RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Uitspraak in het geschil tussen:
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiseres,
gemachtigde: mr. J.M. Langenberg, advocaat te Utrecht,
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE, INTEGRATIE EN ASIEL,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. L.H.C. de Vries, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 10 juni 2011 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 15 december 2011 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Op 10 januari 2012 heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld. Bij brief van 13 februari 2012 zijn de gronden van beroep ingediend. Eiseres heeft bij brief van 12 maart 2012 nog nadere gronden en stukken ingediend.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft bij faxbericht van 21 maart 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 28 maart 2012. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G. van Reemst, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
1.5. De rechtbank heeft partijen bij brief van 2 mei 2012 bericht dat het onderzoek is heropend ingevolge artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij brief van 14 juni 2012 heeft de rechtbank partijen toestemming gevraagd om uitspraak te doen zonder het houden van een nadere zitting. Bij faxbericht van 19 juni 2012 heeft verweerder de verzochte toestemming verleend. Bij faxbericht van 25 juni 2012 heeft eiseres toestemming verleend. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiseres is tijdens haar werkzaamheden in de schoonheidssalon in contact gekomen met een klant genaamd [naam klant]. [naam klant] heeft met eiseres veel gesproken over de problemen van eiseres en heeft haar uiteindelijk een bijbel gegeven. In oktober/november 2010 heeft [naam klant] eiseres meegenomen naar een huiskerk. In totaal is eiseres drie keer naar de huiskerk geweest. Op een gegeven moment heeft eiseres aan haar nichtje haar exemplaar van de bijbel gegeven om te lezen. Op 2 maart 2011 is de oom van eiseres, die lid is van de Basij, naar het huis van eiseres gegaan en heeft haar mishandeld. Hij zei dat eiseres een afvallige was en dat ze de doodstraf verdiende. Hij zou mensen laten komen om eiseres mee te nemen. De vader van eiseres heeft toen gesmeekt om eiseres niet mee te nemen en met rust te laten. Opeens heeft de oom van eiseres haar toen losgelaten en is hij weggegaan. Na zijn vertrek is eiseres naar het huis van [naam klant] gegaan en heeft ze contact opgenomen met [naam vriend], die zij kende van de huiskerk. [naam vriend] heeft voor een visum in het paspoort van eiseres gezorgd en daarna heeft eiseres haar land van herkomst verlaten.
2.2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder c, van dat artikel. Verweerder heeft geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres, omdat zij niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en zich niet onverwijld, onder opgave van de plaats waar of waarlangs zij Nederland is binnengekomen, heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt asiel te wensen.
Voorts heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel. Verweerder heeft geoordeeld dat verder afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres, omdat zij toerekenbaar geen reisdocumenten heeft overgelegd. Verweerder heeft vervolgens overwogen dat het aannemelijk wordt geacht dat eiseres in Iran is bekeerd tot het christendom. De problemen die eiseres stelt te hebben gehad in verband met haar geloof worden echter niet aannemelijk geacht. Daartoe heeft verweerder overwogen dat het zeer vreemd wordt geacht dat eiseres aan haar nicht heeft verteld dat zij bekeerd is tot het christendom. Eiseres heeft immers verklaard dat haar familie al op haar neerkeek vanwege haar scheiding, en dat met name haar oom, de vader van de desbetreffende nicht, haar gedrag afkeurde. Eiseres wist dat deze oom werkzaam was bij de Basij en luitenant kolonel was. In dit kader is het zeer opmerkelijk dat eiseres juist aan deze dochter van deze oom heeft verteld dat zij is bekeerd tot het christendom en haar een bijbel geeft. Het ligt immers voor de hand dat haar oom hier op de een of andere manier achter zou komen en dat eiseres hierdoor problemen zou kunnen krijgen.
Verder heeft verweerder overwogen dat het zeer opmerkelijk is dat de oom van eiseres op 2 maart 2011 bij eiseres thuis zou komen, maar vervolgens zou vertrekken zonder eiseres mee te nemen of iets dergelijks, terwijl eiseres stelt dat haar oom haar heeft mishandeld tijdens dit bezoek, dat hij haar afvallige noemde en zei dat ze de doodstraf verdiende. Hiermee zou hij haar de kans geven om te vluchten en het huis te verlaten. Niet wordt ingezien waarom haar oom, als lid van de Basij, niet meer actie heeft ondernomen.
Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiseres niet gevolgd kan worden in haar stelling dat haar vader zou zijn meegenomen door de Basij en de politie, nadat zij is gevlucht uit het ouderlijk huis. Eiseres heeft verklaard dat zij drie dagen na haar vertrek uit huis contact heeft opgenomen met haar zus, en dat deze zus heeft verteld dat haar vader was meegenomen. Eiseres heeft op geen enkele andere wijze vernomen of onderbouwd dat haar vader is meegenomen. Nu haar zus geen objectieve bron is, kan geen waarde worden gehecht aan de verklaringen van eiseres hieromtrent.
Ten slotte heeft verweerder nog overwogen dat eiseres niet gevolgd kan worden in haar stelling dat zij gezocht zou worden door haar oom en de Basij en dat zij voor hen te vrezen heeft. Eiseres stelt immers op legale wijze te zijn uitgereisd, met behulp van haar eigen paspoort. Ook stelt eiseres dat in de periode dat zij bij [naam klant] verbleef een visum voor haar is aangevraagd. Dit duidt er geenszins op dat zij gezocht wordt. Indien haar oom haar echt zou zoeken, valt immers te verwachten dat hij zou proberen uit te zoeken waar zij verbleef, mede door middel van zijn connecties bij de Basij en de politie.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder overwogen dat, cumulatief gezien, van de verklaringen van eiseres over de problemen die zij stelt te hebben gehad in verband met haar geloof geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Derhalve zijn deze verklaringen niet geloofwaardig.
2.3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij tien tot vijftien dagen heeft gewacht om zich te melden, totdat zij er van overtuigd was dat de reisagent niet meer zou komen opdagen. Toen werd het voor eiseres duidelijk dat Nederland het aangewezen land was om bescherming te vragen. Eiseres wijst in dit kader nog naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 10 februari 2002 (LJN: AO5180) en naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 27 maart 2009 (LJN: BH8610). Het was in eerste instantie de bedoeling dat eiseres zou doorreizen naar Canada. Daarom had de reisagent haar paspoort ook meegenomen. Door verweerder wordt miskend dat eiseres de documenten ook niet had kunnen overleggen indien zij tegen de instructies van de reisagent was ingegaan. Eiseres is opgelicht door haar reisagent. Voorts heeft eiseres gesteld dat zij consistent en verifieerbaar heeft verklaard over haar reisverhaal. Ten aanzien van de geloofwaardigheid van haar verklaringen heeft eiseres gesteld dat zij een hechte band had met haar nicht en dat zij naar haar geloof wilde leven. Dit is de reden waarom eiseres haar nicht heeft verteld dat zij bekeerd was. Eiseres wist ook zeker dat haar nicht niets aan haar oom zou vertellen. Eiseres heeft haar nicht niet direct meegenomen naar de huiskerk, omdat zij er eerst zeker van wilde zijn dat ze bekeerd was. Voorts stelt eiseres dat uit haar verklaringen blijkt dat zij niet een persoon is die in beginsel alle risico's uit de weg gaat. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door in het bestreden besluit geen motivering te geven voor de conclusie dat de verklaring van eiseres niet afdoende is voor het risico dat ze heeft gelopen door haar nicht in te lichten en een bijbel te geven. Ook de verklaring van eiseres voor het feit dat haar oom is vertrokken zonder eiseres mee te nemen, heeft verweerder zonder motivering van de hand gedaan. Dit is onzorgvuldig. Eiseres heeft duidelijk aangegeven dat haar vader haar oom op zijn knieën heeft gesmeekt om eiseres te laten gaan. Het is niet bevreemdingwekkend dat de Basij haar vader hebben meegenomen, nu de oom van eiseres reeds had aangekondigd terug te zullen komen. Voorts weigert verweerder in te gaan op de stelling van eiseres dat in haar situatie er geen andere wijze was om op de hoogte te geraken van de wederwaardigheden van haar vader dan door zich daarover door haar zus te laten informeren. In die situatie kan niet worden gesteld dat aan de verklaring van de zus geen waarde mag worden gehecht omdat ze geen objectieve bron is. Eiseres heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat uit de afgifte van het paspoort en het visum niet blijkt dat zij zou worden gezocht, dit niet noodzakelijkerwijs betekent dat zij niets te vrezen heeft van de autoriteiten in het algemeen en haar oom in het bijzonder. Daarnaast duidt haar legale uitreis er niet op dat eiseres geen problemen zou hebben in Iran. Eiseres vermoedt dat er een uitreisverbod tegen haar is uitgevaardigd, maar sluit niet uit dat dit niet het geval is. In dit kader verwijst eiseres nog naar pagina 57 van het Algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Iran van 25 augustus 2011 (hierna: het ambstbericht).
Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat zij, vanwege haar bekering tot het christendom, als vluchteling dient te worden aangemerkt. Eiseres verwijst in dit kader allereerst naar artikel 3.37, eerste lid, sub b, Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv 2000), waarin een omschrijving wordt gegeven van het begrip godsdienst. Uit verschillende algemene bronnen blijkt dat christenen actief worden vervolgd in Iran. Zo meldt het ambtsbericht dat christenen die in de openbaarheid treden door het ontplooien van sociale activiteiten gebaseerd op christelijke waarden of actief evangeliseren, een relatief groot risico lopen dat de autoriteiten zullen ingrijpen. Tevens worden bekeerde christenen lastig gevallen en geïntimideerd. Ook komt het regelmatig voor dat bekeerde christenen worden gearresteerd na een inval van huiskerken door de autoriteiten. Het ambtsbericht meldt tevens dat indien uit het buitenland teruggekeerde bekeerlingen zich in Iran actief bezighouden met evangelisatie van anderen, zij een groot risico lopen om problemen te ondervinden van de zijde van de Iraanse autoriteiten. Eiseres verwijst voorts nog naar de notitie Landinhoudelijke kanttekeningen bij beleid over bekeerlingen Iran van de Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland van november 2011, het rapport van Christian Solidarity Worldwide van augustus 2011 en een nieuwsbericht van Fox News van 22 februari 2012. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij vanwege het bezoeken van huiskerken en het evangeliseren van moslims een nog groter gevaar loopt te worden vervolgd. In dit kader heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 9 november 2011 (Awb 10/33733). Bovendien stelt eiseres dat zij met name persoonlijke vrees heeft voor vervolging, aangezien haar oom lid is van de Basij en er achter is gekomen dat zij zich heeft bekeerd tot het christendom. Eiseres heeft daarnaast gesteld dat, gelet op WBV 2011/14, verweerder het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Eiseres verwijst in dit kader nog naar de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 8 februari 2012 (Awb 12/1033 en Awb 12/1032). Ten slotte heeft eiseres gestelde dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en dat zij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid.
2.4. In het op 21 maart 2012 ingediend verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verschillende publicaties, waaronder het voornoemde rapport van de Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland, aangeven dat de situatie voor bekeerde christenen in Iran minder rooskleurig is dan dat deze in het ambtsbericht wordt beschreven. Deze publicaties geven echter geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van systematische acties van de Iraanse autoriteiten die steeds als vervolging kunnen worden gekwalificeerd of als een met een artikel 3 EVRM strijdige behandeling. De situatie in Iran is aldus verweerder niet dusdanig dat elke christen bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling. Zoals verweerder in zijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer op 19 september 2011 (TK 2010-2011, 19 637, nummer 1394) heeft beschreven is het Nederlandse asielbeleid niet bedoeld om te garanderen dat personen hun geloof elders op dezelfde wijze kunnen uitoefenen als zij in Nederland doen. Dat eiseres zich ten aanzien van het bekeren van anderen zal moeten beperken om onnodige risico's te voorkomen is volgens verweerder geen onredelijke eis.
Beoordeling van het beroep
2.5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
2.6. Volgens paragraaf C4/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt aan een asielzoeker niet tegengeworpen dat hij geen grensoverschrijdende documenten bezit, indien hij uit eigen beweging zo snel als redelijkerwijs van hem mag worden verwacht heeft gemeld. In het beleid is hiervoor een termijn gesteld van 48 uur na binnenkomst in Nederland.
2.7. Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding. Eiseres heeft gesteld op 22 maart 2011 Nederland te zijn binnengekomen. Op 20 april 2011 heeft eiseres zich gemeld. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw 2000. Deze omstandigheid doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De stelling van eiseres dat zij naar Canada zou reizen en dat ze zo lang heeft gewacht tot haar reisagent zou opdagen, is onvoldoende om als verschoonbaar te kunnen gelden. Daartoe acht de rechtbank met name van belang dat er bijna een maand heeft gezeten tussen de inreis en de aanmelding van eiseres. De door eiseres genoemde uitspraken van deze rechtbank en nevenzittingsplaatsen Assen en Arnhem kunnen aan het voorgaande niet af doen, nu deze uitspraken zien op een situatie waarbij er sprake was van slechts enkele dagen tussen de inreis en aanmelding.
