Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 417267 / KG ZA 12-390
Vonnis in kort geding van 16 mei 2012
de Ontvanger van de Belastingdienst/Centrale Administratie,
kantoorhoudende te Apeldoorn,
eiser,
advocaat mr. H.M. ten Haaft te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de B.V.]
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. Y.E.J. Geradts te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als 'de Ontvanger' en '[de BV]'.
De Ontvanger heeft [de BV] op 18 april 2012 doen dagvaarden om op 11 mei 2012 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 16 mei 2012 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 mei 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. [de BV] is eigenaar van ongeveer 1200 kansspelautomaten en houdt zich bezig met de exploitatie daarvan. Zij is op grond van artikel 1 lid 1 onder a van de Wet op de Kansspelbelasting (WKB) kansspelbelasting verschuldigd. Een deel van de aan [de BV] in eigendom toebehorende kansspelautomaten bevindt zich in door [de BV] geëxploiteerde speelhallen, de andere automaten heeft zij ter beschikking gesteld aan een zestal tot de '[de BV]-groep' behorende vennootschappen, hierna 'de staken', die de automaten huren van [de BV] en deze in hun eigen speelhallen exploiteren.
2.2. Tussen partijen is een geschil ontstaan met betrekking tot de vraag of [de BV] gehouden is tot het voldoen van kansspelbelasting ter zake van alle haar in eigendom toebehorende kansspelautomaten, dan wel of deze 'op hallenniveau', derhalve door de staken, waar de automaten zich feitelijk bevinden, verschuldigd is.
2.3. Met betrekking tot de periode van juli 2008 tot en met februari 2009 en van oktober 2010 tot en met maart 2011 hebben de staken kansspelbelasting van ongeveer € [bedrag] voldaan.
2.4. Partijen hebben naar aanleiding van hun geschil uitgebreid gecorrespondeerd en overleg gevoerd, maar zij zijn er in der minne niet in geslaagd een oplossing te vinden.
2.5. In verband met achterstanden in de betaling van de door [de BV] verschuldigde kansspelbelasting heeft de Ontvanger diverse naheffingsaanslagen opgelegd, onder meer een op 30 juli 2010 gedagtekende naheffingsaanslag (met aanslagnummer [nummer]) met betrekking tot de maand februari 2010, ten bedrage van € [bedrag], inclusief een boete. Omdat betaling daarvan uitbleef, heeft de Ontvanger op 20 september 2010 een dwangbevel met bevel tot betaling tegen [de BV] uitgevaardigd.
2.6. [de BV] heeft telkens bezwaar gemaakt tegen de door de Ontvanger opgelegde naheffingsaanslagen.
2.7. [de BV] is in verzet gekomen tegen het onder 2.5. genoemde dwangbevel. In de daarop volgende procedure tussen [de BV] als eisende partij en de Ontvanger als gedaagde partij heeft de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel recht, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van 17 november 2010 (hierna 'het verstekvonnis'), als volgt beslist:
"(...)
De rechtbank - conform het gevorderde in de dagvaarding onder het petitum 1 tot en met 4 - :
- verklaart voor recht dat eiseres goed opposante is tegen de tenuitvoerlegging van het in het lichaam van de dagvaarding omschreven dwangbevel (1)
- verklaart voor recht dat gedaagde met de tenuitvoerlegging van het in het lichaam van de dagvaarding omschreven dwangbevel jegens eiseres onrechtmatig handelt (2)
- stelt buiten effect het in het lichaam van de dagvaarding omschreven dwangbevel (3)
- verbiedt gedaagde verdere maatregelen die strekken tot invordering van kansspelbelasting en omzetbelasting zolang de materiële verschuldigdheid ervan niet onherroepelijk vast is komen te staan (4);
(...)".
2.8. Bij dagvaarding van 5 maart 2011 is de Ontvanger in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. De verzetprocedure is thans bij de rechtbank 's-Gravenhage aanhangig.
