ECLI:NL:RBSGR:2012:BX3029

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-754140-08
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord tijdens proefvaart met zeiljacht in Brazilië

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte]. De zaak betreft de moord op een meevarende matroos tijdens een proefvaart met het zeiljacht Oceano voor de kust van Natal, Brazilië, in juli 2005. De verdachten hebben samen een plan beraamd om de zeilboot te stelen en de matroos overboord te duwen om hun plan uit te voeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten opzettelijk en met voorbedachten rade de matroos overboord hebben geduwd, met de aanmerkelijke kans dat hij zou verdrinken. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten en getuigen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er voldoende bewijs is voor het medeplegen van moord. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaar, waarbij de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook de procedurele aspecten van de zaak besproken, waaronder de rechtshulpverzoeken en de overname van de strafvervolging van Brazilië naar Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/754140-08
Datum uitspraak: 30 juli 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte (B)],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden-Zoetermeer" te Zoetermeer;
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 en 28 maart 2012, 4 april 2012 en 2 en 16 juli 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M.A.F. Vos en van hetgeen door de raadsvrouwen van verdachte mrs. G.E.M. Later en J.I. Echteld, advocaten te 's-Gravenhage respectievelijk Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone tezamen en in vereniging met [medeverdachte (A)], althans een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans anders dan in een opwelling [matroos], althans een persoon van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans anders dan in een opwelling die [matroos] over boord gegooid en/of over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht), en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt, tengevolge waarvan voornoemde [matroos] is verdronken althans is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [matroos] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [matroos] over boord heeft gegooid en/of over boord heeft geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht) en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen heeft die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone tezamen en in vereniging met [medeverdachte (A)], althans een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een persoon, te weten [matroos], althans een persoon van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [matroos] over boord gegooid en/of over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht), en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt tengevolge waarvan voornoemde [matroos] is verdronken althans is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [medeverdachte (A)], althans een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een persoon, te weten [matroos], althans een persoon van het leven te beroven, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [matroos] over boord gegooid en/of over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht), en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
nog meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone tezamen en in vereniging met [medeverdachte (A)], althans een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [matroos], althans een persoon van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [matroos] over boord gegooid en/of over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht) en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt tengevolge waarvan voornoemde [matroos] is verdronken althans is overleden;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren en/of te Sierra Leone, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met [medeverdachte (A)], althans een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [matroos], althans een persoon van het leven te beroven, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [matroos] over boord gegooid en/of over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht) en/of (vervolgens) onder bedreiging van een mes, althans onder bedreiging gedwongen die reling los te laten en/of van de reling losgemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië) en/of (elders) te Brazilië en/of in de Atlantische Oceaan buiten de territoriale wateren, althans op het vaartraject op de (Atlantische) Oceaan tussen Brazilië en Sierra Leone tezamen en in vereniging met [medeverdachte (A)], althans een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een zeilboot/zeiljacht (Oceano), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
artikel 310 wetboek van strafrecht
artikel 45 lid1 wetboek van strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. Verloop van het onderzoek
De rechtshulpverzoeken voor de aanhouding van de verdachten
Op 11 juni 2008 werd door de Nederlandse autoriteiten een verzoek tot rechtshulp ontvangen van de Braziliaanse autoriteiten. In dit verzoek, gedateerd 7 februari 2008, staat vermeld dat op 12 juli 2005 twee Nederlanders ([verdachte] en een persoon die slechts bekend is als '[voornaam medeverdachte]') vanuit de jachthaven in Natal (Brazilië) een zogenaamde proefvaart hebben gemaakt met het zeiljacht Oceano. Hierbij werden zij begeleid door de matroos [matroos]. Van zowel het zeiljacht als de matroos is daarna niets meer vernomen. De verdenking bestaat dat de boot is gestolen en dat de matroos is overleden. Verzocht werd om de identiteit vast te stellen van de twee verdachten, alsmede hen te horen inzake de vermissing van zowel de Oceano als de matroos.
Een officier van justitie van het arrondissementsparket 's-Gravenhage heeft vervolgens de politie Haaglanden toestemming verleend uitvoering te geven aan dit rechtshulpverzoek. Bij haar onderzoek stuitte de politie onder meer op een artikel in het blad Panorama (nr. 11 van jaargang 2006) waarin verdachte [verdachte] vertelt over zijn avontuurlijke reis met een zeilboot, samen met een zekere [voornaam medeverdachte], vanuit Brazilië naar Sierra Leone. [verdachte] werd vervolgens op 22 juli 2008 als verdachte gehoord. Hij erkende betrokken te zijn geweest bij de diefstal van de Oceano. Volgens hem had [medeverdachte] de matroos op enig moment overboord geduwd. Hij vertelde ook aan de politie dat hij video-opnames had gemaakt tijdens onder meer zijn verblijf in Brazilië en de zeiltocht. Hij heeft de betreffende banden ter beschikking gesteld van de politie.
Het is de politie niet gelukt om de woon- c.q. verblijfplaats van de verdachte [medeverdachte] te achterhalen, waardoor deze op dat moment niet als verdachte is gehoord.
Op 25 juli 2008 is overleg gevoerd tussen politie, het Openbaar Ministerie en de afdeling Internationale Rechtshulp van het Ministerie van Justitie met betrekking tot het rechtshulpverzoek. Besloten werd de autoriteiten van Brazilië te verzoeken het onderzoek over te dragen aan de Nederlandse autoriteiten ten einde berechting in Nederland te doen plaatsvinden en in afwachting van een besluit door te gaan met de uitvoering van het rechtshulpverzoek. In dit kader werd [verdachte] op 31 juli 2008 opnieuw als verdachte gehoord.
Per brief van 31 juli 2008 heeft de Minister van Justitie de Braziliaanse autoriteiten, nu er geen uitleveringsverdrag bestaat tussen Nederland en Brazilië, uitgenodigd de strafvervolging betreffende de diefstal van de zeilboot en de doodslag/moord op de matroos aan Nederland over te dragen.
Op 15 september 2008 werd door de Braziliaanse autoriteiten, bij brief van officier van justitie mr. Gilberto Barroso de Carvalho Junior, van het parket Rio Grande Do Norte te Natal (Brazilië), aan de Nederlandse autoriteiten bericht dat er geen bezwaar bestaat tegen overname van de strafvervolging tegen de beide genoemde verdachten. Deze brief is door het Braziliaanse Ministerie van Justitie bij brief van 8 oktober 2008 aan het Nederlandse Ministerie van Justitie toegezonden.
Bij brief van 23 oktober 2008 heeft de Minister van Justitie aan het Openbaar Ministerie (parket 's-Gravenhage) gevraagd te adviseren over overname van de strafvervolging tegen verdachte [verdachte] en een tweede verdachte, zoals verzocht in een brief met bijlagen van "de Tsjechische autoriteiten van 15 juli 2008 met het kenmerk no.2/NZT 336/2006". Bij een positieve advisering machtigt de Minister van Justitie het Openbaar Ministerie de strafvervolging over te nemen.
Naar aanleiding van de door de Braziliaanse autoriteiten verstrekte stukken en de bestudering daarvan, is op 23 maart 2009 onder de verantwoordelijkheid van de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen de verdachten [medeverdachte] en [verdachte]. Per brief van 24 maart 2009 is aan het Ministerie van Justitie medegedeeld dat naar het oordeel van het Openbaar Ministerie overgegaan kon worden tot overname van de strafvervolging.
Op 17 april 2009 is een rechtshulpverzoek aan Brazilië verzonden met daarin onder meer het verzoek een aantal personen als getuigen te horen. In maart 2010 zijn deze getuigen in Brazilië door verbalisanten van de politie Haaglanden gehoord.
Op 11 maart 2010 is een aanvullend rechtshulpverzoek aan Brazilië verzonden met het verzoek aan de havenautoriteiten te Rio Grande do Norte om informatie te verstrekken over onder meer de volgende onderwerpen:
- de zeestromingen die op 12 juli 2005 actief waren aan de kust van de deelstaat Rio Grande do Norte;
- het aantal ongevallen dan wel vermissingen van lichamen die zich in het betreffende gebied hebben voorgedaan in de afgelopen jaren;
- de weersomstandigheden op 12 juli 2005;
- de getijden in de periode van 12 tot en met 14 juli 2005;
- de vermoedelijke afstand van de Oceano van de kust na drie uur varen in een rechte lijn;
- de beste/meest adequate route om Sierra Leone te bereiken;
- de activiteiten na constatering van de vermissing van de Oceano.
De gevraagde informatie is op 19 maart 2010 van de havenautoriteiten ontvangen.
Het onderzoek voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling
De verdachte [medeverdachte] is op 9 mei 2010 aangehouden, de verdachte [verdachte] op 17 mei 2010. Op 21 september 2010 is de woning van [verdachte] doorzocht. Daarbij is onder meer de camera in beslaggenomen waarmee hij de hierboven genoemde video-opnames had gemaakt.
De eerste pro forma zitting vond plaats op 13 augustus 2010. De raadsvrouw van [medeverdachte] en de toenmalige raadsman van [verdachte] hebben daarbij verzoeken tot nader onderzoek opgegeven. Bij brief van 17 september 2010 aan de rechter-commissaris heeft de officier van justitie hierop gereageerd. Vervolgens heeft de rechter-commissaris op 12 oktober 2010 een regiebijeenkomst belegd met de officier van justitie en de beide raadslieden. Daarin zijn onder meer de volgende afspraken gemaakt:
- De officier van justitie zal op zoek gaan naar een deskundige die aan de hand van de videobeelden die [verdachte] op 12 juli 2005 heeft gemaakt kan komen tot een vaststelling van de afstand tussen de boot en de kust tijdens het maken van die beelden.
- De officier van justitie zal een rechtshulpverzoek doen uitgaan en de Braziliaanse autoriteiten verzoeken om foto's te nemen vanaf de zee op circa één kilometer afstand waarbij de kust van Ponta Negra naar Natal zichtbaar wordt. Deze foto's van de kust met een aanduiding van de gebouwen kunnen dan worden vergeleken met de genoemde videobeelden met als doel het bepalen van de afstand tussen de boot en de kust ten tijde van de videofragmenten.
