ECLI:NL:RBSGR:2012:BX0207

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4960
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht inreisverbod en de mogelijkheid voor vreemdeling om individuele omstandigheden naar voren te brengen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Oekraïense vreemdeling en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De vreemdeling had een terugkeerbesluit ontvangen, waarbij hem werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, en daarnaast werd hem een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij niet deugdelijk was gehoord voorafgaand aan het inreisverbod en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn individuele omstandigheden naar voren te brengen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verslaglegging van het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit niet aantoont dat de vreemdeling de gelegenheid heeft gekregen om zijn belangen en omstandigheden te bespreken. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het beleid van de verweerder en met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat de vreemdeling een rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van het beroep, ondanks dat hij inmiddels aan de terugkeerverplichting heeft voldaan.

De rechtbank heeft het beroep tegen het inreisverbod gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het het inreisverbod betreft, en de minister veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling. De rechtbank heeft bepaald dat de minister de vreemdeling alsnog in de gelegenheid moet stellen zijn individuele omstandigheden naar voren te brengen, en dat de minister het aangevoerde belang van de vreemdeling moet beoordelen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12/4960
V-nr: 278.347.6497
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1972], van Oekraïense nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. A.D. Kupelian, advocaat te Amsterdam,
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 25 januari 2012 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder tevens een inreisverbod aan eiser opgelegd voor een periode van twee jaar, dat ingaat op het moment van uitreis.
Op 13 februari 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2012. Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Gebleken is dat eiser op 13 februari 2012 vanuit bewaring met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie is teruggekeerd naar zijn land van herkomst. Daarmee heeft eiser voldaan aan de terugkeerverplichting die voortvloeit uit het bestreden besluit. De rechtbank ziet zich daarom ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser nog belang heeft bij de beoordeling van het onderhavige beroep. Eiser heeft in dit kader aangevoerd dat het beroep zich ook richt tegen het inreisverbod. Zijn wortels zijn gelegen in Polen en daarom wil eiser eerder dan na twee jaar het EU-gebied weer kunnen betreden. Gelet hierop is de rechtbank met partijen van oordeel dat eiser een rechtens te beschermen belang heeft bij de onderhavige procedure.
2. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat aan eiser ten onrechte een vertrektermijn is onthouden. Daarbij is van belang dat namens eiser geen gronden zijn aangevoerd tegen het in het besluit vervatte oordeel dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. De stelling dat de Terugkeerrichtlijn niet op de juiste wijze in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd volgt de rechtbank niet, reeds omdat eiser deze stelling niet nader heeft geconcretiseerd.
4.1 Met betrekking tot het inreisverbod heeft eiser voorts aangevoerd dat hij niet deugdelijk is gehoord voorafgaand aan het uitreiken daarvan en daardoor niet in de gelegenheid is gesteld bijzondere omstandigheden naar voren te brengen. Het inreisverbod is onvoldoende gemotiveerd.
4.2 Verweerder heeft betoogd dat eiser met betrekking tot het inreisverbod eerst ter zitting heeft aangevoerd dat hij niet deugdelijk is gehoord en dat deze grond in strijd met de goede procesorde te laat is ingebracht. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet en overweegt daartoe het volgende. In de gronden van beroep heeft eiser al aangevoerd dat hij niet deugdelijk is gehoord. Het door eiser ingestelde beroep en de daarbij behorende beroepsgronden richten zich tegen zowel het terugkeerbesluit als het inreisverbod, zodat de opmerking in de gronden over het niet zorgvuldig horen ook op het inreisverbod betrekking heeft. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van strijd met de goede procesorde.
4.3 Op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 kan verweerder in afwijking van het eerste lid, om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
Op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste twee jaren. In de leden 2 tot en met 6 zijn situaties opgenomen, waarin de duur van het inreisverbod afwijkt van de duur in het eerste lid.
In Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2012/1 is onder paragraaf A5/5.5 vermeld dat de maximale duur van het inreisverbod afhankelijk is van het bepaalde in artikel 6.5a van het Vb 2000. In dit artikel is reeds verdisconteerd de ernst van de aanleiding om tot het opleggen van een inreisverbod over te gaan. Om die reden wordt, behoudens door de vreemdeling aangevoerde en nader onderbouwde bijzondere individuele omstandigheden, de maximale duur opgelegd zoals die in de verschillende onderdelen van artikel 6.5a van het Vb 2000 staan genoemd.
In paragraaf A5/6.3.2 van genoemd WBV is, in zoverre van belang, vermeld dat nadat de vreemdelingenpolitie, ZHP, KMar, de vreemdeling heeft geïnformeerd over het voornemen om een inreisverbod uit te vaardigen, de vreemdeling overeenkomstig artikel 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen die naar zijn mening bij de besluitvorming moeten worden betrokken. Van belang is ook dat de vreemdeling de strekking en de gevolgen van het op te leggen inreisverbod begrepen heeft en daarop zijn zienswijze heeft kunnen geven.
In paragraaf A5/6.3.3 van genoemd WBV is, in zoverre van belang, vermeld dat het inreisverbod per beschikking wordt uitgevaardigd. In de beschikking moet naar voren komen hoe uitvoering is gegeven aan de hoorplicht overeenkomstig artikel 4:7 en 4:8 van de Awb en hoe de verklaringen van de vreemdeling zijn meegewogen.
4.4 Artikel 66a, van de Vw 2000, artikel 6.5a van het Vb 2000 en genoemde onderdelen van de WBV 2012/1 dienen ter uitvoering van artikel 11, tweede en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Uit verweerders beleid volgt dat verweerder de vreemdeling in de gelegenheid moet stellen zijn individuele omstandigheden en belangen naar voren te brengen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser die gelegenheid heeft gehad, omdat eiser op 25 januari 2012 is gehoord.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verslaglegging van het aan het terugkeerbesluit voorafgaande gehoor van 25 januari 2012 niet blijkt dat aan eiser deze gelegenheid is geboden. In dat gehoor is slechts vermeld dat eiser is geïnformeerd over het ten aanzien van hem op te leggen terugkeerbesluit en inreisverbod, maar hierin is niet aan eiser duidelijk gemaakt dat hij in dat gehoor zijn individuele omstandigheden en belangen naar voren moest brengen ten aanzien van het inreisverbod. Dit betekent dat het bestreden besluit, voor zover dit het inreisverbod betreft, in strijd is te achten met verweerders beleid zoals hierboven weergegeven en artikel 4:8 van de Awb. De beroepsgrond slaagt.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dit het inreisverbod betreft, in stand te laten en overweegt daarbij als volgt. Verweerder zal eiser alsnog conform zijn beleid in de gelegenheid moeten stellen zijn individuele omstandigheden naar voren te brengen. Eiser heeft ter zitting een concreet belang gesteld dat aanleiding zou kunnen geven om de duur van het inreisverbod te herzien. Verweerder heeft hierover geen oordeel ter zitting gegeven en zal daarom het aangevoerde belang alsnog moeten beoordelen. De omstandigheid dat dit belang eerst ter zitting naar voren is gekomen is aan verweerder te wijten, nu eiser niet in de gelegenheid is gesteld dit belang eerder in een gehoor naar voren te brengen, zoals hiervoor is overwogen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 437,-- en een wegingsfactor 1).
7. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep tegen het inreisverbod gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit het inreisverbod betreft;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- (zegge: achthonderd en vierenzeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, rechter, in aanwezigheid van
M.R. van Kerkwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MvK
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.