Meervoudige economische kamer
Parketnummers 09/994530-11 en 09/994531-11 (gev. t.tz.)
Datum uitspraak: 20 juli 2012
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in economische strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de gevoegde zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats], kantoorhoudende [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 juli 2012.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. R.J. Boswijk, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord bij monde van:
- [statutair directeur], geboren op [geboortedatum] 1946 en wonende [adres], statutair directeur van [BV], welke vennootschap bestuurder en enig aandeelhouder van de verdachte is en
- [veiligheidskundige], geboren op [geboortedatum] 1974, woonplaats kiezende [adres], veiligheidskundige in dienst van de verdachte, daartoe door deze gemachtigd.
De officier van justitie mr. R.S. Mackor heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het bij dagvaarding 09/994530-11 (hierna dagvaarding I) subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,00 en ter zake van het bij dagvaarding 09/994531-11 (hierna dagvaarding II) onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 60.000,00. Ter zake van het bij dagvaarding II onder 3 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,00 voor de opzetvariant en tot een geldboete van € 15.000,00 indien de rechtbank de wijziging tenlastelegging naar de opzetvariant niet zal toelaten.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting - dat:
Ten aanzien van dagvaarding I (09/994530-11):
[overtreding vergunningsvoorschriften]
zij op of omstreeks 15 augustus 2011 te [vestigingsplaats],
terwijl voor haar gold de vergunning zaaknummer 2009-022564, bij beschikking van 5 januari 2010 door Burgemeester en wethouders van de gemeente [vestigingsplaats] verleend aan [verdachte] B.V. krachtens de Wet milieubeheer,
zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met het aan die vergunning verbonden voorschrift 6.13 onder c, immers
loosde zij op de openbare riolering afvalwater, waarvan de sulfaatconcentratie 534 mg/l (zijnde 534 ppm), in elk geval hoger dan 300 mg/l was;
[artikel 18.18 Wet milieubeheer]
art 18.18 Wet milieubeheer
zij op of omstreeks 15 augustus 2011 te [vestigingsplaats],
heeft gehandeld in strijd met voorschrift 6.13 onder c dat verbonden was aan een omgevingsvergunning dat betrekking had op (een) activiteit(en) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
te weten de krachtens de Wet milieubeheer bij beschikking van 5 januari 2010 met zaaknummer 2009-022564 door Burgemeester en wethouders van de gemeente [vestigingsplaats] verleende vergunning aan [verdachte] B.V.,
aangezien zij op de openbare riolering afvalwater loosde, waarvan de sulfaatconcentratie 534 mg/l (zijnde 534 ppm), in elk geval hoger dan 300 mg/l was;
[artikel 2.3 aanhef en onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht]
Ten aanzien van dagvaarding II (09/994531-11):
1. [niet melden ongewoon voorval]
zij op of omstreeks 23 augustus 2010 te [vestigingsplaats],
als degene die op het perceel [adres 1] en/of [adres 2] aldaar een inrichting voor de productie van actieve farmaceutische ingrediënten en chemische tussenproducten in bulk en incidentele handel in chemicaliën dreef, zijnde een inrichting als bedoeld in Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer,
waarin zich een voorval, als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer voordeed of had voorgedaan,
te weten het vrijkomen van (geconcentreerd) zwavelzuur bij/tijdens het overpompen van zwavelzuur van een opslagtank naar een reactievat, waarbij een pakking door overdruk was bezweken,
dat voorval niet zo spoedig mogelijk aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een vergunning krachtens artikel 8.1 van voornoemde wet voor die inrichting te verlenen heeft gemeld, te weten burgemeester en wethouders van [vestigingsplaats];
[artikel 17.2 lid 1 Wet milieubeheer (oud)]
art 17.2 lid 1 Wet milieubeheer
2. [onvoldoende veiligheidsmaatregelen BRZO 1999]
zij op of omstreeks 23 augustus 2010 te [vestigingsplaats],
als degene die op het perceel [adres 1] en/of [adres 2] aldaar een inrichting voor de productie van actieve farmaceutische ingrediënten en chemische tussenproducten in bulk en incidentele handel in chemicaliën dreef, zijnde een inrichting als bedoeld in Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer,
niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en/of de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken,
hebbende zij door haar werknemer [werknemer] werkzaamheden laten verrichten, te weten het vervaardigen van het (tussen)product DPA ruw, waarbij (geconcentreerd) zwavelzuur van een opslagtank naar een reactievat moest worden overgepompt (stap 8 van recept 32 E. DPA ruw)
- voor deze werkzaamheden geen (specifieke) procedure was opgesteld en/of vastgelegd en/of
- er voor de glazenkolom met afsluiter (op het reactievat) geen Lines of Defence waren bepaald en/of geen voorzieningen waren getroffen om ongevallen te voorkomen (zoals een (toegankelijke) noodknop en/of een overdrukbeveiliging);
[artikel 6 Arbeidsomstandighedenwet en/of 8.40 Wet milieubeheer juncto artikel 5 lid 1 Besluit risico's zware ongevallen 1999]
art 5 lid 1 Besluit risico's zware ongevallen 1999
3. [onvoldoende elementen in veiligheidsbeheerssysteem BRZO 1999]
zij op of omstreeks 23 augustus 2010 te [vestigingsplaats],
als degene die op het perceel [adres 1] en/of [adres 2] aldaar een inrichting voor de productie van actieve farmaceutische ingrediënten en chemische tussenproducten in bulk en incidentele handel in chemicaliën dreef, zijnde een inrichting als bedoeld in Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer,
een veiligheidsbeheerssysteem,
- ten einde het beleid als bedoeld in artikel 5 lid 2 Besluit risico's zware ongevallen 1999 te bepalen uit te voeren -
had ingevoerd waarin niet alle elementen als genoemd in Bijlage II van voornoemd Besluit aan de orde kwamen,
(onder c)
was voor de identificatie van de gevaren en/of de beoordeling van de risico's van zware ongevallen, de glazenkolom met afsluiter (op het reactievat) niet in de veiligheidsstudie meegenomen, en/of
(onder d)
was/waren er geen procedure(s) en/of instructie(s) voor de beheersing van de uitvoering van de werkzaamheden voor het recept 32 E. DPA ruw;
[artikel 5 lid 3 Besluit risico's zware ongevallen 1999]
art 5 lid 3 Besluit risico's zware ongevallen 1999
4. [overtreding vergunningsvoorschriften]
zij op of omstreeks 23 augustus 2010 te [vestigingsplaats],
terwijl voor haar gold de vergunning zaaknummer 2009-022564, bij beschikking van 5 januari 2010 door Burgemeester en wethouders van de gemeente [vestigingsplaats] verleend aan [verdachte] B.V. krachtens de Wet milieubeheer,
zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met het aan die vergunning verbonden voorschrift 6.13 onder c, immers
loosde zij op de openbare riolering afvalwater, waarvan de sulfaatconcentratie 614 mg/l (zijnde 614 ppm), in elk geval hoger dan 300 mg/l was;
[artikel 18.18 Wet milieubeheer]
art 18.18 Wet milieubeheer
Vrijspraak.
Gelet op het bepaalde in artikel 1.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 2 en 3.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat het onder het eerste gedachtestreepje van feit 2 ("voor deze werkzaamheden geen (specifieke) procedure was opgesteld en/of vastgelegd") en onder het tweede gedachtestreepje van feit 3 ("was/waren er geen procedure(s) en/of instructie(s) voor de beheersing van de uitvoering van de werkzaamheden voor het recept 32 E. DPA ruw") tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard. Het genoemde recept bevat een niet gedetailleerde omschrijving. Een meer gedetailleerde omschrijving van de te volgen handelingen levert een dermate ingewikkeld procedure op dat daardoor de veiligheid juist in het geding komt. Voorts acht de verdediging de huidige procedure samen met de training, scholing en aangepaste Lines of Defence afdoende.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. Uit het dossier blijkt dat het recept 32 E. DPA ruw een procedure inhoudt die in grote lijnen de werkzaamheden bevat voor de productie van het (tussen)product "DPA ruw". Daarin staan niet alle handelingen apart beschreven die een medewerker dient uit te voeren voor een juiste uitvoering van de procedure. Ter terechtzitting is namens verdachte naar voren gebracht dat verdachte met de toezichthouders, de gemeente en DCMR Milieudienst Rijnmond, heeft afgesproken dat verdachte geen specifieke(re) procedure zou hanteren.