- Het bedrijf BMT Argoss zal worden verzocht om te rapporteren over onder meer de watertemperatuur, golfhoogte, windrichting en stroming op 12 juli 2005 op/in diverse - door de officier en de raadslieden nog op te geven - 'peilpunten' of 'peilgebieden'.
- Zodra het rapport van BMT Argoss gereed is, zal de marinearts kolonel Van Hulst worden benaderd als deskundige. Hij kan vanuit zijn deskundigheid informatie geven die van belang kan zijn voor de beantwoording van de vraag of de vermiste persoon [matroos] kans had om te overleven. Ten behoeve van het onderzoek door de kolonel zal de officier van justitie een rechtshulpverzoek doen aan de Braziliaanse autoriteiten en vragen om informatie over het type zwem- of reddingsvest dat op de boot Oceano aanwezig was alsmede het medisch dossier van de vermiste persoon opvragen.
In de brief waarin de rechter-commissaris deze afspraken heeft vastgelegd (d.d. 13 oktober 2010) is tevens de officier van justitie opdracht gegeven om de Braziliaanse autoriteiten via een rechtshulpverzoek te vragen of en zo ja, op welke wijze de vermiste persoon [matroos] (internationaal) is gesignaleerd.
Tijdens de daarop volgende pro forma-zittingen is steeds de voortgang besproken van dit onderzoek.
Medio januari 2011 heeft de officier van justitie, na uitvoerig overleg met de raadslieden van beide verdachten, een rechtshulpverzoek aan de Braziliaanse autoriteiten verzonden. In dit verzoek is een aantal onderzoeksvragen van de verdediging en het Openbaar Ministerie opgenomen. De vragen hadden onder andere betrekking op het maken van foto's uit de kust, het medisch dossier van [matroos], de weersgesteldheid op de pleegdatum, stromingsinformatie en het verzoek tot het horen van de eigenaar van de Oceano.
Op 21 februari 2011 heeft de heer ir. B. Hoogeboom, deskundige beeldonderzoek en biometrie van het NFI, een rapport uitgebracht over een door hem uitgevoerde afstandsbepaling (tot de kust van Natal), op basis van de videobeelden die [verdachte] op 12 juli 2005 had gemaakt. In dat rapport is geconcludeerd dat nog nader onderzoek noodzakelijk is.
In mei 2011 is een aanvullend rechtshulpverzoek aan de Braziliaans autoriteiten verzonden. Daarin is specifiek gevraagd of [matroos] nationaal en/of internationaal gesignaleerd heeft gestaan nadat zijn vermissing bekend was geworden en zo ja, met ingang van welke datum.
Tijdens de pro forma zitting op 31 augustus 2011 zijn (in vertaalde versie) enkele processen-verbaal afkomstig van het Federaal Openbaar Ministerie te Rio Grande do Norte, die naar aanleiding van het rechtshulpverzoek waren ontvangen, aan het dossier toegevoegd. Hieronder bevond zich een verklaring van de eigenaar van de Oceano.
De deskundige Hoogeboom heeft na een onderzoek in Natal op 6 september 2011 een vervolgrapport uitgebracht. Tijdens zijn aanwezigheid in Natal hebben ook onderzoekers van de federale politie van de deelstaat Rio Grande do Norte onderzoek gedaan naar de afstand van de camera tot de kust. Tijdens de pro forma zitting van 12 september 2011 is de heer Hoogeboom gehoord over zijn onderzoek en zijn bevindingen en over het onderzoek en het rapport van de federale politie van de deelstaat Rio Grande do Norte.
Op 14 september 2011 is van het Braziliaanse Openbaar Ministerie informatie ontvangen betreffende zoekactiviteiten rond de (registratie van de) vermissing van de Oceano en de matroos. Bij deze informatie bevond zich een vonnis van 6 augustus 2010 van de 3de Federale rechtbank van de Federale Gerechtelijke Afdeling te Rio Grande do Norte, waarin aan de nabestaanden van [matroos], op grond van diens veronderstelde overlijden, een uitkering wordt toegekend.
Op de pro forma-zitting van 14 november 2011 zijn beide zaken verwezen naar de rechter-commissaris voor de benoeming van (deskundigen van) BMT Argoss, waarbij is besproken dat de officier van justitie in overleg met de verdediging de vragen zal formuleren, en voorts voor de benoeming van kolonel Van Hulst alsmede voor het horen van verdachten als getuigen in elkaars zaak. [medeverdachte] is op 16 januari 2012 als getuige gehoord. Het proces-verbaal daarvan is ook gevoegd in zijn dossier. De verdediging van [medeverdachte] heeft ervan afgezien [verdachte] te horen.
In januari 2012 hebben de deskundigen A. McVeigh en F.Y. Vollema van BMT Argoss hun rapport uitgebracht. Daarin zijn de relevante omgevingsfactoren weergegeven van twee locaties voor de kust van Natal (op 600 respectievelijk 1400 meter uit de kust) op twee verschillende tijdstippen (11.30 respectievelijk 15.00 uur) op 12 juli 2005. Een zo geheten driftanalyse1 is alleen gemaakt vanaf de locatie op 1400 meter uit de kust.
De laatste pro forma zitting vond plaats op 3 februari 2012. Tijdens deze zitting is de zaak opnieuw verwezen naar de rechter-commissaris teneinde (de deskundigen van) BMT Argoss ook een driftanalyse vanaf de locatie 600 meter uit de kust te laten opstellen.
Op verzoek van de verdediging van [verdachte] zag de verwijzing in diens zaak ook op de benoeming van een zeildeskundige, om die te laten rapporteren over de mate van waarschijnlijkheid van het scenario dat [medeverdachte] had geschetst over de wijze waarop de meevarende matroos op 12 juli 2005 overboord was geduwd. De rechter-commissaris heeft op suggestie van verdediging van [verdachte] de heer P. Fokkens benoemd. Deze heeft op 9 maart 2012 gerapporteerd. Zijn rapport is ook gevoegd in het dossier [medeverdachte].
McVeigh en Vollema hebben begin maart 2012 aanvullend gerapporteerd.
De marinearts dr. R.A. van Hulst heeft op 8 maart 2012 rapport uitgebracht. Desgevraagd heeft hij op 20 maart 2012 aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van het aanvullende rapport van BMT Argoss.
Op 13 februari 2012 is aanvullende informatie betreffende het Braziliaanse onderzoek naar de afstandsbepaling tot de kust ontvangen. Op 29 februari 2012 is informatie verstrekt over de bewegingen/verplaatsingen van schepen in de haven van Natal in de periode juli 2005. Vervolgens zijn op 7 maart 2012 gegevens verstrekt over de mogelijk aanwezige zwemvesten op de Oceano. Tot slot is op 16 maart 2012 de toenmalige partner van [matroos] als getuige gehoord over de gezondheidstoestand van [matroos] in de periode rond 12 juli 2005.
De inhoudelijke behandeling
De zaken tegen de beide verdachten zijn niet gevoegd, maar deels wel gelijktijdig behandeld.
Op 23 maart 2012 zijn in beide zaken de deskundigen Vollema en McVeigh, Van Hulst en Fokkens gehoord. Die dag is tevens de verdachte [verdachte] verhoord (alleen in zijn zaak).
Op 28 maart 2012 is de verdachte [medeverdachte] verhoord (alleen in zijn zaak), heeft de officier van justitie in beide zaken gerequireerd en heeft de raadsvrouwe van [medeverdachte] gepleit. Zij heeft haar pleidooi op 4 april 2012 aangevuld.
Op 4 april 2012 hebben ook de raadsvrouwen van [verdachte] gepleit, heeft de officier van justitie in beide zaken gerepliceerd en hebben de raadsvrouwen van zowel [medeverdachte] als [verdachte] gedupliceerd.
De rechtbank heeft aan het slot van deze zittingsdag besloten alles wat in beide zaken naar voren is gebracht over en weer te voegen; dit betreft met name de verhoren van de verdachten, de pleidooien en de duplieken. Tevens is de zaak [verdachte] alsnog verwezen naar de rechter-commissaris teneinde in overleg met het NIFP één of meer gedragskundigen te benoemen ter fine van rapportage over deze verdachte. Op 25 juni 2012 hebben de psychiater mevrouw A.W.M. van der Reijken en de psycholoog mevrouw drs. M.H. Keppel, geassisteerd door de heer drs. S.P. van der Hoorn, GZ-psycholoog in opleiding, over verdachte [verdachte] gerapporteerd.
Ter zitting van 2 juli 2012 zijn in de zaak [verdachte] mevrouw Keppel en de heer Van de Hoorn als deskundigen gehoord, is [medeverdachte] verhoord in zijn eigen zaak en als getuige gehoord in de zaak [verdachte] en hebben de officier van justitie en de raadsvrouwen van beide verdachten hun standpunten kunnen aanvullen en nader toelichten. Ten slotte hebben beide verdachten gebruik gemaakt van de gelegenheid als laatste te spreken.
Op 16 juli 2012 is de behandeling van beide zaken formeel gesloten.
4. Aanhoudingsverzoek
De verdediging heeft ter terechtzitting van 2 juli 2012 verzocht de videobanden van de verhoren door de Nederlandse politie in Brazilië te mogen bekijken. Als onderbouwing heeft zij gegeven dat de videobanden laten zien hoe de verhoren zijn gegaan en dat niet alleen de transcripties van de verhoren, maar ook de bedoelde videobanden deel uitmaken van het dossier.
De rechtbank constateert allereerst dat de videobanden geen deel uitmaken van het dossier, zoals ook de officier van justitie heeft verklaard en derhalve geen processtuk zijn. In het verzoek wordt geen grond gevonden ambtshalve te oordelen dat dit anders zou moeten zijn. Dit deel van de onderbouwing van het verzoek berust dan ook op een feitelijke onjuistheid.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beoordelen of de verdediging op andere gronden recht heeft op kennisneming van de beelden.
