië een verzoek tot opheldering gedaan. Op [datum] 2008 deed de politie te [plaats 6], Duitsland, een internationaal opsporingbericht uitgaan met betrekking tot vermiste. Op [datum] 2009 werd de auto van vermiste aangetroffen in [plaats 5]. Gebleken is dat deze auto ongeveer twee tot drie weken heeft gestaan op de plek waar hij is gevonden. Uitgesloten werd dat de auto er een aantal maanden had gestaan. In de auto zijn volgens verzoekster de schoenen en sokken van vermiste aangetroffen.
Verzoekster stelt dat zij alles in het werk heeft gesteld om vermiste te vinden. Zij heeft de publiciteit opgezocht en oproepen en filmpjes op internet geplaatst. In Roemenië heeft verzoekster geïnformeerd bij ziekenhuizen, politie, mortuaria, gevangenissen, campings en kerkgenootschappen. Er is geen enkel spoor van vermiste. Verzoekster stelt dat het niet anders kan dan dat vermiste is overleden. De meest concrete aanwijzing daartoe acht verzoekster dat vermiste geen contact meer heeft gezocht met zijn kinderen. Daarbij heeft hij het huis verlaten zonder medeneming van enige persoonlijke spullen. Verzoekster stelt dat het met name voor de kinderen van belang is dat aan de onzekerheid een einde komt. Een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden zal hiertoe bijdragen, aldus verzoekster.
De rechtbank is van oordeel dat het bestaan van de vermiste, waarvan sedert [datum] 2008 ieder spoor ontbreekt, onzeker is. De omstandigheden waaronder de vermissing plaatsvond zijn niet meer dan een destijds kennelijk bestaande financiële nood en zijn vertrek naar [plaats 5] en vervolgens (waarschijnlijk) Roemenië, met een of meer onbekende personen. Thans is een periode van ruim drie jaren verstreken sinds de laatste tijding van het leven van vermiste. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de onzekerheid waarin verzoekster en haar kinderen thans verkeren, ziet de rechtbank geen aanleiding nu al een rechtsvermoeden van overlijden uit te spreken, omdat naar haar oordeel de eerdergenoemde omstandigheden geen omstandigheden zijn die de dood van vermiste waarschijnlijk maken. Daarvoor is vereist dat het achterwege blijven van een levensteken niet kan worden verklaard uit iets anders dan het overlijden van betrokkene. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
Gelet op het vorenstaande wijst de rechtbank het verzoek af.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J. Don, A.M. van Brakel en C.W. de Wit, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 januari 2012.