Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren [1972], van Afghaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. A.M. van Eik, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. de Jong, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 5 september 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 9 mei 2011 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 30 september 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen tot een oplossing te komen zonder tussenkomst van de rechtbank. Bij faxbericht van 13 maart 2012 en 14 maart 2012 hebben eiser en verweerder de rechtbank laten weten niet onderling tot een oplossing te zijn gekomen. Vervolgens is het onderzoek met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.
1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser beschikt over een verblijfsvergunning regulier. Eiser voert aan dat hij geen herhaalde asielaanvraag heeft gedaan, maar een verzoek om heroverweging van de beslissing van 27 september 2001, waarin verweerder zijn eerdere asielaanvraag heeft afgewezen omdat er ernstige redenen waren om te veronderstellen dat eiser zich schuldig had gemaakt aan misdrijven of handelingen als bedoeld in artikel 1F van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag). Dit verzoek om heroverweging is volgens eiser louter via de weg van een herhaalde asielaanvraag gegaan, omdat paragraaf C14/4.2 Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 dit voorschrijft.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1 Op 10 maart 1998 heeft eiser een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Deze aanvraag is bij beschikking van 27 september 2001 afgewezen. Bij uitspraak van 6 februari 2004 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het tegen de voornoemde beschikking door eiser ingediende beroep gegrond verklaard.
2.2 Bij beschikking van 2 oktober 2007 is de aanvraag van eiser wederom afgewezen. Tevens is eiser ongewenst verklaard. Op 9 oktober 2007 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen zijn ongewenstverklaring. Op 29 oktober 2007 heeft eiser een beroepschrift ingediend, gericht tegen de afwijzing van zijn aanvraag.
2.3 Op 6 december 2007 heeft eiser verzocht om herziening van de uitspraak van 6 februari 2004. Bij uitspraak van 11 maart 2008 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, dit verzoek afgewezen.
2.4 Bij uitspraak van 14 augustus 2008 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, eisers beroep tegen de beschikking van 2 oktober 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Op 3 april 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hiertegen door eiser ingediende hoger beroep ongegrond verklaard.
2.5 Op 21 januari 2009 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend in het kader van de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude vreemdelingenwet (hierna: Ranov), zoals bedoeld in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) nummer 2007/11. Bij beschikking van 13 mei 2009 is dit bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 juni 2010 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het hiertegen ingediende beroep ongegrond verklaard.
2.6 Bij beschikking van 14 juli 2010 is het bezwaar van 9 oktober 2007 gegrond verklaard en eisers ongewenstverklaring opgeheven.
2.7 Op 19 juli 2010 is eiser het aanbod gedaan om een verblijfsvergunning te verkrijgen in het kader van de Ranov. Bij brief van 4 augustus 2010 heeft eiser dit aanbod geaccepteerd, waarna eiser deze verblijfsvergunning is verleend, geldig van 15 juni 2007 tot 15 juni 2008. Eiser heeft een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf verkregen, geldig tot 15 juni 2013.
2.8 Bij brief van 2 februari 2011 heeft eiser verzocht om herziening van de beslissing inzake de aanvraag van 10 maart 1998. Op 9 mei 2011 heeft eiser, conform de gemaakte afspraak met verweerder, onderhavige asielaanvraag ingediend.
2.9 Bij uitspraak van 14 december 2011 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, eisers verzoek van 26 oktober 2011 om herziening van de uitspraak van 6 februari 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
3.1 De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt.
3.2 Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
3.3 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer neergelegd in haar uitspraak van 6 maart 2008 (LJN: BC7124), kan, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing.
3.4 Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen het besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
3.5 De rechtbank stelt vast dat de omstandigheid dat verweerder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet meer aan eiser tegenwerpt, een relevante veranderde omstandigheid is, zodat het besluit door de rechtbank kan worden getoetst.
4.1 Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag niet heeft kunnen afwijzen vanwege het feit dat hij beschikt over een reguliere vergunning. De Ranov-vergunning is immers ambtshalve verleend, zodat hij op grond van artikel 30, tweede lid, van de Vw 2000 kan doorprocederen.
4.2 Verweerder heeft betoogd dat artikel 30, tweede lid, van de Vw 2000 niet van toepassing is, omdat eiser het Ranov-aanbod onvoorwaardelijk heeft geaccepteerd en daarbij uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van eventuele aanspraken die voortvloeiden uit zijn onder de oude vreemdelingenwet ingediende aanvraag. Dit volgt ook uit de ratio en het doel van de Ranov, zijnde het voorkomen van doorprocederen, aldus verweerder.
4.3 Op grond van artikel 30, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 wordt een aanvraag afgewezen, indien de vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vw 2000.
Op grond van artikel 30, tweede lid van de Vw 2000 is het eerste lid onder b niet van toepassing, indien naar aanleiding van een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28, ambtshalve een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14, is verleend.
4.4 Blijkens de Memorie van Toelichting betreffende de totstandkoming van artikel 30 van de Vw 2000 (Kamerstukken II, 2002/03, nr. 28630, nr. 3, p. 3-5) is de onuitgesproken gedachte achter de imperatieve formulering van de afwijzingsgrond in artikel 30, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, dat de vreemdeling de toepassing ervan zelf in de hand heeft, bijvoorbeeld omdat hij een reguliere verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Indien na afwijzing van een asielaanvraag ambtshalve een reguliere vergunning wordt verleend, dient de rechtbank daar bij de beoordeling van een beroep tegen de afwijzing op grond van artikel 83 van de Vw 2000 rekening mee houden. Het gevolg is dat er nooit een inhoudelijke beoordeling van de afwijzing van de asielaanvraag door de rechter plaatsvindt, terwijl de vreemdeling daar wel belang bij kan hebben. Daarom behoort een ambtshalve verleende verblijfsvergunning in de lopende asielprocedure niet te leiden tot toepassing van de imperatieve weigeringgrond. Als de vreemdeling een aanvraag zou indienen tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28, volgend op de aanvraag die tot de ambtshalve verleende reguliere verblijfsvergunning heeft geleid, dan kan artikel 30, eerste lid, onder b, wel worden tegengeworpen.