Beginselen van een goede procesorde brengen met zich dat de verdediging in beginsel recht heeft op kennisneming van opnames als de onderhavige. Daaraan ligt onder meer ten grondslag dat, zoals aangevoerd, de verdediging niet bij de verhoren aanwezig kon zijn. De rechtbank heeft, niet in de laatste plaats in het belang van verdachte, tevens te waken voor een voortvarende afdoening van de strafzaak, waarbij onnodige vertraging zoveel mogelijk dient te worden voorkomen.
De rechtbank constateert dat de processen-verbaal van de bedoelde verhoren in het Nederlands bij overzichtsproces-verbaal van 10 mei 2010 aan het dossier zijn toegevoegd. Uit die processen-verbaal van verhoor blijkt niet alleen de bedoelde visuele en auditieve vastlegging, maar ook dat gebruik werd gemaakt van de diensten mw. J. de Leeuw, beëdigd tolk in de Portugese taal.
Hoewel het bestaan van de video-opnames de verdediging al geruime tijd bekend is, is het verzoek eerst een maand na de reguliere feitenbehandeling en zelfs na dupliek gedaan. Dat het verzoek dermate en onnodig laat is gedaan is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak, waarin een bijzonder ernstige verdenking voorligt, op zich geen grond om de verdediging de kennisneming te weigeren.
Concrete feiten of omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot dit verzoek ontbreken echter ook. Dat 'in de eerste maand na de vorige zitting de behoefte ontstond om de videobanden van de verhoren te bekijken met de Braziliaanse medewerkster' van een van de raadsvrouwen is daarvoor te weinig specifiek. Dat klemt eens temeer nu de verhoren hebben plaatsgevonden door tussenkomst van een beëdigd tolk in de Portugese taal. Er zijn dan ook geen argumenten naar voren zijn gekomen, die kennisneming van de opnames tot een ook maar enigszins concreet verdedigingsbelang maken.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen.
5. Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsvrouwen hebben betoogd dat de (Nederlandse) Minister van Justitie de strafvervolging niet op de juiste, bij de wet voorgeschreven, wijze van de in deze bevoegde Braziliaanse autoriteiten heeft overgenomen. Meer in het bijzonder heeft zij er op gewezen dat een verzoek tot overname van de ter zake bevoegde Braziliaanse autoriteiten ontbreekt in het dossier alsmede een besluit tot overname van de Minister van Justitie.2 Vanwege deze lancunes in het dossier moet het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard worden in de vervolging van verdachte, zo bepleiten de raadsvrouwen. Immers, aldus de raadsvrouwen, nu de bij wet voorgeschreven procedure (kennelijk) niet is gevolgd, kan niet worden uitgesloten dat de Braziliaanse autoriteiten verdachte (ook) nog zullen gaan vervolgen. Een en ander is in strijd met het ne bis in idem-beginsel, zo besluiten de raadsvrouwen.
De rechtbank overweegt als volgt.
In deze zaak is het Braziliaanse Ministerie van Justitie namens de (Nederlandse) Minister van Justitie bij brief van 31 juli 2008 uitgenodigd om de strafvervolging over te nemen. Het Braziliaanse Ministerie van Justitie heeft hierop bij brief van 8 oktober 2008 aan de Nederlandse Minister van Justitie meegedeeld dat de officier van justitie, die de zaak in Brazilië behandelt, positief staat tegenover de overname. Bij deze laatste brief zijn twee brieven gevoegd van die betreffende officier van justitie van 15 september 2008 met een uitvoerige toelichting op zijn standpunt in deze.
De rechtbank neemt aan, gelet op het internationaalrechtelijke vertrouwensbeginsel, zeker als daarbij de inhoud van de hiervoor genoemde brieven van de Braziliaanse officier van justitie wordt bezien, dat deze in Brazilië bevoegd is om beslissingen met betrekking tot overname van strafvervolging te nemen. Van een "verzoek" in de strikte zin van het woord van bedoelde officier van justitie was, zo volgt uit het hiervoor aangehaalde correspondentie, weliswaar geen sprake, maar evident is dat hij instemt met strafvervolging door de Nederlandse bevoegde autoriteiten. Het verweer van de raadsvrouw faalt in zoverre dan ook.
In het dossier bevindt zich een namens de Nederlandse Minister van Justitie geschreven brief van 23 oktober 2008, gericht aan het Openbaar Ministerie. Deze brief bevat naar het oordeel van de rechtbank een kennelijke verschrijving. In de bewuste brief wordt gerefereerd aan een brief van de Tsjechische autoriteiten van 15 juli 2008 met het kenmerk no. 2/NZT 336/2006, terwijl uit hetgeen overigens in die brief wordt vermeld moet worden afgeleid dat deze brief een reactie vormt op de hiervoor aangehaalde brief van het Braziliaanse Ministerie van Justitie van 8 oktober 2008. Zo staat het op de brief van 23 oktober 2008 vermelde kenmerk ([nummer]) ook, handgeschreven, vermeld op de brief van het Braziliaanse Ministerie van Justitie van 8 oktober 2008 en wordt in de slotzin van de brief (wel) gesproken over "de Braziliaanse autoriteiten".
In artikel 552aa, eerste lid, Sv is bepaald dat het verzoek tot overname van de strafvervolging door de Minister van Justitie aan de ter zake bevoegde officier van justitie wordt toegezonden met het verzoek om daarover een advies uit te brengen. Zo spoedig mogelijk na de ontvangst van het advies van de officier van justitie neemt de Minister van Justitie, zo is in artikel 552bb, eerste lid, Sv bepaald, een beslissing op het verzoek tot overname.
Om de voortgang van deze procedure te bespoedigen wordt in de praktijk bij het verzoek van de Minister van Justitie om een advies van de officier van justitie tegelijkertijd aan de officier van justitie meegedeeld dat hij bij positieve advisering overeenkomstig artikel 552ee Sv wordt gemachtigd de strafvervolging tegen betrokkene(n) over te nemen. Daarmee mag de officier van justitie - wanneer hij geen beletselen ziet voor de overname van de strafvervolging - de fictie hanteren dat hij in kennis is gesteld van de beslissing van de Minister van Justitie tot inwilliging van het buitenlandse verzoek tot strafvervolging (zie artikel 552ee Sv) en hoeft alleen advies te worden uitgebracht indien de officier van justitie van mening is dat zich een beletsel voor overname van de strafvervolging voordoet. In dat geval moet in het advies worden aangegeven waarom een strafvervolging niet in de rede ligt. In geval van overname van de strafvervolging behoeft de officier van justitie alleen een schriftelijke bevestiging hiervan aan de Minister te sturen.
In deze zaak is conform deze praktijk gehandeld. In de brief van 23 oktober 2008 verzoekt de Minister van Justitie het Openbaar Ministerie om een advies uit te brengen over het verzoek tot overname van de strafvervolging en bij diezelfde brief machtigt de Minister van Justitie het Openbaar Ministerie om, bij positieve advisering, de strafvervolging over te nemen. Vervolgens heeft de behandelend officier van justitie de overname van de strafvervolging bij brief van 24 maart 2009 schriftelijk aan het Ministerie van Justitie bevestigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze praktijk niet in strijd met de in dit verband van toepassing zijnde wettelijke voorschriften. Uit de door de Minister van Justitie verstrekte machtiging volgt het besluit van die Minister en voorts was ook het standpunt van de officier van justitie in deze duidelijk. Het verweer van de raadsvrouwen faalt dus ook op dit onderdeel.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat de overname van de strafvervolging correct is verlopen. Dit betekent ook dat het risico op dubbele vervolging en/of bestraffing is uitgesloten.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat, zoals is bepaald in artikel 552gg, eerste lid, Sv, de stukken betreffende ambtshandelingen terzake van opsporing en vervolging die de Braziliaanse autoriteiten naar aanleiding van de overname van de strafvervolging door de Nederlandse autoriteiten hebben overgelegd, de bewijskracht hebben die toekomt aan stukken betreffende overeenkomstig door Nederlandse ambtenaren verrichte handelingen, met dien verstande dat hun bewijskracht niet uitgaat boven die welke zij in Brazilië hebben.
6. Bewijsoverwegingen
6.1. Salduz
De verdediging heeft betoogd dat, hoewel verdachte voorafgaand aan de verhoren van 22 juli en 31 juli 2008 niet was aangehouden, hij niettemin gewezen had moeten worden op zijn recht om een advocaat te raadplegen, omdat er in dit geval sprake was van een bijzondere situatie. Die bijzondere situatie bestond eruit dat de bewegingsvrijheid van verdachte wel was beperkt, dat er sprake was van een ernstige verdenking en verdachte zenuwachtig en zichtbaar emotioneel was. Dit moet volgens de verdediging primair leiden tot bewijsuitsluiting in die zin dat de betreffende verhoren en alles wat daaruit is voortgevloeid niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Subsidiair meent de verdediging dat dit moet leiden tot strafvermindering.
De rechtbank constateert dat verdachte voorafgaande aan de betreffende verhoren niet is aangehouden, maar uitdrukkelijk wel als verdachte is gehoord, in het kader waarvan hij is gewezen op zijn zwijgrecht. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ondanks dat sprake was van een ernstige verdenking, verdachte ook niet aangehouden kon worden omdat hij werd gehoord in het kader van een rechtshulpverzoek van de Braziliaanse autoriteiten.
Vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is dat in geval van een niet aangehouden verdachte niet de verplichting geldt om hem te wijzen op het recht om voorafgaand aan een verhoor een advocaat te raadplegen. Niettemin is het denkbaar dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die maken dat het strafproces als unfair moet worden bestempeld als gebruik wordt gemaakt van verklaringen die een niet aangehouden verdachte heeft afgelegd zonder dat hij vooraf in de gelegenheid is gesteld om een advocaat te consulteren. De rechtbank sluit wat dit betreft aan bij onder meer de conclusie van advocaat-generaal Knigge bij het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2010 (LJN BN7727), welke conclusie ook door de verdediging is aangehaald en waarin die advocaat-generaal verwijst naar diverse uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM).
