ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1747

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
322145 - HA RK 08-1088
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vaststelling van de Nederlandse nationaliteit en bewijs van verwekkerschap

In deze zaak verzoekt [verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1990 in Suriname, de rechtbank om vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Dit verzoek is gebaseerd op haar erkenning door een Nederlander, [A], op 20 februari 2004. De rechtbank heeft de procedure opgestart na ontvangst van het verzoekschrift op 23 oktober 2008 en diverse correspondentie tussen de betrokken partijen. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) heeft echter betoogd dat [verzoekster] niet de Nederlandse nationaliteit bezit en heeft het verzoek afgewezen. De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het standpunt van de IND en heeft geen behoefte aan een mondelinge behandeling.

De rechtbank heeft de argumenten van [verzoekster] overwogen, waarbij zij aanvoert dat het onderscheid tussen uit een huwelijk geboren kinderen en postnataal erkende kinderen in strijd is met internationale verdragen. De rechtbank oordeelt dat de wetgeving, die sinds 1 april 2003 van kracht is, niet discriminerend is en dat de erkenning van [verzoekster] door [A] niet tijdig heeft plaatsgevonden om haar recht op de Nederlandse nationaliteit te vestigen. De rechtbank stelt vast dat het gerechtelijk bewijs van verwekkerschap nog niet is geleverd, wat noodzakelijk is voor de verkrijging van de nationaliteit.