2.8. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 Vw 2000, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Niet in geschil is dat eiseres ter staving van haar aanvraag geen reispapieren heeft overgelegd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit aan eiseres is toe te rekenen. Volgens het beleid van verweerder, zoals is opgenomen in paragraaf C4/3.6.3. van de Vc 2000 geldt immers het volgende:
"Het uitgangspunt is dat de situatie waarin een vreemdeling zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan aan de vreemdeling is toe te rekenen. De vreemdeling is in het algemeen op het moment dat de papieren aan de reisagent worden meegegeven reeds in een land waar bescherming van de betreffende autoriteiten kan worden ingeroepen. Op dat moment kan van de vreemdeling worden verlangd dat hij direct die bescherming inroept en dat hij zich met alle beschikbare documenten bij die autoriteiten legitimeert en met alle beschikbare documenten zijn asielaanvraag onderbouwt. Daarin heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid. De vreemdeling vraagt om bescherming, de overheid vraagt aan de vreemdeling om bekend te maken wie hij is en hoe hij naar Nederland is gekomen.
Wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen."
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft meerdere malen overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 oktober 2011, 201103717, LJN: BU1278) dat uit dit beleid volgt dat slechts wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, het ontbreken van documenten niet aan hem is toe te rekenen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank derhalve terecht op het standpunt gesteld dat, nu eiseres het paspoort niet onder dwang aan de reisagent heeft afgestaan, reeds daarom het ontbreken van documenten ter onderbouwing van haar asielaanvraag hier te lande aan haar is toe te rekenen. Ook deze omstandigheid doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres.
2.9. Volgens het beleid van verweerder zoals neergelegd in WBV 2011/14 wordt bij de individuele beoordeling van asielaanvragen uitgegaan van de notie dat Iraanse christen asielzoekers behoren tot een groep die bijzondere aandacht vraagt. Door van dit gegeven uit te gaan, worden minder eisen gesteld ten aanzien van de aannemelijkheid van het individuele asielrelaas. Dit betekent dat wanneer een vreemdeling in Iran vanwege zijn geloof problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten of van medeburgers en deze met geringe indicaties geloofwaardig kan
maken, het aannemelijk wordt geacht dat sprake is van negatieve aandacht bij terugkeer naar het land van herkomst.
2.10. Aan eiseres moet worden toegegeven dat nu verweerder het aannemelijk acht dat zij in Iran is bekeerd tot het christendom, zij reeds met geringe indicaties de problemen die zij in Iran vanwege haar geloof heeft ondervonden, geloofwaardig kan maken. Desalniettemin heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, in aanmerking genomen dat eiseres terecht het bepaalde als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder c en f, Vw 2000 is tegengeworpen, de door haar gestelde problemen in redelijkheid niet geloofwaardig hoeven achten. In dat verband heeft verweerder in het bijzonder van belang mogen achten dat eiseres op legale wijze is uitgereisd met behulp van haar eigen paspoort met daarin een visum. Dit visum heeft ze afgewacht in Iran, hetgeen niet duidt op problemen van de zijde van de autoriteiten. Verweerder heeft het voorts in redelijkheid bevreemdingwekkend kunnen achten dat eiseres haar nicht een bijbel meegaf, nu de oom van eiseres lid was van de Basij. Ondanks de verklaringen die eiseres hiervoor heeft gegeven, heeft verweerder het bovendien in redelijkheid opmerkelijk kunnen achten dat de oom van eiseres als lid van de Basij eiseres wel mishandelde en met de dood bedreigde, maar vervolgens is vertrokken zonder haar mee te nemen waardoor hij haar de kans bood te vluchten.