In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. Niet is gebleken dat verdachte op enigerlei wijze in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt of dat hij hier in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd vanuit mocht gaan. Het feit dat er sprake was van een ernstige verdenking vormt ook geen bijzondere omstandigheid. Hetzelfde geldt voor de emotionele toestand van de verdachte tijdens de verhoren. Wat die verdenking betreft merkt de rechtbank nog op dat uit het proces-verbaal van het verhoor van 22 juli 2008 niet met zoveel woorden blijkt dat verdachte is meegedeeld van welk feit hij werd verdacht, maar daarin wordt in ieder geval wel gemeld dat hem is verteld dat het zou gaan over de vermissing van een zeilboot en een matroos. Tijdens het verhoor van 31 juli 2008 is hem in ieder geval voorgehouden wat dit naar Nederlands recht zou betekenen, waaronder de mogelijkheid dat dit tot een verdenking van moord, dan wel doodslag zou kunnen leiden.
De rechtbank heeft voorts meegewogen dat verdachte voorafgaand aan zowel het eerste als het tweede verhoor voldoende in de gelegenheid is geweest om op eigen initiatief een advocaat te benaderen voor het inwinnen van advies. Op 15 juli 2008 is reeds aan de moeder van de verdachte kenbaar gemaakt dat de politie met hem wilde spreken en verdachte heeft op 17 juli 2008 zelf contact opgenomen met de politie. Dit betekent dat hij minimaal vijf dagen voor het verhoor op 22 juli 2008 heeft geweten waarover de politie hem wilde spreken. Tussen het eerste en het tweede verhoor heeft ruim ruim een week gelegen.
Juist is dat de situatie op 31 juli 2008 in zoverre afweek van die op 22 juli 2008 dat de Nederlandse autoriteiten reeds op 25 juli 2008 de beslissing hadden genomen om de Braziliaanse autoriteiten uit te nodigen om de strafvervolging aan Nederland over te dragen. Deze omstandigheid had echter geen enkele invloed op de bewegingsvrijheid van verdachte, noch op diens mogelijkheid op eigen initiatief een advocaat te benaderen. Ook het feit dat omtrent die beslissing van de Nederlandse autoriteiten niets aan verdachte is verteld, maakt dit niet anders.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat juist de verdediging zich uitsluitend beroept op de verklaringen die verdachte tijdens de hiervoor genoemde verhoren heeft afgelegd en de verklaringen die verdachte na zijn aanhouding (en na het ontvangen van rechtsbijstand) heeft afgelegd, totaal negeert. In het hierna volgende zal blijken dat juist die laatste verklaringen in bijzondere mate bijdragen aan het bewijs tegen verdachte. Ook valt op dat de na het verhoor van 22 juli 2008 door verdachte aan de politie beschikbaar gestelde video-opnames met volledige instemming van de (toenmalige) verdediging zijn gebruikt voor het verrichten van forensisch onderzoek.
6.2. Inleiding
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast3:
- De verdachten zijn in het voorjaar en de zomer van 2005 in Brazilië geweest. Zij hebben elkaar ontmoet in Fortaleza, waar zij langere tijd met elkaar hebben opgetrokken. Daarna zijn zij gezamenlijk naar Natal vertrokken.
- [medeverdachte] heeft, toen beiden nog in Fortaleza waren, het idee geopperd om met een zeilboot de Atlantische Oceaan over te steken richting Afrika (en van daaruit naar Nederland). [verdachte] heeft enthousiast op dit, zoals hij het noemde "avontuurlijke", plan gereageerd. Hij heeft hieraan uiting gegeven in mailberichten aan zijn familie.
- [medeverdachte] verkeerde in financiële moeilijkheden en had niet meer de beschikking over een paspoort of een ander reisdocument; hij had dit als onderpand achtergelaten bij de eigenaar van een restaurant in Fortaleza aan wie hij geld schuldig was.
- [medeverdachte] had voor de zeiltocht naar Afrika aanvankelijk het oog op een boot van Colombianen die hij in Fortaleza had ontmoet. Deze boot zou van Fortaleza naar Natal zeilen. Voor [medeverdachte] en [verdachte] was dit de reden om naar Natal te gaan.
- Zij hebben tezamen ongeveer 3 à 4 weken in Natal doorgebracht. Daar hebben zij in een internetcafé uitgezocht welke koers zij moesten aanhouden om met een zeilboot Afrika te bereiken.
- [medeverdachte] had in Natal helemaal geen geld meer. Hij leefde geheel "op de zak van" [verdachte].
- [medeverdachte] bezocht, soms samen met [verdachte], enkele keren de jachthaven van Natal, aanvankelijk in afwachting van de boot van de Colombianen.
- Op een gegeven moment hadden verdachten de hoop opgegeven dat de boot van de Colombianen nog in Natal aan zou komen en viel het oog van [medeverdachte] op een zeilboot, de Oceano, die in de jachthaven van Natal te koop lag. [medeverdachte] sprak hierover met een medewerker van de jachthaven/matroos [matroos], met de bijnaam [bijnaam matroos]. Deze [matroos] bracht [medeverdachte] en [verdachte] op 10 juli 2005 in contact met de eigenaar van de Oceano, [eigenaar]. [medeverdachte] zei tegen hem dat zij geïnteresseerd waren om de boot te kopen en de eigenaar ging ermee akkoord dat ze een proefvaart zouden maken met de Oceano. Ze moesten dit verder maar regelen met [matroos]. Vervolgens spraken verdachten met [matroos] af dat de proefvaart de volgende dag, maandag 11 juli 2005, zou plaatsvinden.
- Verdachten hebben op 11 juli 2005 het pension waar zij verbleven verlaten, zonder de op dat moment nog openstaande rekening te betalen. Onderweg naar de haven hebben zij goederen ingeslagen met het oog op de overtocht naar Afrika; dit betrof niet alleen voedsel en drank voor een aantal dagen, maar ook vislijnen, een blikopener, houtskool en een pannetje om te barbecueën. Aangekomen bij de jachthaven, kon de proefvaart niet doorgaan omdat [matroos] niet aanwezig was wegens, zo werd aan de verdachten gezegd, ziekte. Met een andere medewerker van de jachthaven spraken verdachten af dat zij de volgende dag terug zouden komen voor de proefvaart. De door hen meegenomen goederen werden in een gebouwtje op het terrein van de jachthaven opgeslagen.
- De volgende dag, dinsdag 12 juli 2005, zijn de verdachten weer naar de jachthaven gegaan. Daar bleek [matroos] reeds aanwezig te zijn. Samen met een andere medewerker van de jachthaven was hij al bezig om de Oceano in gereedheid te brengen. Verdachten hebben het voedsel en de andere goederen die zij de dag ervoor op de jachthaven hadden opgeslagen, aan boord genomen. Vervolgens zijn zij samen met een medewerker van de jachthaven/matroos (hieronder zal worden ingegaan op de vraag of dit [matroos]/[bijnaam matroos] was) vertrokken voor een proefvaart met de Oceano.
- Aanvankelijk werd gezeild over de rivier waarin de jachthaven ligt, de Potengi. Al snel werd koers gezet naar open zee en werd voor de kust van Natal heen en weer gezeild, waarbij verdachten beurtelings aan het roer zaten.
- Op een gegeven moment, de boot lag toen op koers richting Afrika, en de zeilen waren (bijna) geheel gehesen, is de meevarende matroos door [medeverdachte] of door [medeverdachte] en [verdachte] overboord geduwd. Daarna heeft [medeverdachte], dan wel [verdachte], al dan niet op aanwijzing van [medeverdachte], een reddingsvest of zwemvest naar hem toegegooid.
- Van deze matroos is daarna niets meer vernomen. Er is geen stoffelijk overschot van hem aangetroffen op de kust in de nabijheid van Natal. Evenmin is daar een reddings- of zwemvest afkomstig van de Oceano gevonden.4
- Verdachten hebben hun tocht over de Atlantische Oceaan vervolgd en zijn met de Oceano (of wat daarvan over was) na ongeveer één maand aangekomen in Sierra Leone. Van daaruit zijn zij samen via Londen naar Nederland gereisd.
- Bij vonnis van 6 augustus 2010 heeft de 3de Federale rechtbank van de Federale Gerechtelijke Afdeling te Rio Grande do Norte, aan de nabestaanden van [matroos], op grond van diens veronderstelde overlijden, een uitkering toegekend.5
De rechtbank merkt hierbij op dat bovenstaande feiten niet worden betwist door de officier van justitie, de raadsvrouw en de verdachte.
6.3. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen voor het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van moord. Zij stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat beide verdachten uitvoering hebben gegeven aan een tevoren beraamd plan [matroos] tijdens de proefvaart overboord te duwen en dat deze ten gevolge daarvan is overleden. Haars inziens was daarbij sprake van doelopzet, omdat de verdachten daarvoor bewust een plek ver uit te kust hebben gekozen om zo de eigen aftocht veilig te stellen.
6.4. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van al hetgeen hem is ten laste gelegd. Daartoe is aangevoerd, kort samengevat, dat verdachte tevoren niet wist dat [medeverdachte] de Oceano wilde stelen, zich niet had gerealiseerd dat [matroos] mee zou varen tijdens de proefvaart en dat hij volledig verrast werd door de aankondiging van [medeverdachte] - slecht één minuut tevoren - dat hij [matroos] overboord ging duwen. Dit gebeurde, aldus de verdediging, 'zo maar'. Verdachte had daarna een black-out, kon -'gevangen' op de boot als hij was - niets meer ondernemen en was bang dat hij het volgende slachtoffer van [medeverdachte] zou worden. Er was dus geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat niet vaststaat dat [matroos] is overleden. Na zijn verdwijning heeft hij niet nationaal en/of internationaal gesignaleerd gestaan en er is geen stoffelijk overschot van hem gevonden. Bovendien was de kans dat hij de kust levend heeft bereikt aanzienlijk groter dan de kans dat dit niet het geval was en niet kan worden uitgesloten dat hij elders een nieuw leven is begonnen.