De rechtbank houdt de beslissing op het verzoekschrift pro forma aan tot 1 augustus 2012, zodat [verzoekster] de gelegenheid krijgt om door middel van DNA-onderzoek aan te tonen dat [A] haar biologische vader is. Dit onderzoek moet plaatsvinden volgens de richtlijnen van de IND. Indien er voor de gestelde datum geen bewijs wordt geleverd, zal de rechtbank aannemen dat [verzoekster] afziet van het overleggen van DNA-bewijs.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 322145 / HA RK 08-1088
Beschikking van 8 juni 2012
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], Suriname,
verzoekster,
advocaat mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon.
Verzoekster wordt hierna aangeduid met '[verzoekster]' en belanghebbende met 'IND'.
1.De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 23 oktober 2008 ingekomen verzoekschrift;
- de brieven van mr. Jap-A-Joe van 5 januari 2009, 6 april 2011 en 30 mei 2012;
- de brieven van de IND van 25 november 2008, 29 januari 2009 en 17 april 2012;
- de brief van de officier van justitie van 25 april 2012.
2.Het verzoek
[verzoekster] verzoekt de rechtbank vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Zij voert daartoe aan dat zij bij haar geboorte op [geboortedatum] 1990 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en dat zij op 20 februari 2004 door een Nederlander is erkend. Zij is bereid mee te werken aan een DNA-onderzoek dat gerechtelijk bewijs zal opleveren aangaande het verwekkerschap van de erkenner. [verzoekster] verzoekt de rechtbank recht te doen op de stukken. Een mondelinge behandeling van de zaak kan achterwege blijven.
3.Het standpunt van de IND en van de officier van justitie
3.1.De IND is van mening dat [verzoekster] niet de Nederlandse nationaliteit bezit en dat het verzoek dient te worden afgewezen. Bij de IND bestaat geen behoefte om ter zitting een mondelinge toelichting te geven.
3.2.De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het advies van de IND en geen prijs te stellen op een behandeling van de zaak ter zitting.
4.De beoordeling
4.1.[verzoekster] is geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] (Suriname) als dochter van [moeder van verzoekster], van Surinaamse nationaliteit. Bij haar geboorte verkreeg [verzoekster] op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder c van de Surinaamse nationaliteitswet door afstamming van een Surinaamse moeder de Surinaamse nationaliteit. Op 20 februari 2004 is [verzoekster] voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van Paramaribo erkend door [A], van Nederlandse nationaliteit.
4.2.[verzoekster] voert aan dat er sprake is van discriminatie omdat artikel 3, lid 1, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) een onderscheid maakt tussen uit een huwelijk geboren kinderen en postnataal erkende kinderen. Zij meent dat dit in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPRO) en artikel 2 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK).
4.3.De rechtbank overweegt als volgt. Sinds 1 april 2003 bepaalt de RWN dat er een onderscheid gemaakt dient te worden tussen enerzijds minderjarigen die ten tijde van de geboorte in een familierechtelijke bestrekking staan tot de man die als hun vader geldt, en anderzijds minderjarigen bij wie dat niet het geval is. De rechtbank acht dit niet discriminatoir. Deze bepaling is in de wet opgenomen om schijnerkenning tegen te gaan. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank geen strijd op met de artikelen 26 IVBPRO en 2 IVRK. De heer [A] had immers alle vrijheid om vóór de geboorte van [verzoekster] over te gaan tot haar erkenning. Het feit dat hij dit heeft nagelaten en pas ruim 13 jaar ná de geboorte van [verzoekster] is overgegaan tot erkenning levert geen discriminatie en/of strijd op met één van genoemde verdragen.
4.4.Op grond van artikel 4, lid 1, RWN(oud) kon [verzoekster] in de periode van 1 april 2003 tot 1 maart 2009 de Nederlandse nationaliteit verkrijgen indien het vaderschap van [A] gerechtelijk wordt vastgesteld. Bij uitspraak van 26 januari 2007 (NJ 2007,73) heeft de Hoge Raad bepaald dat postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap met het oog op toepassing van artikel 4 RWN(oud) gelijkgesteld kan worden met de hiervoor bedoelde gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Ouders kunnen als gevolg daarvan toegelaten worden te bewijzen dat de vader de verwekker van het kind is. Indien dit komt vast te staan verkrijgt het kind met ingang van de in artikel 4 RWN(oud) bedoelde datum het Nederlanderschap.
4.5.In genoemd artikel 4 RWN(oud) was geen sprake van een erkenning, maar van een vaderschap dat gerechtelijk moet zijn vastgesteld bij uitspraak in eerste aanleg gewezen ten tijde van de minderjarigheid van betrokkene. In casu heeft de postnatale erkenning plaats gevonden tijdens de minderjarigheid van [verzoekster], maar is het gerechtelijk bewijs van verwekkerschap nog niet geleverd. De rechtbank is van oordeel dat voor de hiervoor bedoelde gelijkstelling in elk geval noodzakelijk is dat de erkenning tijdens de minderjarigheid heeft plaats gevonden. Het gerechtelijk bewijs van verwekkerschap kan vervolgens nog geleverd worden tijdens de meerderjarigheid van [verzoekster]. Daarmee wordt immers slechts vastgesteld dat de erkenning, die tijdig plaatsvond, geen schijnerkenning was.
4.6.[verzoekster] heeft aangegeven bereid te zijn mee te werken aan een DNA-onderzoek. De IND heeft mr. Jap-A-Joe bij brief van 29 januari 2009 geïnformeerd over de te volgen procedure voor afname van DNA-materiaal in Suriname. De rechtbank heeft, ondanks een aantal rappellen, van mr. Jap-A-Joe niet vernomen dat een dergelijk DNA-onderzoek inmiddels heeft plaatsgevonden. De beslissing op het verzoekschrift zal, gelet op het vorenstaande, pro forma worden aangehouden tot 1 augustus 2012 om [verzoekster] in de gelegenheid te stellen door middel van DNA-onderzoek aan te tonen dat [A] haar biologische vader is. Het onderzoek dient plaats te vinden op de wijze zoals omschreven in de brief van de IND van 29 januari 2009. Indien de rechtbank op 1 augustus 2012 geen bericht van mr. Jap-A-Joe heeft ontvangen, zal de rechtbank aannemen dat [verzoekster] afziet van het overleggen van DNA bewijs.
5.De beslissing
De rechtbank houdt de beslissing op het verzoekschrift pro forma aan tot 1 augustus 2012 om [verzoekster] in de gelegenheid te stellen door middel van DNA-onderzoek het biologisch vaderschap van [A] aan te tonen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2012.