2.11. Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag verweerder op goede gronden heeft overwogen dat het enkele feit dat eiseres is bekeerd tot het christendom, onvoldoende is om te kunnen spreken van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
2.12. Volgens het door verweerder aangehaalde ambtsbericht van augustus 2011 (pagina's 41-44) bestaan de 'nieuwe kerken' in Iran, uit evangeliserende kerken en huiskerken, waarbij negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten mag worden verwacht. Zolang men een laag profiel aanhoudt, zouden volgelingen van huiskerken in de regel in relatieve rust hun geloof kunnen belijden. Een laag profiel houden houdt in dit verband vooral in dat voorkomen dient te worden dat de bijeenkomsten te veel zichtbaar worden voor de omgeving. Dreiging van een inval door de politie die inzicht wil krijgen in de aard van de bijeenkomst, afluisteren van de telefoon, controle van e-mailberichten en infiltratie door spionnen is altijd aanwezig. Hoewel sprake is van verhoogde aandacht voor huiskerken, zouden de Iraanse autoriteiten over het algemeen geen actief vervolgingsbeleid voeren ten opzichte van bezoekers van deze huiskerken. Volgens het ambtsbericht is, vooral als de binnenlandse politieke situatie daartoe aanleiding geeft, er sprake van een toenemende druk op bezoekers en leiders van 'nieuwe' kerken. Zo zijn in december 2010 in de provincie Teheran tientallen bezoekers van 'nieuwe' kerken opgepakt. Het is niet bekend hoeveel van deze mensen aan het einde van de verslagperiode nog vastzitten. Deze politieactie zou volgen op herhaalde uitspraken van Geestelijk Leider Khamenei in de islamitische heilige plaats Qom en tijdens het vrijdaggebed, waarin hij waarschuwde voor de negatieve invloed van evangeliserende groepen op sjiitische jongeren. Zelfs in Qom zouden zich verschillende huiskerken bevinden. In verband hiermee zouden volgens een bron de Iraanse autoriteiten sinds de afgelopen zes tot acht maanden hun huiskerkenbeleid van 'gedogen zolang geen evangelisatie, overlast en/of publieke activiteiten plaatsvinden' hebben ingewisseld voor een actieve vervolging van huiskerken. Dit zou impliceren dat ook leden die slechts aanwezig zijn bij bijeenkomsten maar zich niet actief inlaten met evangelisatie, risico zouden lopen. Deze informatie kon niet door andere, onafhankelijke bronnen worden bevestigd. Volgens het ambtsbericht waren voorts gedurende de verslagperiode gevallen bekend van arrestatie van personen wegens conversie. Ook kwam het gedurende de verslagperiode geregeld voor dat bekeerde christenen werden gearresteerd na een inval in huiskerken door de autoriteiten, waarvan sommigen zich nog in detentie bevinden.
2.13. Zoals eiseres terecht heeft aangevoerd bevat de passage in het ambtsbericht dat in het algemeen geen actief vervolgingsbeleid wordt gevoerd ten opzichte van bezoekers van huiskerken, geen bronvermelding. In het ambtsbericht is wel één bron genoemd waaruit blijkt dat het "huiskerkenbeleid" van de Iraanse autoriteiten in de laatste zes tot acht maanden van de verslagperiode juist is geïntensiveerd in die zin dat sprake zou kunnen zijn van een "actieve vervolging van huiskerken", omdat het aantal huiskerken naar het oordeel van de Iraanse autoriteiten te groot zou zijn geworden (pagina 42). Uit de door eiseres genoemde publicaties komt, nog sterker dan in het ambtsbericht, een beeld naar voren dat ook ten aanzien van christenen die geen bekeringsactiviteiten verrichten, maar uitsluitend hun geloof belijden door middel van het bezoeken van huiskerken, sprake is van vervolging. Door verweerder is erkend dat volgens deze publicaties, waarvan de inhoud door verweerder niet is bestreden, de situatie van bekeerde christenen minder rooskleurig is dan is beschreven in het ambtsbericht. Waarom desalniettemin uit de door eiseres genoemde publicaties niet blijkt van systematische acties van de Iraanse autoriteiten die als vervolging kunnen worden gekwalificeerd, is door verweerder niet gemotiveerd. In navolging van de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem van 1 maart 2012 (LJN: BV8668) komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar haar land van herkomst vanwege haar geloof een gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Aan beoordeling van de stelling van verweerder dat van christenen enige terughoudendheid mag worden verwacht, onder meer door niet met teveel auto's voor een huiskerk gaan staan en niet al te luid te zingen, komt de rechtbank in verband hiermee niet toe.
2.14. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 Awb.
2.15. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 december 2011;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Schothorst, in aanwezigheid van mr. G.G. Doornbos, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2012.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.