Ook was er geen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [matroos]. Verdachte is er steeds vanuit gegaan dat [matroos] terug naar de kust zou kunnen zwemmen. Het meest plausibel is, aldus de verdediging, dat een ervaren zwemmer en zeiler als [matroos] langzaam en afwisselend met armen en benen - en zo zijn krachten sparend - richting de kust is gaan zwemmen en deze (uitgaande van een afstand van 600 dan wel 1400 meter) in twee hooguit drie uur heeft bereikt.
6.5. Het oordeel van de rechtbank
Er was een tevoren beraamd plan de Oceano tijdens een zogenaamde proefvaart te stelen
[medeverdachte] heeft steeds toegegeven dat het van meet af aan zijn bedoeling was een zeilboot, aanvankelijk de boot van de Colombianen en later de Oceano, te stelen om daarmee naar Afrika te varen. Hij heeft er evenmin misverstand over laten bestaan dat [verdachte] vanaf het begin heeft geweten dat de zeilboot waarmee mogelijk die oversteek zou worden gemaakt niet zou worden gekocht, maar gestolen.6 [medeverdachte] heeft als motief voor de diefstal genoemd dat hij, zonder geld en zonder paspoort, geen andere mogelijkheid zag om Brazilië te verlaten. Hij heeft verklaard dat ook [verdachte], weliswaar in het bezit van zijn paspoort en een retourticket, problemen zou hebben om Brazilië te verlaten omdat hij gesignaleerd stond7 omdat de federale politie een groot geldbedrag van hem eiste.8
[verdachte] heeft dit laatste ontkend. Volgens hem wilde hij alleen vanwege het avontuur de zeiltocht maken. In antwoord op de vraag of hij wist dat de boot gestolen zou moeten worden en zo ja, vanaf welk moment hij dit wist, heeft hij wisselende verklaringen afgelegd. Op 22 juli 2008 heeft hij verklaard dat hij een dag voor de proefvaart van [medeverdachte] had begrepen dat ze niet meer zouden terugkeren met de Oceano. In datzelfde verhoor heeft hij op een desbetreffende vraag met zoveel woorden geantwoord: "Wij (cursivering rechtbank) hebben de boot gestolen"9. Na zijn aanhouding in 2010 heeft hij bij de politie verklaard er in eerste instantie vanuit te zijn gegaan dat [medeverdachte] een boot zou gaan kopen. Hij was op de hoogte van [medeverdachte]'s financiële problemen, maar dacht dat er geld onderweg was. [verdachte] heeft echter ook verklaard dat hij zich op de dag van vertrek realiseerde dat [medeverdachte] de boot niet zou gaan kopen, maar zou stelen10. Ook ter terechtzitting heeft hij hierover wisselend verklaard, uiteindelijk zeggend dat hij niet meer wist of hij nu van te voren van de diefstal heeft geweten.
De rechtbank twijfelt niet aan de verklaring van [medeverdachte] op dit punt. Hij is hierover consistent en duidelijk, terwijl hij met zijn - begrijpelijke - verklaring niet alleen [verdachte], maar ook zichzelf belast. [verdachte] daarentegen draait en de verklaringen waarin hij wetenschap vooraf ontkent, zijn volstrekt ongeloofwaardig. Hij wist immers dat [medeverdachte] al minimaal wekenlang geen geld had en volledig door hem, [verdachte], moest worden onderhouden. Voor een ieder met die kennis was dus duidelijk dat [medeverdachte] geen boot zou kunnen kopen. Over de aankoop van een boot met geld van [verdachte] is nimmer gesproken. [medeverdachte] en [verdachte] hebben bovendien op maandag 11 juli 2005 tezamen de goederen ingekocht - en [verdachte] zal die betaald moeten hebben - die zij nodig dachten te hebben voor de oversteek naar Afrika. Dit betekent dat hun beider bedoeling was dat de Oceano die dag na de proefvaart die geen proefvaart was niet zou terugkeren naar de jachthaven, maar koers zou zetten in de richting van Afrika. Dit tevoren beraamde plan werd niet op 11 juli 2005 maar de dag daarna uitgevoerd.
Er was een tevoren beraamd plan daarbij de meevarende matroos overboord te duwen.
Ter terechtzitting hebben beide verdachten verklaard dat het een volslagen verrassing voor hen was dat er op 12 juli 2005 iemand meevoer op de Oceano.
De rechtbank hecht hieraan geen geloof. Sowieso valt redelijkerwijs al niet te verwachten dat de eigenaar van een zeilboot deze zonder enige vorm van garantstelling, bijvoorbeeld in de vorm van afgifte van een identiteitsbewijs of betaling van een borgsom, meegeeft aan twee hem volslagen onbekende buitenlanders van wie hij de namen en de verblijfplaats niet kent11 en niet eens weet of ze wel kunnen zeilen. Dit ligt nog minder voor de hand omdat, zoals [medeverdachte] ter terechtzitting verklaard heeft, de jachthaven zwaar beveiligd was uit beduchtheid voor diefstal van de daarin liggende boten. Bovendien had de eigenaar van de Oceano met [medeverdachte] afgesproken dat alles omtrent de proefvaart met de Oceano geregeld moest worden met [matroos], aan wie in geval van verkoop een fikse commissie - volgens [medeverdachte] 1000 US-dollar12 - in het vooruitzicht was gesteld. Bovendien was op 11 juli 2005 gebleken dat de proefvaart niet door kon gaan omdat [matroos] toen verhinderd was.
De ontkennende verklaringen van de verdachten ter terechtzitting staan bovendien haaks op wat zij hierover eerder tegenover de politie hebben verklaard.
[medeverdachte] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat ze een proefvaart zouden gaan maken "met iemand mee".13 Uit diezelfde verklaring valt ook af te leiden dat hij vooraf met [verdachte] had afgesproken dat een eventueel meevarende derde overboord zou worden geduwd.14
[verdachte] is hierover nog duidelijker. Gevraagd naar wat [medeverdachte] en hij vooraf hadden besproken antwoordt hij15:
Verdachte: Eh....ik weet niet meer wat we tegen elkaar gezegd hebben. Volgens mij ook wel gevraagd: hij had dan nog wel de kust...eh...
Verhoorder: Je bespreekt de dingen hoe dat gaat gebeuren dan leid ik hieruit dan af?
Verdachte: Eh...volgens mij zegt [voornaam medeverdachte] ook van: anders doe ik wel wat in zijn drankje ofzo en dat hij zich dan wat duizeliger voelt. En dan gaat het misschien allemaal wat makkelijker.
Verhoorder: Wat gaat makkelijker?
Verdachte: Van de boot afduwen.
Verhoorder: Ja. Maar haalt hij dan de kust nog?
Verdachte: Eh ja...weet ik niet. Denk het niet dan.
Verhoorder: Ja, dat bespreek je met elkaar. Wat nog meer?
Verdachte: Eh...hoe we aan eten gaan komen.
En even later in ditzelfde verhoor antwoordt verdachte [verdachte]16:
Verdachte: ...We gaan gewoon kijken of we een proefvaart kunnen maken.
Verhoorder: Ja.
Verdachte:En ja en mocht iemand meegaan, dan moeten we die overboord zetten. En ja, maar dan wel met iets van een ander bootje of zo of een reddingsbootje of reddingsvest of zo. Dat hij nog wel terug kan zwemmen naar de kust.
Verhoorder: Is dat....bespreek je van tevoren?Mogelijke...
Verdachte: Ja.
De verdachten voorzagen dus niet alleen dat er iemand mee zou varen, maar bespraken ook wat ze met die persoon zouden (moeten) doen: hem overboord duwen. Dit was, hoe immoreel ook, binnen de logica van hun plan een noodzakelijk onderdeel daarvan. De oversteek naar Afrika zou immers niet kunnen slagen als zij zich niet eerst van die persoon zouden hebben ontdaan. De latere verklaringen van de verdachten dat eerst tijdens de proefvaart het idee opkwam [matroos] overboord te gooien (slechts enkele minuten of zelfs één minuut voordat dit daadwerkelijk gebeurde), zijn volstrekt ongeloofwaardig. Zij staan niet alleen haaks op hun eerdere verklaringen, maar zijn ook onbegrijpelijk. [matroos] werd niet "zo maar" overboord geduwd. Er bestond, zo blijkt, een tevoren beraamd plan de Oceano tijdens een zogenaamde proefvaart te stelen en daarmee naar Afrika te varen en dat kon alleen nadat de meevarende matroos, wiens meevaren geen verrassing was, uit de weg was geruimd.
Het was [matroos] die meevoer tijdens de proefvaart.
De raadsvrouw van [medeverdachte] heeft betwist dat vaststaat dat de persoon die is meegevaren en overboord is geduwd [matroos] was.
De rechtbank kan de raadsvrouw hierin niet volgen. De eigenaar van de boot had [medeverdachte] (en [verdachte]) voor het maken van afspraken over de proefvaart verwezen naar [matroos]. [matroos] zou commissie krijgen bij het sluiten van de koop. De proefvaart ging op 11 juli 2005 niet door omdat [matroos] er niet was. [matroos] was op 12 juli 2005 in de jachthaven en heeft met een collega de Oceano zeilklaar gemaakt. Reeds hierom kan er gevoeglijk van worden uitgegaan dat [matroos] degene was die tijdens de proefvaart mee is gevaren. Op geen enkel moment is door verdachte opgemerkt dat hij verbaasd was dat een ander persoon meevoer, dan de persoon met wie hij het aanvankelijke en de daaropvolgende contacten over de Oceano - immers [matroos] - had. Bovendien staat vast dat [matroos] die dag in een kluisje op de jachthaven enkele persoonlijke bezittingen (identiteitspapieren, een bedrag aan contant geld en zijn schoenen) heeft achtergelaten en die nooit meer heeft opgehaald.17 Tenslotte is sindsdien van hem niets meer vernomen. De 'Vermiste' waarover de raadsvrouw in haar pleidooi spreekt is dus [matroos] met de bijnaam [bijnaam matroos].