4.5 Gezien de tekst van artikel 30, tweede lid, van de Vw 2000 en gelet op de Memorie van Toelichting, kan eiser geen beroep doen op de in dit artikel geformuleerde uitzondering. Eiser heeft immers een nieuwe aanvraag ingediend nadat aan hem de Ranov-vergunning was verleend.
4.6 Voor zover eiser betoogt dat artikel 30, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 niet van toepassing is, omdat hij niet een aanvraag heeft gedaan, maar een verzoek om heroverweging, overweegt de rechtbank als volgt. De Awb voorziet niet in een regeling voor heroverweging van een onherroepelijk besluit door het bestuursorgaan. Of het bestuursorgaan overgaat tot een complete heroverweging van het eerdere besluit of dat het het verzoek als een herhaalde aanvraag aanmerkt, is aan het bestuursorgaan en kan niet worden getoetst door de rechtbank.
4.7 Eiser stelt verder - althans zo begrijpt de rechtbank zijn stelling - dat hem nooit een geldige verblijfsvergunning in het kader van Ranov is verleend. Het aanbod in het kader van Ranov op 19 juli 2010 moet volgens eiser als onrechtmatig worden bestempeld, omdat sinds 1 januari 2009 de mogelijkheid om een vergunning op grond van de Ranov te krijgen is beëindigd. Wat hier ook van zij, de rechtbank stelt vast dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning nu formele rechtskracht heeft. Ook in zoverre is er geen grond voor het oordeel dat verweerder geen toepassing had mogen geven aan artikel 30, eerste lid, onder b, van de Vw 2000.
4.8 De conclusie is dat verweerder de aanvraag terecht met toepassing van artikel 30, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 heeft afgewezen. In zoverre slaagt het beroep niet.
5.1 Eiser voert aan dat verweerder hem effectief rechtsherstel had dienen te bieden op grond van artikel 13 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft twaalf jaar in onzekerheid geleefd over zijn verblijfssituatie, waarbij hij niet wist of hij zou worden beschermd tegen een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Ook is volgens eiser sprake van een twaalf jaar durende ongerechtvaardigde inmenging in eisers gezinsleven en privéleven vanwege de onterechte 1F-tegenwerping door verweerder. Eiser vraagt de rechtbank primair verweerder op te dragen hem een asielvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen met ingangsdatum 10 maart 2001. Verder vraagt eiser verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding voor de door hem geleden immateriële schade. Eiser specificeert ter zitting de extra kosten die hij en zijn familie moeten maken om te kunnen naturaliseren, nu zij niet over een asielvergunning beschikken. Ook voor deze kosten vraagt eiser vergoeding door verweerder. Verweerder stelt hiertoe niet bereid te zijn.
5.2 De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Eiser heeft er, nadat verweerder had geoordeeld dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet meer aan hem zou worden tegengeworpen, zelf voor gekozen om het aanbod voor een Ranov-vergunning te aanvaarden. Hij heeft aan deze aanvaarding geen voorwaarden verbonden. Eisers stelling dat hij het aanbod heeft geaccepteerd, omdat hem hiermee na twaalf jaren van onzekerheid over zijn verblijfssituatie, eindelijk zekerheid wordt geboden, acht de rechtbank begrijpelijk. Dit doet er echter niet aan af dat hij met het aanvaarden van het aanbod ook de daarbij behorende consequenties heeft geaccepteerd. De rechtbank acht in dat verband van belang dat een Ranov-aanbod volgens WBV 2007/11 wordt gedaan indien de vreemdeling, voor zover toepasselijk, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsaanvaarding op grond van de regeling. Het doel van de Ranov was immers om doorprocederen te voorkomen. Eiser is dan ook niet een effectief rechtsmiddel onthouden en van schending van artikel 13 EVRM is daarom geen sprake.
6. Eiser heeft voorts gemotiveerd aangevoerd waarom artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag hem nooit tegengeworpen had mogen worden. De rechtbank komt echter, gelet op hetgeen overwogen in rechtsoverweging 4.8, niet toe aan deze door eiser gewenste beoordeling. Het beroep op dit punt slaagt niet.
7.1 Eiser verzoekt de rechtbank ten slotte om verweerder op te dragen uit eigen beweging herziening te verzoeken van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 6 februari 2004. Op 26 oktober 2011 heeft eiser - voor de tweede keer - zelf verzocht deze uitspraak te herzien, wat betreft de overweging dat verweerder terecht artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag had tegengeworpen. Bij uitspraak van 14 december 2011 heeft de rechtbank dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser dit verzoek te laat had ingediend, pas 15 maanden nadat hij bekend werd met het niet langer tegenwerpen van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
7.2 De rechtbank stelt vast dat wat eiser verzoekt, niet tot haar bevoegdheden behoort. Ook in zoverre slaagt het beroep dus niet.
8. De rechtbank verklaart eisers beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 11/31773,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.