Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 423492 / KG ZA 12-747
Vonnis in kort geding van 18 juli 2012
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. C.I. Zaad te 's-Gravenhage,
STICHTING ARCADE MENSEN EN WONEN,
gevestigd te 's-Gravenzande,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Malipaard te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als enerzijds '[eiser sub 1]' en '[eiser sub 2]' (gezamenlijk ook wel als [eisers]') en anderzijds als 'de Stichting'.
Op verzoek van [eisers] is de Stichting vrijwillig verschenen op de zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 juli 2012. Na de behandeling van de vordering van [eisers] op die datum is op dezelfde dag uitspraak gedaan door middel van een verkort vonnis. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 juli 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. De grootmoeder van [eiser sub 1] woonde krachtens een huurovereenkomst met de Stichting in de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna 'de woning'). Op een gegeven moment zijn [eisers] bij haar ingetrokken.
2.2. De grootmoeder van [eiser sub 1] is in februari 2011 overleden. Nadat [eisers] vervolgens de woning niet verlieten, heeft de Stichting [eisers] betrokken in een procedure bij deze rechtbank, bekend onder zaak- en rolnummer 405572 / HA ZA 11-2568, omdat [eisers] volgens haar zonder recht of titel in de woning verblijven.
2.3. In die procedure heeft op 27 februari 2012 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Ter gelegenheid daarvan hebben partijen een schikking bereikt, waarbij [eisers] werden bijgestaan door een advocaat. De door partijen ondertekende regeling luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"1. Gedaagden zullen de woning aan de [adres], [postcode] [woonplaats] (gemeente [X.]) uiterlijk op 1 juli 2012 leeg en bezemschoon hebben verlaten en ontruimd met al het hunne en de hunnen, onder afgifte van de sleutels aan Arcade.
2. Gedaagden zullen aan Arcade een bedrag van € 620,54 per maand betalen als vergoeding voor de maandelijkse huurpenningen tot 1 juli 2012 of zoveel eerder of later als gedaagden de woning hebben ontruimd en verlaten.
3. Arcade verleent aan gedaagden het eerste recht van koop van de onder 1. genoemde woning tot uiterlijk 1 juli 2012. Partijen zullen hierover in onderhandeling treden.
4. Partijen verklaren dat, nadat aan het onder 1 t/m 3 genoemde is voldaan, zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen zullen hebben ter zake van de in het geding zijnde kwestie en zij verlenen elkaar reeds nu voor alsdan ter zake over en weer finale kwijting."
2.4. Naar aanleiding van een verzoek van de huisarts van [eiser sub 1] om [eiser sub 1] in de woning te laten wonen, heeft de Stichting bij brief van 4 juni 2012, onder meer, het volgende bericht aan [eisers]:
"Wij houden ons aan het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 27 februari 2012. Hierin kwamen wij overeen dat u de woning, [adres] in [woonplaats], uiterlijk op 1 juli 2012 leeg en bezemschoon moet hebben verlaten, onder afgifte van de sleutels aan Arcade. Daarnaast verlenen wij u het eerste recht van koop van deze woning tot uiterlijk 1 juli 2012."
2.5. Bij exploot van 13 juli 2012 heeft de Stichting de grosse van het proces-verbaal van 27 februari 2012 laten betekenen aan [eisers], met bevel om binnen drie dagen de woning te ontruimen en te verlaten en ter vrije en algehele beschikking van de Stichting te stellen, onder de aanzegging dat de ontruiming is vastgesteld op donderdag 19 juli 2012 indien [eisers] niet voldoen aan het bevel tot ontruiming.
3.1. Verkort weergegeven vorderen [eisers] de Stichting - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te verbieden de woning op 19 juli 2010 te ontruimen, met veroordeling van de Stichting in de proceskosten.
3.2. Samengevat voeren [eisers] daartoe het volgende aan.
Het staat de Stichting niet vrij om over te gaan tot ontruiming van de woning en al helemaal niet op 19 juli 2012. Het proces-verbaal van 27 februari 2012 betreft namelijk geen geldige titel voor die ontruiming. Dat is immers geen - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, dan wel onherroepelijke - rechterlijke beslissing. Voor zover het voorgaande niet opgaat is van belang dat (i) de periode tussen de betekening van het proces-verbaal op 13 juli 2012 en de aangekondigde ontruiming op 19 juli 2010 te kort is om gevolg te geven aan het bevel tot ontruiming, (ii) partijen nog in onderhandeling waren over de aankoop van de woning door [eisers] en [eisers] erop mochten vertrouwen dat zij in de woning mochten blijven in afwachting van de uitkomst van die onderhandelingen en (iii) het onverantwoord is om tot ontruiming van de woning over te gaan, gelet op de psychische gesteldheid van [eiser sub 1].
3.3. De Stichting heeft de vordering van [eisers] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal haar verweer hierna worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Voor ligt de vraag of de Stichting, op basis van het proces-verbaal van 27 februari 2012, mag overgaan tot de ontruiming van de woning op 19 juli 2012. Aldus is sprake van een executiegeschil ex artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ('Rv'). Ingevolge vaste jurisprudentie geldt dienaangaande als uitgangspunt de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de partij ten behoeve van wie een executoriale titel is verstrekt. Slechts indien deze geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de executie kan de beoogde tenuitvoerlegging worden verboden. Hiervan kan sprake zijn indien de te executeren titel op een misslag berust, dan wel indien nadien voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet aanvaardbaar is (zie onder meer HR 22 april 1983, NJ 1984, 145).
4.2. Ter ondersteuning van hun vordering voeren [eisers] allereerst aan dat het proces-verbaal van 27 februari 2012 geen geldige titel vormt voor de bevolen ontruiming.