Gezamenlijke uitvoering van dit tevoren beraamd plan.
De vraag die vervolgens voorligt, is of verdachten ook gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan het door hen beiden beraamde plan [matroos] overboord te duwen. De verklaringen die zij hierover hebben afgelegd stemmen gedeeltelijk overeen, maar wijken op enkele onderdelen van elkaar af.
Beiden hebben verklaard dat [matroos] overboord is geduwd vlak nadat hem door [medeverdachte] gevraagd was meer zeil bij te zetten om, toen het schip in de juiste (noordoostelijke) koers lag, zoals [medeverdachte] dat genoemd heeft, 'in volle glorie' de Oceaan over te gaan.18 Beiden hebben ook verklaard dat [matroos] daadwerkelijk naar de mast is gelopen om de zeilen verder te hijsen. De Oceano voer op dat moment met het zeil aan bakboordzijde. Beiden hebben voorts verklaard dat [verdachte] op dat moment in de kuip aan het roer zat (aan stuurboord/hoge zijde).19
Volgens [verdachte] is [medeverdachte] over het gangboord aan bakboord/lage zijde achter [matroos] aangelopen en heeft hij, inmiddels naast [matroos] bij de mast staande, [matroos] daar overboord geduwd.
Volgens [medeverdachte] daarentegen is alleen [matroos] naar de mast gelopen, heeft daar de zeilen verder gehesen en is daarna via het gangboord aan bakboordzijde teruggelopen. Op het moment dat [matroos] op dit gangboord weer ter hoogte van ingang van de kajuit was, heeft [medeverdachte], die in de kuip stond, hem beetgepakt, heeft [verdachte] de helmstok losgelaten en is onder de giek door gekomen, en hebben zij samen [matroos] aan bakboordzijde overboord geduwd.
De verklaringen van beide verdachten komen (deels) weer overeen over wat er daarna gebeurd is: [matroos] heeft zich vastgeklampt aan de reling aan bakboordzijde, [medeverdachte] bevond zich aan die zijde in de kuip bij de reling, heeft [verdachte] toegeschreeuwd dat hij een mes moest pakken, [verdachte] is daarop de kajuit ingegaan, heeft daar uit zijn rugzak een mes gepakt, dit opengeklapt en aan [medeverdachte] gegeven.20 Volgens [medeverdachte] heeft hij dit mes daadwerkelijk nog aan [matroos] getoond en heeft die toen de reling losgelaten. Volgens [verdachte] had [matroos] dit inmiddels al gedaan en is het mes niet aan hem getoond.
Daarna heeft ofwel [medeverdachte] een reddingsvest/zwemvest naar [matroos] gegooid, ofwel [verdachte], al dan niet op aanwijzing van [medeverdachte].
De deskundige Fokkens heeft vanuit zijn zeiltechnische expertise een oordeel gegeven over de (on)waarschijnlijkheid van beide scenario's. Beide verdachten hebben in zijn aanwezigheid hun versie gegeven van het overboord duwen van [matroos]. De deskundige heeft daarop verklaard dat hij geen van beide kan uitsluiten21. Volgens hem is het scenario van [verdachte] wel de meest logische optie omdat de inspanning die het vergt om iemand overboord te duwen daarin geringer is. De rechtbank kent aan deze observatie geen betekenis toe omdat de (straf)praktijk nu eenmaal leert dat de daders van strafbare feiten niet steeds, uit onwetendheid of om een andere reden, de makkelijkste optie kiezen.
In het scenario dat [medeverdachte] heeft geschetst is er vanzelfsprekend sprake van gezamenlijke uitvoering. Maar ook in het scenario van [verdachte] is er sprake van medeplegen van beide verdachten. Hiervoor is immers voldoende dat, zoals hierboven is overwogen, uitvoering is gegeven aan een gezamenlijk tevoren beraamd plan; niet nodig hiervoor is dat [verdachte] ook nog een bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering daarvan. [verdachte] heeft overigens, in zijn scenario, wel degelijk actief bijgedragen aan de uitvoering van het gezamenlijke plan. Hij heeft immers de boot op koers gehouden en daardoor eraan bijgedragen dat [medeverdachte] [matroos] gemakkelijk overboord kon duwen. Vervolgens heeft hij, toen het plan dreigde te mislukken doordat [matroos] zich vastklampte aan de reling, verder bijgedragen aan de uitvoering door het mes uit zijn rugtas te pakken, dit open te klappen en aan [medeverdachte] ter hand te stellen. De bedoeling daarvan kan geen andere zijn geweest dan dat [matroos] onder dreiging van het mes alsnog de reling zou loslaten, zoals [verdachte] tijdens zijn verhoor door de politie nog heel goed - maar ter terechtzitting niet meer - wist (Verhoorder: dan pak jij dat mes en dan? Verdachte: Eh ja, dan kom ik weer naar buiten en wil ik het aan [medeverdachte] geven en dan is het volgens mij niet meer nodig. Verhoorder: en waar blijkt dat dan uit? Verdachte: dat hij al in het water ligt22.) Het doet er hierbij niet toe of [matroos] al dan niet onder invloed van deze dreiging de reling heeft moeten loslaten.
De rechtbank merkt in dit verband ten slotte nog op dat zij de verklaringen van [verdachte] dat hij op dat moment een black-out had dan wel bang was dat hij het volgende slachtoffer van [medeverdachte] zou worden slechts kan duiden als een smoes waarmee hij wegloopt voor zijn verantwoordelijkheid. Zoals hierboven is overwogen was er sprake van een gezamenlijk beraamd plan en niets in het dossier - behalve dan de verklaring van [verdachte] - wijst erop dat de vriendschappelijke verhouding tussen de beide verdachten ook maar in het minst is verslechterd door de uitvoering daarvan. De door [verdachte] naar eigen zeggen kort na het overboord duwen van [matroos] gemaakte videobeelden wijzen op het tegendeel.
Voorwaardelijk opzet op de dood van [matroos].
Zoals hierboven is overwogen was het de bedoeling van verdachten [matroos] uit de weg te ruimen zodat zij ongehinderd verder konden zeilen. Dit betekent echter niet dat daarmee ook vaststaat dat hun opzet gericht was op diens dood, in de zin dat hij ten gevolge van het overboord duwen per se zou moeten komen te overlijden. Beide verdachten hebben uitdrukkelijk tegengesproken dat dit hun bedoeling was. [verdachte] zei ter terechtzitting: "Ik heb hem niet dood gewenst"23. De bedoeling van verdachten was, in de woorden van [medeverdachte]: "Hij thuis en wij ook op weg naar huis".24 Een aanwijzing dat verdachten niet erop uit waren [matroos] te doden vindt de rechtbank ook in het vaststaande feit dat [medeverdachte] of [verdachte] al dan niet op diens aanwijzing [matroos] een reddingsvest/zwemvest heeft toegeworpen. Dit laat zich immers moeilijk rijmen met doelopzet op diens dood. De rechtbank neemt op dit punt dus afstand van de andersluidende stelling van de officier van justitie. Zij merkt daarbij nog op dat de officier haar stelling in belangrijke mate doet steunen op een, zoals hieronder zal blijken, in de ogen van rechtbank ongeloofwaardig onderdeel van de verklaring van [medeverdachte] ter terechtzitting.
De vraag die zich vervolgens aandient is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [matroos], met andere woorden of de verdachten de aanmerkelijke kans daarop willens en wetens hebben aanvaard. Anders dan de verdediging van [verdachte] lijk te menen, gaat het er niet om of ook een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [matroos] wel levend de kust kon bereiken, dan wel dat die kans groter was dan de kans dat dit niet het geval was. Beslissend is of de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat hij het niet zou redden. Voor de vraag of sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [matroos] is van belang te weten (i) op welke afstand van de kust hij overboord is geduwd; (ii) welke omgevingsfactoren van invloed kunnen zijn geweest; (iii) hoe zijn (fysieke en psychische) toestand was en (iv) of hij het hem toegeworpen reddingsvest of zwemvest heeft aangetrokken (en heeft aangehouden).
Ad (i)
[verdachte] heeft voor de kust van Natal video-opnames gemaakt vanaf de Oceano. Er bestaat geen zekerheid of deze opnames zijn gemaakt voor dan wel nadat [matroos] overboord werd geduwd, en in het laatste geval hoelang daarna. Niettemin is aan het NFI gevraagd na te gaan vanaf welke afstand tot de kust deze beelden zijn genomen omdat dit - aannemende dat ze zijn opgenomen toen [matroos] niet meer aan boord was - mogelijk het startpunt zou kunnen zijn van nader onderzoek door BMT Argoss en kolonel Van Hulst naar de overlevingskansen van [matroos]. Ook de Braziliaanse marine heeft op basis van deze video-opnames een onderzoek gedaan naar de plaats waar [matroos] te water is geraakt. Beide onderzoeken hebben helaas niet geleid tot bruikbare resultaten.
Niettemin kan op grond van de verklaringen en het gedrag van beide verdachten worden vastgesteld dat de afstand tot de kust aanzienlijk moet zijn geweest.
In de eerste plaats is hier van belang dat beide verdachten zich er terdege van bewust waren dat zij een groot risico liepen dat de politie en/of de kustwacht hen zou achterhalen en dat zij daarom zo ver mogelijk uit de kust wilden komen, zodat het zo lang mogelijk zou duren voordat [matroos] de kust zou kunnen bereiken en alarm zou slaan. [medeverdachte] heeft hierover verklaard: "Ik wilde zo ver mogelijk weg natuurlijk"25 en ter terechtzitting26 dat hij bang was dat [matroos] te dicht bij de kust overboord zou gaan en dat hij en [verdachte] alsnog gepakt zouden worden. Daaruit blijkt voldoende dat verdachten, ten aanzien van de afstand tot de kust, ongeacht de gevolgen voor [matroos] in elk geval het zekere voor het onzekere hebben willen nemen.
