zaaknummers: AWB 12/21328 en AWB 12/22089
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2012 in de zaak tussen
[Eiser], eiser,
gemachtigde: mr. F. el Makhtari,
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. W. Vrooman.
Op 10 januari 2012 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 19 januari 2012 heeft deze rechtbank, nevenlocatie Rotterdam, het beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
Laatstelijk bij uitspraak van 26 juni 2012 heeft deze rechtbank, nevenlocatie Rotterdam, het beroep, ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 3 juli 2012 wederom beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring geregistreerd onder kenmerk AWB 12/21328. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
Bij beslissing van 6 juli 2012 (hierna: het verlengingsbesluit) heeft verweerder de bewaringstermijn met ten hoogste twaalf maanden verlengd, ingaande op 8 juli 2012.
Op 10 juli 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit, geregistreerd onder kenmerk AWB 12/22089.
Verweerder heeft voortgangsgegevens verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser aan de rechtbank en eiser. Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nederlandse nationaliteit te bezitten.
2. Op grond van artikel 59, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover hier van belang, duurt de bewaring niet langer dan zes maanden. Op grond van het zesde lid van dat artikel kan de bewaring, in afwijking van het vijfde lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
Op grond van artikel 94, vierde lid, in samenhang met het vijfde lid, van de Vw 2000, staat ter beoordeling of het verlengingsbesluit in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
3 Eiser voert aan dat geen zicht op uitzetting bestaat, nu het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog steeds niet tot een resultaat heeft geleid. Daarnaast handelt verweerder onvoldoende voortvarend, nu van verweerder na zes maanden vreemdelingenbewaring meer mag worden verwacht dan de gebruikelijke handelingen. Verweerder had op dossierniveau dienen te rappelleren. Voorts stelt eiser dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen, omdat hij zijn medewerking verleent aan het onderzoek ter fine van uitzetting, geen zware criminele antecedenten heeft en het niet waarschijnlijk is dat eiser op korte termijn zal worden verwijderd.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
Het beroep tegen het verlengingsbesluit (AWB 12/22089)
4.1.1. Aan het verlengingsbesluit is ten grondslag gelegd dat ondanks de redelijke inspanningen van verweerder de nodige documentatie nog op zich laat wachten en dat eiser geen dan wel onvoldoende medewerking verleent aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit dan wel aan zijn vertrek.
4.1.2. Op 24 februari 2012 is eiser in persoon gepresenteerd bij de autoriteiten van Marokko, die de laissez-passeraanvraag in onderzoek hebben genomen. Verweerder rappelleert dienaangaande regelmatig. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat sinds het begin van 2012 tot halverwege de maand juli 65 personen gedwongen zijn uitgezet naar Marokko, van wie 20 ongedocumenteerde personen op basis van een laissez passer. Daarnaast is verweerder bekend dat ook na zeer langdurig onderzoek door de Marokkaanse autoriteiten nog laissez passers worden afgegeven en dat in de regel bij volledige medewerking door de vreemdeling een laissez passer sneller wordt afgegeven. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aan het verlengingsbesluit ten grondslag mogen leggen dat hij ondanks redelijke inspanningen nog in afwachting is van de voor de uitzetting benodigde documentatie. Voorts heeft verweerder aan het verlengingsbesluit ten grondslag mogen leggen dat eiser niet meewerkt aan het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit. Eiser heeft bij zijn inbewaringstelling geweigerd personalia op te geven en heeft later verschillende aliassen gebruikt. Daarnaast is niet gebleken dat eiser stappen heeft ondernomen om het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit te bespoedigen.
4.1.3. Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder tot verlenging van de termijn van de bewaring met ten hoogste twaalf maanden heeft mogen besluiten. Niet is gebleken dat dit besluit bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
4.1.4. Het beroep tegen het verlengingsbesluit is daarom ongegrond.
Het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring (AWB 12/21328)
4.2.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 3.1.3. bestaat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat teneinde eiser uit te zetten. Verweerder voert regelmatig een vertrekgesprek met eiser, laatstelijk op
29 juni 2012. Daarnaast rappelleert verweerder regelmatig naar het lp-onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten, laatstelijk op 4 juli 2012. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om op dossierniveau te rappelleren, nu eiser zelf geen medewerking verleent aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. Bovendien heeft verweerder ter zitting aangegeven terughoudend te zijn met het rappelleren op dossierniveau omdat dit contraproductief kan werken.
4.2.2. De rechtbank stelt vast dat eiser thans zes maanden in vreemdelingenbewaring verblijft. Naar vaste jurisprudentie komt bij een overschrijding van de zesmaandentermijn in beginsel meer gewicht toe aan het belang van de vreemdeling bij opheffing van de bewaring, dan aan de belangen van verweerder bij het voortzetten daarvan. De rechtbank is van oordeel dat in dit stadium evenwel de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt, nu eiser het onderzoek ter fine van uitzetting frustreert door aliassen te gebruiken en geen stappen te ondernemen om de door hem gestelde identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ligt het primair op de weg van eiser om volledig en actief mee te werken aan het onderzoek ter fine van uitzetting, respectievelijk het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. Dat eiser op vertrekgesprekken verschijnt en is meegegaan naar de presentaties is in dit kader onvoldoende. Gelet op de frustratie van eiser van het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit, dient een vertraging in dit onderzoek en de daaruit voortvloeiende langere duur van de bewaring vooralsnog voor rekening en risico van eiser te komen.
4.2.3. Niet is gebleken dat voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, in redelijkheid onge¬recht¬vaardigd is te achten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om opheffing van de maatregel te bevelen of wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
4.2.4. Het beroep tegen het voortduren van de bewaring is daarom ongegrond.
5. Voor het toekennen van schadevergoeding bestaat geen ruimte, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep tegen het verlengingsbesluit, kan binnen één week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep gericht tegen de voortduring van de bewaring, staat geen hoger beroep open.