3.1. De Ontvanger vordert - zakelijk weergegeven - [de BV] te verbieden om zich met een beroep op het verstekvonnis te verzetten tegen invorderingsmaatregelen van de Ontvanger ter zake van door haar verschuldigde kansspelbelasting of omzetbelasting niet zijnde dwanginvordering, alsmede het verstekvonnis te schorsen voor wat betreft het verbod tot het treffen van maatregelen ter invordering van die belastingen, zolang de materiële verschuldigdheid ervan niet onherroepelijk is komen vast te staan, althans het verstekvonnis te schorsen voor zover dit de Ontvanger verbiedt invorderingsmaatregelen te treffen anders dan dwanginvordering, een en ander totdat in de verzetprocedure bij gewijsde uitspraak is gedaan, althans een in goede justitie te bepalen maatregel te treffen, dit alles met veroordeling van [de BV] in de proceskosten.
3.2. Daartoe stelt de Ontvanger het volgende. Tussen partijen is een geschil ontstaan met betrekking tot de vraag of [de BV] ook kansspelbelasting verschuldigd is over de opbrengsten van de kansspelautomaten die zich bevinden bij de staken, hetgeen de Ontvanger stelt en [de BV] betwist. [de BV] voldoet sinds 1 juli 2008 (vrijwel) niet aan haar verplichting tot betaling van kansspelbelasting. De schuld van [de BV] in verband met de achterstallige kansspelbelasting is aanzienlijk en loopt maandelijks verder op. [de BV] heeft inmiddels melding gedaan van betalingsonmacht, zodat de Ontvanger thans genoodzaakt is maatregelen te treffen om zijn positie als schuldeiser veilig te stellen. Deze maatregelen zullen bestaan uit het doen van een invorderingsonderzoek als bedoeld in artikel 58 van de Invorderingswet 1990 (Iw), het leggen van conservatoire beslagen ten laste van [de BV], verrekening met belastingteruggaven op grond van artikel 24 Iw, dwanginvordering ingevolge hoofdstuk III Iw en het aansprakelijk stellen van derden in verband met de schuld van [de BV]. Echter, in het verstekvonnis van 17 november 2010, met de inhoud waarvan de Ontvanger pas op 6 februari 2012 bekend is geworden, is aan de Ontvanger een verbod opgelegd om de hiervoor bedoelde maatregelen te treffen, zolang de materiële verschuldigdheid ervan niet onherroepelijk vast is komen te staan. Volgens [de BV] moet dit vonnis zo ruim worden uitgelegd dat de Ontvanger ook andere maatregelen dan maatregelen van dwanginvordering overeenkomstig hoofdstuk III Iw niet jegens haar mag treffen. De Ontvanger is in verzet gekomen tegen het verstekvonnis, maar dit verzet heeft de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis niet geschorst nu het verstekvonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De verzetprocedure zal naar verwachting nog geruime tijd duren. De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat het verstekvonnis op een feitelijke of juridische misslag berust, aangezien [de BV] de rechtbank met de inleidende dagvaarding (naar de Ontvanger vermoedt van 27 september 2010) onjuist en onvolledig heeft ingelicht. Voorts kan van de Ontvanger niet worden gevergd dat hij lijdzaam blijft toezien hoe de schulden van de Ontvanger steeds verder oplopen, zonder dat hij passende maatregelen kan treffen. De belangen van de Ontvanger bij ongedaanmaking van het invorderingsverbod zijn aanzienlijk groter dan die van [de BV] bij handhaving daarvan. De Ontvanger stelt zich dan ook op het standpunt dat [de BV], door zich te verzetten tegen invorderingsmaatregelen met een beroep op het verstekvonnis, onrechtmatig handelt en misbruik van recht maakt.
3.3. [de BV] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Ter zitting heeft de Ontvanger gesteld er niet zeker van te zijn welke dagvaarding ten grondslag heeft gelegen aan het verstekvonnis, maar dat hij ervan is uitgegaan dat het een dagvaarding van 27 september 2010 betreft. De voorzieningenrechter heeft ambtshalve en met toestemming van partijen kennis genomen van de inhoud van het dossier in de verzetprocedure en heeft geconstateerd dat aan het griffie-exemplaar van het verstekvonnis inderdaad een door [de BV] uitgebrachte 'dagvaarding in verzet' van 27 september 2010 is gehecht. Derhalve zal er in het navolgende van worden uitgegaan dat met het verstekvonnis is beslist op die dagvaarding.