[verdachte] heeft in dit verband het volgende verklaard27:
Verhoorder: Wanneer besluit je dan dat hij overboord moet, dat het voor jullie wel ver genoeg is?
Verdachte: Ja eh ik geen idee. Dat hij er zolang over doet om terug te zwemmen naar de kust en dat wij tijd hebben om eh verder te varen. En eh ja... ik heb er geen idee van eigenlijk.
Verhoorder: Wat hebben jullie hierover besproken?
Verdachte: Eh voor mij als ik het zo zeg dat hij terug zou zwemmen naar de kust en eh...ja buiten...eh...ja, hoe noem je dat? De, de, eh...ja...de water...hoe zeg je dat eigenlijk? De watergrens van Brazilië zeg maar, wat nog een deel van Brazilië is, dat we dan daar over de grens al zouden zijn.
Tijdens zijn eerste verhoor (op 22 juli 2008) heeft [verdachte] verklaard dat de kust van Brazilië nog zichtbaar was toen [matroos] te water raakte en heeft hij vervolgens letterlijk gezegd: "Ik heb me later wel gerealiseerd dat de afstand moeilijk in te schatten is en vroeg me af of hij de kust kon bereiken "28. In zijn volgende verhoor op 31 juli 2008 heeft [verdachte] over zichzelf gezegd dat hij redelijk goed kon zwemmen en vervolgens op de vraag of hij dacht dat hij zichzelf een kans had gegeven om (vanaf de plek waar [matroos] in het water kwam) de kust te halen geantwoord: "Eh, nou dat is een twijfelgeval denk ik".29
Ook in de verhoren in mei 2010 zijn [verdachte] hierover vragen gesteld. Hij heeft toen als volgt geantwoord30:
Verhoorder: Hoe lang zal hij (toevoeging rechtbank: [matroos]) daarover zwemmen denk je?
Verdachte: Eh...zou hij wel een tijdje over zwemmen ja.
Verhoorder: Hoelang?
Verdachte: Als het met de boot al een paar uur is, dan zal hij er ook een paar uur over doen. Ja, wel langer denk ik.
En later in ditzelfde verhoor31:
Verhoorder: En hoe lang zou hij erover doen om de kust te bereiken denk je?
Verdachte: Uhm...nou zou wel een paar uur over doen denk ik.
...
Verhoorder: Was een paar uur genoeg voor jullie?Wat is een paar uur voor jou?
Verdachte: Uh...Ja...twee, drie uur is voor mij een paar uur.
Verhoorder: 2, 3 uur zwemmen?
Verdachte: Nou ja, uiteindelijk denk ik wel dat hij langer had moeten zwemmen dan. Misschien wel een uur of 5, 6 ofzo.
Ook [medeverdachte] is meermalen gevraagd naar de afstand tussen de plek waar [matroos] te water raakte en de kust. Zijn schattingen hierover lopen ver uiteen, van "misschien een kilometer"32 via "500 tot 700 meter hooguit"33 tot "300 tot 400 meter"34. Bij die eerste twee schattingen past de kanttekening dat de ervaring leert, zoals de deskundigen Vollema en Van Hulst ter zitting hebben verklaard, dat afstanden over het algemeen, en zeker die op zee, meestal (veel) te kort worden ingeschat.35 Aan de schatting van [medeverdachte] ter terechtzitting kan de rechtbank in het geheel geen waarde hechten omdat deze gedaan is in de context van een uiteenzetting die als niet anders dan als volstrekt onaannemelijk moet worden aangemerkt.36 Dit houdt ook in dat de rechtbank de officier van justitie niet kan volgen waar zij haar berekening van de afstand tot de kust en de tijd die [matroos] nodig had om de kust zwemmend te bereiken in belangrijke mate baseert op deze ter terechtzitting afgelegde - in de ogen van de rechtbank dus ongeloofwaardige - verklaring van [medeverdachte].
Tenslotte is in dit verband van belang dat verdachten [matroos] een reddingsvest of zwemvest hebben toegeworpen. De enige redelijke verklaring hiervoor is immers dat zij de afstand tot de kust, gelet ook op de overige omstandigheden, dusdanig groot achtten dat het risico bestond dat [matroos] zonder zo'n hulpmiddel de kust niet levend zou bereiken.
De rechtbank gaat er hierbij overigens wel vanuit dat de Oceano nog binnen de territoriale wateren van Brazilië voer toen [matroos] overboord werd geduwd. Niet aannemelijk is immers dat hij ermee zou hebben ingestemd tijdens de proefvaart zo ver (12 zeemijl) uit de kust te gaan varen.
Ad (ii)
De rapporten van BMT Argoss bevatten gegevens over enkele relevante omgevingsfactoren op respectievelijk 600 meter en 1400 meter uit de kust van Natal op de tijdstippen 11:30 uur en 15:00 uur op 12 juli 2005. Dit betreft factoren als windrichting, golfhoogte, oppervlaktetemperatuur en stromingen. Hoewel de precieze locatie en het precieze tijdstip van het te water raken van [matroos] niet bekend is, mag er, omdat de waarden van deze parameters geen noemenswaardige verschillen laten zien op de respectievelijke locaties en tijdstippen37, van worden uitgegaan dat de omgevingsfactoren als volgt waren: de watertemperatuur voor de kust van Natal was 27 graden Celsius, er stond een stroming in de richting van de kust (noordnoordwest), de wind kwam uit oostzuidoostelijk richting, met een snelheid van tussen de 8 en 10 meter per seconde, de significante golfhoogte (het verschil tussen de top en het dal van een golf) was rond de 1.65 meter, de golven volgden elkaar met tussenpozen van ongeveer 5 seconden op.
De deskundige Van Hulst heeft in zijn tweede rapport aangegeven dat golfslag bij zwemmen in zee een belangrijke negatieve factor vormt voor de kans op overleven.38 Ter zitting heeft hij dit nader toegelicht door te wijzen op de risico's van zeeziekte. Als iemand steeds een golf over zich heen krijgt, dan zal hij veelal moeten hoesten en proesten en is de kans groot dat hij water inademt. Zowel in zijn rapporten als ter terechtzitting heeft hij gewezen op de risico's van uitputting en uitdroging, waarbij een drenkeling suf wordt en bewusteloos kan raken, indien een drenkeling een aantal uren in het water verblijft. In zijn eerste rapport heeft hij aangegeven dat bij een drenkeling, die zonder zwemvest met de stroom mee zwemt, al na 2 tot 4 uur uitputting kan optreden.39 Ter zitting heeft hij verklaard dat bij een verblijf in warm water (boven de 25 graden Celsius) uitdroging zich reeds kan voordoen na 2 tot 4 uur.40
Ad (iii)
[matroos] was 35 jaar oud en 1.60 meter lang. Hij kon, zo hebben [medeverdachte] en enkele Braziliaanse getuigen verklaard, goed zwemmen. Maar volgens enkele van die getuigen had hij die dag last van een slijmbeursontsteking41, waarvoor hij medicijnen (Diclofenac) gebruikte. Hoogstwaarschijnlijk was de pijnverlichtende werking van de dosis die hij 's morgens had ingenomen42 uitgewerkt toen hij in het water belandde, hetgeen zijn mogelijkheid tot zwemmen, zeker in moeilijke omstandigheden, zal hebben beperkt. Daarbij komt dat [matroos] volslagen onverwachts in zee terecht kwam en heel wel in paniek kan zijn geraakt. En in dat geval moet het toch al aanwezige risico vanzelfsprekend sterk zijn toegenomen.
Ad (iv)
Er bestaat geen zekerheid of [matroos] het hem toegeworpen reddingsvest/zwemvest heeft aangedaan. [verdachte] heeft in zijn eerste verklaring gezegd dat hij niet wist of [matroos] dat vest heeft kunnen pakken. In een later verhoor heeft hij verklaard dat [matroos] het reddingsvest/zwemvest heeft gepakt en daarmee is gaan zwemmen.43 [medeverdachte] heeft steeds stellig verklaard dat hij [matroos] het vest heeft zien aantrekken. De deskundige Van Hulst heeft in dit verband nog de aandacht gevestigd op de schouderklachten van [matroos], waardoor het wellicht moeilijk voor hem is geweest het vest aan te trekken. Evenmin bestaat zekerheid of het een reddingsvest was (laat staan welk type) of een zwemvest (waarbij eveneens onduidelijk is welk type), dat [matroos] al dan niet zou hebben aangetrokken. Dit betekent dat slechts in algemene zin hierover kan worden opgemerkt dat het zwemmen zonder reddings/zwemvest veel kracht van [matroos] moet hebben gevergd met een grotere kans op uitputting, dat het aantrekken van het vest - ongeacht welk type - het zwemmen moet hebben belemmerd, en dat indien het een reddingsvest was dat [matroos] heeft aangetrokken en hij passief is blijven drijven, zijn verblijf in het water daardoor is verlengd, met als gevolg een groter risico op uitdroging.
Op grond van dit één en ander kan vastgesteld worden dat er inderdaad een aanmerkelijke kans bestond dat [matroos] zou verdrinken. Ook blijkt uit hun verklaringen en hun gedrag dat verdachten zich hiervan terdege bewust waren. De verdachten hebben dus willens en wetens deze aanmerkelijke kans aanvaard.
Tussenconclusie
Uit het bovenstaande volgt dat verdachten:
(i) gezamenlijk, al geruime tijd voor 12 juli 2005, een plan hebben beraamd om tijdens een zogenaamde proefvaart een boot te stelen, bij welke gelegenheid een meevarend persoon overboord zou worden gezet;
(ii) dit plan op 12 juli 2005 gezamenlijk hebben uitgevoerd;
(iii) en daarbij willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de op de Oceano meevarende matroos [matroos] ten gevolge daarvan zou verdrinken.
Er is dus in ieder geval sprake van het medeplegen van een poging tot moord (evenals trouwens van medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag).