4.3. Op grond van de stellingen over en weer moet worden aangenomen dat de Stichting in de zaak waarin op 27 februari 2012 de comparitie van partijen plaatsvond de ontruiming door [eisers] van de woning vorderde. Op die comparitie hebben partijen, ter beëindiging van die procedure, een regeling getroffen die is vastgelegd in het betreffende proces-verbaal en vervolgens is ondertekend door partijen. Het proces-verbaal is vervolgens in executoriale vorm uitgegeven overeenkomstig artikel 87 lid 3 Rv. De minnelijke regeling betreft een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek, waaraan partijen jegens elkaar zijn gebonden. De strekking van de regeling is duidelijk. [eisers] dienen de woning uiterlijk op 1 juli 2012 te hebben verlaten, tenzij zij vóór die datum overeenstemming hebben bereikt met de Stichting over de aankoop van de woning door hen. Verder mogen zij tot 1 juli 2012 in de woning blijven, mits zij daarvoor aan de Stichting een gebruiksvergoeding van € 620,54 per maand betalen.
4.4. Vaststaat dat [eisers] vóór 1 juli 2012 geen koopovereenkomst hebben gesloten met de Stichting betreffende de woning. Gelet op de inhoud van de regeling brengt die omstandigheid mee dat de Stichting zich jegens [eisers] kan beroepen op de afspraak dat [eisers] woning op 1 juli 2012 hebben verlaten. Gelet hierop en nu [eisers] die afspraak c.q. toezegging niet zijn nagekomen, staat het de Stichting vrij om over te gaan tot executie van het - mede met het oog daarop - uitgegeven proces-verbaal van 27 februari 2012. Dat proces-verbaal betreft immers een executoriale titel, dat op grond van het bepaalde in artikel 430 lid 1 Rv, als een "ander bij de wet als executoriale titel aangewezen stuk", kan worden ten uitvoer gelegd teneinde de (overeengekomen) ontruiming van de woning door [eisers] te bewerkstelligen. De primaire grondslag van de vordering van [eisers] faalt derhalve.
4.5. Verder is van belang dat de in artikel 555 Rv voorgeschreven termijn van drie dagen tussen de betekening van het proces-verbaal en de ontruiming in acht is genomen, alsmede dat relevante omstandigheden op grond waarvan [eisers] ervan mochten uitgaan dat de Stichting hen niet zou houden aan de gemaakte afspraak om de woning uiterlijk op 1 juli 2012 te verlaten zijn gesteld noch gebleken. De enkele omstandigheid dat partijen op die datum nog in onderhandeling waren over de woning is daarvoor in ieder geval onvoldoende, wat daar verder ook van zij. De Stichting heeft die stelling van [eisers] immers gemotiveerd betwist, terwijl de onder 2.4 vermelde brief van de Stichting van 4 juni 2012 veeleer een contra-indicatie vormt voor de juistheid van die stelling.
4.6. Het voorgaande betekent dat de vordering van [eisers] slechts toewijsbaar is indien is voldaan aan het hiervoor - onder 4.1 - vermelde criterium. Op zichzelf is juist dat het in dat kader vermelde arrest van de Hoge Raad, anders dan de onderhavige situatie, betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, rechterlijke beslissing. Niet valt in te zien echter waarom het in dat arrest geformuleerde uitgangspunt niet ook van toepassing is op de tenuitvoerlegging van andere executoriale titels dan rechterlijke beslissingen. Het bepaalde in artikel 438 Rv maakt op dat punt ook geen onderscheid.
4.7. Gesteld noch gebleken is dat het proces-verbaal een misslag bevat. Voor zover [eisers] in dat, dan wel een ander, verband hebben beoogd aan te voeren dat zij destijds eigenlijk niet instemden met de regeling, wordt daaraan voorbijgegaan. Op grond daarvan beroepen zij zich immers niet op de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst. Overigens heeft [eiser sub 1] op de zitting uitdrukkelijk aangegeven dat hij enkel tegen zijn toenmalige advocaat heeft gezegd dat hij niet akkoord ging met de regeling, maar dat hij op advies van die advocaat de regeling toch (mede) heeft ondertekend. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat de wil bij [eisers] voor het sluiten van de overeenkomst ontbrak, was dat dus niet kenbaar voor de Stichting.
4.8. [eisers] hebben een beroep gedaan op een noodtoestand. In dat kader hebben zij onder andere aangevoerd dat zij onvoldoende tijd hebben om de woning te ontruimen. Daarin kunnen zij echter niet worden gevolgd. Op 27 februari 2012 wisten zij al dat de woning op 1 juli 2012 leeg ter beschikking zou moeten worden gesteld aan de Stichting indien zij er niet in zouden slagen de woning vóór die datum te kopen. Daar komt bij dat de Stichting [eisers] er in haar brief van 4 juni 2012 op heeft gewezen dat zij - in het voorkomende geval - vasthoudt aan de afgesproken ontruimingsdatum. [eisers] hebben dus voldoende tijd gehad om zich op de ontruiming voor te bereiden.
4.9. Het beroep van [eisers] op de psychische gesteldheid van [eiser sub 1], het verband met de in hun ogen aanwezige noodtoestand, wordt ook gepasseerd, zelfs indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de - door de Stichting betwiste - stellingen van [eisers] dienaangaande juist zijn. Aangenomen moet worden dat die (eventuele) omstandigheid zich ook al voordeed op 27 februari 2012. De Stichting heeft immers aangevoerd dat [eisers] zich daarop ook al hebben beroepen voordat partijen de schikking bereikten, welk verweer [eisers] niet hebben weersproken.
4.10. De slotsom is dat de vordering van [eisers] zal worden afgewezen, met veroordeling van hen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Stichting begroot op € 1.391,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2012.
jvl