De rechtbank constateert dat de procedure aldus in gezamenlijk overleg met de gemeente [vestigingsplaats] en DCMR Milieudienst Rijnmond blijkbaar vooralsnog niet is aangepast. Daar de toezichthoudende instanties in overleg met verdachte de bestaande procedure in stand hebben gelaten - terwijl de Lines of Defence wel zijn aangepast - valt niet uit te sluiten dat wel sprake was van een voldoende specifieke procedure. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het eerste gedachtestreepje van feit 2 en het overeenkomstige gedachtestreepje van feit 3.
Ten slotte is de rechtbank - met de officier van justitie en anders dan de verdediging - van oordeel dat verdachte de tenlastegelegde feiten opzettelijk heeft gepleegd. Het namens verdachte gevoerde verweer miskent immers dat volgens vaste jurisprudentie voor een bewezenverklaring van opzet van economische delicten zogenaamd 'kleurloos opzet' voldoende is. Een beroep op interpretatieverschillen omtrent de geldende regelingen, waarop het verweer van de raadsman neerkomt, kan verdachte daarom niet baten.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op dagvaarding I subsidiair en de op dagvaarding II onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - dat:
Ten aanzien van dagvaarding I (09/994530-11):
(subsidiair)
zij op 15 augustus 2011 te [vestigingsplaats] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met voorschrift 6.13 onder c dat verbonden was aan een omgevingsvergunning die betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten de krachtens de Wet milieubeheer bij beschikking van 5 januari 2010 met zaaknummer 2009-022564 door Burgemeester en wethouders van de gemeente [vestigingsplaats] verleende vergunning aan [verdachte] B.V., aangezien zij op de openbare riolering afvalwater loosde, waarvan de sulfaatconcentratie 534 mg/l (zijnde 534 ppm) was.
Ten aanzien van dagvaarding II (09/994531-11):
1. zij omstreeks 23 augustus 2010 te [vestigingsplaats], als degene die op het perceel [adres 1] en [adres 2] aldaar een inrichting voor de productie van actieve farmaceutische ingrediënten en chemische tussenproducten in bulk en incidentele handel in chemicaliën dreef, zijnde een inrichting als bedoeld in Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, waarin zich een voorval, als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer had voorgedaan, te weten het vrijkomen van (geconcentreerd) zwavelzuur bij/tijdens het overpompen van zwavelzuur van een opslagtank naar een reactievat, waarbij een pakking door overdruk was bezweken, opzettelijk dat voorval niet zo spoedig mogelijk aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een vergunning krachtens artikel 8.1 van voornoemde wet voor die inrichting te verlenen heeft gemeld, te weten burgemeester en wethouders van [vestigingsplaats].
2. zij op 23 augustus 2010 te [vestigingsplaats], als degene die op het perceel [adres 1] en [adres 2] aldaar een inrichting voor de productie van actieve farmaceutische ingrediënten en chemische tussenproducten in bulk en incidentele handel in chemicaliën dreef, zijnde een inrichting als bedoeld in Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, opzettelijk niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken, hebbende zij door haar werknemer [werknemer] werkzaamheden laten verrichten, te weten het vervaardigen van het (tussen)product DPA ruw, waarbij (geconcentreerd) zwavelzuur van een opslagtank naar een reactievat moest worden overgepompt (stap 8 van recept 32 E. DPA ruw),terwijl er voor de glazenkolom met afsluiter (op het reactievat) geen Lines of Defence waren bepaald en geen voorzieningen waren getroffen om ongevallen te voorkomen (zoals een (toegankelijke) noodknop en een overdrukbeveiliging).