4.2. Partijen verschillen van mening over de vraag of de Ontvanger bevoegd is invorderingsmaatregelen tegen [de BV] te nemen. [de BV] heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is, zich daarbij beroepend op haar recht op uitstel van betaling en op het in het verstekvonnis aan de Ontvanger opgelegde verbod om 'verdere maatregelen die strekken tot invordering van kansspelbelasting en omzetbelasting zolang de materiële verschuldigdheid ervan niet onherroepelijk vast is komen te staan' te nemen.
4.3. In de Iw is tot uitgangspunt genomen dat naheffingsaanslagen binnen veertien dagen na dagtekening ervan invorderbaar zijn, dat de verplichting tot betaling van een belastingaanslag niet wordt geschorst door het daartegen indienen van een bezwaar- of beroepschrift en dat dwanginvordering mogelijk is. Dit betekent dat ook betwiste belastingschulden terstond kunnen worden ingevorderd. Echter, onder omstandigheden kan op verzoek van de belastingplichtige uitstel van betaling worden verleend en volgens [de BV] heeft de Ontvanger haar verzoek op dit punt ten onrechte afgewezen. De Ontvanger heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat een ongeclausuleerd uitstel van betaling voor langere tijd voor een oplopende schuld op grond van de in de 'Leidraad Invordering' opgenomen beleidsregels niet tot de mogelijkheden behoort. Aan het verweer van [de BV] op dit punt wordt dan ook voorbij gegaan.
4.4. Met betrekking tot het in het verstekvonnis aan de Ontvanger opgelegde verbod wordt als volgt overwogen. In het verstekvonnis heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de Ontvanger met de tenuitvoerlegging van dat dwangbevel onrechtmatig jegens [de BV] handelt, zulks met buiteneffectstelling van dat dwangbevel. Uit de dagvaarding in verzet van 27 september 2010 volgt dat voormelde beslissingen betrekking hebben op het dwangbevel ter zake van de onder 2.5. bedoelde naheffingsaanslag. Ook het in het verstekvonnis aan de Ontvanger opgelegde verbod moet naar voorlopig oordeel worden bezien in het licht van hetgeen is gesteld in de dagvaarding in verzet van 27 september 2010. [de BV] heeft in die dagvaarding slechts naar voren gebracht dat de Ontvanger niet tot dwanginvordering mag overgaan en dat zij recht heeft op uitstel van betaling. [de BV] heeft niet onderbouwd op grond waarvan het de Ontvanger zou moeten worden verboden om invorderingsmaatregelen te nemen ter zake van andere aanslagen dan die waarvoor het dwangbevel van 20 september 2010 is uitgevaardigd. De rechter die het verstekvonnis heeft gewezen, heeft dus niet hoeven begrijpen dat het gevraagde verbod mede zag op andere invorderingsmaatregelen dan die ter zake van de in de verzetdagvaarding van 27 september 2010 genoemde aanslag tot naheffing met het nummer [nummer]. Naar voorlopig oordeel brengt een redelijke uitleg van het in het verstekvonnis vermelde verbod dan ook met zich dat de reikwijdte ervan beperkt is tot die naheffingsaanslag. Dit geldt te meer nu de Ontvanger in de procedure die heeft geleid tot het verstekvonnis niet is verschenen, zodat een discussie over de reikwijdte van het toen door [de BV] gevorderde verbod achterwege is gebleven.
4.5. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan [de BV] niet het recht toekomt zich met een beroep op het verstekvonnis te verzetten tegen invorderingsmaatregelen van de Ontvanger, anders dan die uit hoofde van de meergenoemde naheffingsaanslag. De daartoe strekkende vordering van de Ontvanger wordt daarom toegewezen op de wijze zoals hierna wordt vermeld. Hetgeen partijen overigens nog hebben gesteld en aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking.
4.6. [de BV] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- verbiedt [de BV] om zich met een beroep op het verstekvonnis van 17 november 2010 van de rechtbank 's-Gravenhage te verzetten tegen invorderingsmaatregelen door de Ontvanger ter zake van de door haar verschuldigde kansspelbelasting of omzetbelasting, voor zover deze invordering betrekking heeft op andere aanslagen dan de in de verzetdagvaarding van 27 september 2010 genoemde aanslag tot naheffing met het nummer [nummer];
- veroordeelt [de BV] in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 1.406,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 575,-- aan griffierecht en € 15,-- aan dagvaardingskosten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.