3. zij op 23 augustus 2010 te [vestigingsplaats], als degene die op het perceel [adres 1] en [adres 2] aldaar een inrichting voor de productie van actieve farmaceutische ingrediënten en chemische tussenproducten in bulk en incidentele handel in chemicaliën dreef, zijnde een inrichting als bedoeld in Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, opzettelijk, een veiligheidsbeheerssysteem, - ten einde het beleid als bedoeld in artikel 5 lid 2 Besluit risico's zware ongevallen 1999 te bepalen en uit te voeren - had ingevoerd waarin niet alle elementen als genoemd in Bijlage II van voornoemd Besluit aan de orde kwamen, immers was voor de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico's van zware ongevallen, de glazenkolom met afsluiter (op het reactievat) niet in de veiligheidsstudie meegenomen.
4. zij op 23 augustus 2010 te [vestigingsplaats], terwijl voor haar gold de vergunning zaaknummer 2009-022564, bij beschikking van 5 januari 2010 door Burgemeester en wethouders van de gemeente [vestigingsplaats] verleend aan [verdachte] B.V. krachtens de Wet milieubeheer, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met het aan die vergunning verbonden voorschrift 6.13 onder c, immers loosde zij op de openbare riolering afvalwater, waarvan de sulfaatconcentratie 614 mg/l (zijnde 614 ppm) was.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Samenloop.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat er sprake zou zijn van eendaadse samenloop bij de feiten 2 en 3 voor zover de tenlastelegging met betrekking tot die feiten ziet op de "glazen kolom", nu de strekking van de norm waarvan overtreding bij respectievelijk feit 2 en 3 ten laste is gelegd een andere is.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere milieu- en arbeidgerelateerde feiten. Tweemaal heeft het bedrijf in strijd met haar vergunning afvalwater in het gemeentelijke riool geloosd met een te hoog sulfaatgehalte. Bij de eerste keer heeft het bedrijf dit voorval niet tijdig gemeld en heeft zij het feit pas gemeld nadat zij daarop door een toezichthoudende instantie was gewezen. Voorts heeft het bedrijf onvoldoende veiligheidsmaatregelen in acht genomen ten aanzien van het milieu en haar werknemers, en waren die onvoldoende opgenomen in het veiligheidsbeheersysteem. Verdachte heeft hiermee de kans in het leven geroepen dat het milieu en haar werknemers in gevaar werden gebracht en de toezichthoudende instanties de mogelijkheid ontnomen om hun controlerende taak naar behoren uit te voeren en zo nodig maatregelen te nemen.
De rechtbank overweegt dat blijkens het uittreksel justitiële documentatie, d.d. 27 april 2012 betreffende verdachte zij niet eerder voor strafrechtelijke feiten is veroordeeld. Voorts heeft zij na de eerste gebeurtenissen samen met de toezichthouders haar procedures bekeken, haar Lines of Defence aangepast en technische wijzigingen doorgevoerd die de kans op ongelukken moeten verkleinen en een betere afwikkeling van ongewone voorvallen moeten waarborgen. Na het tweede lozingsincident heeft zij ook haar incidentenprocedures omtrent het afvalwater aangepast.
Alles overwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke geldboete van nader te noemen hoogte gepast en geboden. Als een professioneel bedrijf in de chemie is het aan verdachte om te zorgen voor de naleving van de regelgeving en procedures die zowel haar werknemers als de samenleving en het milieu beschermen. Dat het bedrijf inmiddels positief heeft gereageerd op de gebeurtenissen spreekt in het voordeel van verdachte, maar daar het blijkt dat zij niet altijd direct overgaat tot aanpassingen (te weten pas na een tweede voorval is de procedure van het afvalwater aangepast) en waakzaamheid geboden is, acht de rechtbank een voorwaardelijke straf passend.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 8.40, 17.2 en 18.18 van de Wet milieubeheer;
- 6 van de Arbeidsomstandighedenwet;
- 5 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I subsidiair en de bij dagvaarding II onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, subsidiair:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.3 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, begaan door een rechtspersoon;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 1:
opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 17.2 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 2:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 6 van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 3:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 6 van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 4:
opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 80.000,00 (tachtigduizend euro);
bepaalt dat een gedeelte van die geldboete, groot € 50.000,00, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. E. Rabbie, voorzitter,
H.W. Vogels en R. van Zeijst - Repelaer van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juli 2012.
mr. R. van Zeijst - Repelaer van Driel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.