[matroos] is overleden.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet is of [matroos] ook daadwerkelijk is overleden.
Vast staat in elk geval dat van [matroos] na de 'proefvaart' op 12 juli 2005 geen enkel teken van leven meer is vernomen en dat bij vonnis van 6 augustus 2010 van de 3de Federale rechtbank van de Federale Gerechtelijke Afdeling te Rio Grande do Norte, aan de nabestaanden van [matroos], op grond van diens veronderstelde overlijden, een uitkering is toegekend. De verdediging heeft betoogd dat dit niet per se de conclusie rechtvaardigt dat [matroos] daadwerkelijk is overleden. Zij heeft gesteld dat er destijds onvoldoende naspeuringen naar de vermiste matroos zijn gedaan en gewezen op een haars inziens reëel alternatief scenario, namelijk dat [matroos] levend de kust heeft bereikt en een nieuw leven is begonnen. In de woorden van [medeverdachte]: "Misschien wilde hij wel weg"44 en "Misschien heeft hij er dankbaar gebruik van gemaakt"45.
De rechtbank volgt de stelling van de verdediging dat er onvoldoende naspeuringen naar [matroos] zijn gedaan, niet. Uit het dossier volgt dat deze zaak destijds veel aandacht heeft gekregen in zijn directe leefomgeving en in de (lokale) media.46 Voorts blijkt uit de informatie toegezonden naar aanleiding van een van de rechtshulpverzoeken dat er wel degelijk zoekactiviteiten naar zowel de Oceano als [matroos] zijn uitgevoerd - berichten van vermissingen, zoektochten en het starten van een opsporingsonderzoek- , maar dat deze niets hebben opgeleverd.47 Het feit dat er geen (internationale) signalering van [matroos] is geweest is vanuit dit oogpunt bezien dan ook niet van dermate groot belang, nu voldoende op andere manieren de aandacht op de verdwijning van [matroos] is gericht geweest.
Voor het alternatieve scenario van de verdediging - dat erop neer komt dat [matroos] zijn partner, zijn jonge kinderen, zijn familie, zijn vrienden, zijn werk en zijn woning zou hebben opgegeven om, ter nauwer nood aan de dood ontsnapt, platzak, zonder identiteitsbewijs en bankpas, zelfs zonder schoenen aan zijn voeten, slechts gekleed in een korte broek en T-shirt48, een nieuw leven te beginnen - biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Dat scenario is nog minder reëel omdat slachtoffer geheel onverwacht en dus even onvoorbereid in deze positie werd gebracht. 's Morgens is hij aan het werk gegaan zonder dat hij maar kon vermoeden dat hij in de loop van de middag in de oceaan zou worden geduwd en hem - in de lezing van de verdediging - deze kans zou worden geboden. Dat hij, terwijl hij in de oceaan lag en zijn leven moest zien te redden, meteen ook het idee voor zijn nieuwe levenspad heeft opgevat en uitgedacht, is niet anders dan onzinnig.
Uit de karakterschets die door verschillende getuigen is gegeven volgt dat [matroos] een uitstekende werknemer was die zijn werk goed deed49, een goede vader50 en een fijne partner51. Voorts volgt uit de getuigenverklaringen dat er geen sprake was van zorgwekkende financiële en/of sociale omstandigheden52. Evenmin blijkt van psychische labiliteit. De getuigen houden een vrijwillige verdwijning te meer onwaarschijnlijk omdat [matroos] zijn familie en met name zijn kinderen niet zomaar alleen achter zou laten53.
De verdediging heeft ook nog de aandacht gevraagd voor een mogelijk ander scenario, namelijk dat [matroos] in de drugshandel zou zijn beland. De verdediging heeft in dit verband erop gewezen dat dit één van de mogelijkheden was waarmee de Braziliaanse politie en de toen gehoorde betrokkenen in juli 2005 rekening hielden. De rechtbank vindt het niet vreemd dat bij de start van het onderzoek naar de raadselachtige verdwijning van de Oceano, met aan boord twee onbekende Nederlanders en [matroos], alle mogelijke opties de revue zijn gepasseerd, waaronder die dat de diefstal iets met drugs te maken zou hebben. Inmiddels is gebleken wat de reden van die verdwijning is geweest: de diefstal door verdachten. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat [matroos] voor 12 juli 2005 ook maar iets met drugshandel te maken had. En het vraagt wel heel veel fantasie om aan te nemen dat hij daarna, plotsklaps, slechts gekleed in een T-shirt en korte broek de drugswereld is binnengestapt.
De verdediging heeft ook nog geopperd dat [matroos] wellicht is opgepikt door (de bemanning van) een andere boot. Indien dit het geval zou zijn geweest, mag toch aangenomen worden dat de bemanning van die boot de geredde drenkeling weer aan land heeft gebracht. En [matroos] zou in dit scenario dan na zijn redding de keus hebben gemaakt elders een nieuw leven te beginnen, een mogelijkheid die hierboven reeds als hoogst onwaarschijnlijk is ter zijde geschoven.
Tenslotte overweegt de rechtbank hier dat de omstandigheid dat op of kort na 12 juli 2005 geen stoffelijk overschot van [matroos] is aangetroffen nabij de kust van Natal, er niet aan in de weg staat de conclusie te trekken dat hij is overleden. Uit de driftanalyses van BMT Argoss volgt dat in alle berekende scenario's de kans aanwezig is dat een bewegingsloos menselijk lichaam dat op 12 juli 2005 voor de kust van Natal op 600 of 1400 meter te water is gelaten, niet op de kust in de omgeving van Natal aanspoelt, maar in een stroming terecht komt die van de kust afgaat. In het scenario waarbij een persoon een reddingsvest draagt - en de deskundige Van Hulst heeft hierover opgemerkt dat het bij het dragen van een reddingsvest aanbeveling verdient dat de drenkeling geen zwembewegingen maakt - is de kans dat de drenkeling (levend of dood) niet aanspoelt bij tewaterlating vanaf een peilplaats op 600 meter afstand circa 10% en bij een peilplaats op 1400 meter afstand 14 tot 19%. De rechtbank benadrukt hier dat de peilplaatsen op 600 respectievelijk 1400 meter willekeurig gekozen zijn en dat uit de driftanalyses blijkt dat de kans dat het lichaam van [matroos] niet is aangespoeld groter is indien hij verder uit de kust overboord is geduwd.
Eindconclusie
De conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat buiten redelijke twijfel is dat [matroos] op of kort na 12 juli 2005 voor de kust van Natal is overleden. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat beide verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van moord op [matroos].
6.6. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij in de periode van 12 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 te Natal (Brazilië), tezamen en in vereniging met [medeverdachte A], opzettelijk en met voorbedachten rade, [matroos] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [matroos] over boord geduwd (te weten over de reling van een zeiljacht), tengevolge waarvan voornoemde [matroos] is verdronken, althans overleden.
7. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
8. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
De verdediging heeft een beroep gedaan op psychische overmacht en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. [verdachte] zou in de ban van [medeverdachte] zijn geraakt, zodat er sprake was van 'een kracht, een drang, een dwang' waaraan hij geen weerstand kon bieden, aldus de verdediging.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat bij verdachte sprake was van een van buiten komende psychische druk die van zodanige aard was, dat de wilsvrijheid van verdachte is aangetast en dat hij aan deze psychische druk redelijkerwijze geen weerstand heeft kunnen en hoeven bieden. Een dergelijke druk is niet aannemelijk geworden. De aangevoerde omstandigheid dat, zo vat de rechtbank in eigen woorden samen, [verdachte] onder de indruk was van de wereldwijze [medeverdachte] is daarvoor geenszins voldoende. Ook het psychiatrisch en psychologisch onderzoek, dat mede in dit kader door de verdediging werd verzocht, heeft geen aanknopingpunten ter ondersteuning van het verweer opgeleverd. Het verweer wordt verworpen.
9. De strafoplegging
9.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 jaar wordt opgelegd, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de redelijke termijn voor de afdoening van strafzaken is geschonden aangezien haar cliënt al op 22 juli 2008 als verdachte is gehoord en hij vanaf dat moment in onzekerheid heeft moeten verkeren. Voorts lijdt verdachte aan een erfelijke progressieve spierziekte, waardoor zijn bewegingen behoorlijk zijn beperkt. Tenslotte heeft verdachte, aldus de verdediging, sterk onder invloed gestaan van medeverdachte [medeverdachte] toen hij de hem verweten gedragingen, indien bewezen, pleegde.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord op [matroos]/[bijnaam matroos]. Samen met de medeverdachte heeft hij deze matroos voor de kust van Natal overboord geduwd, uitsluitend om zich op deze wijze een zeilboot toe te eigenen, waarmee hij naar Afrika (en vervolgens naar Nederland) wilde varen. Dit plan kon alleen maar slagen indien [matroos] uit de weg zou worden geruimd. Om het bezit van een zeilboot te verkrijgen, hebben verdachten hun slachtoffer diens meest waardevolle bezit, zijn leven, ontnomen. Dit getuigt van een cynisch gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. Het slachtoffer moet een verschrikkelijke verdrinkingsdood zijn gestorven, nadat hij wanhopig voor zijn leven heeft gevochten.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zeer geruime tijd heeft kunnen nadenken over de gevolgen van zijn daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven, maar kennelijk op geen enkel moment tot bezinning is gekomen.
Verdachten hebben de zeer jonge kinderen van [matroos], zijn partner, zijn familie en vrienden ondragelijk veel leed toegevoegd. Daarbij komt nog dat de jarenlange onzekerheid over wat er met hun dierbare gebeurd was bijzonder zwaar voor hen moet zijn geweest. Wrang is voorts dat de kinderen van [matroos] inmiddels wees zijn, omdat hun moeder na de verdwijning van [matroos] ten gevolge van een ongeval is overleden.
Gelet op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict, heeft de straf als voornaamste doel het herstellen van de geschokte rechtsorde. Hier past slechts een zeer langdurige gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte gedragskundige rapportage. Zij vindt hierin geen aanleiding tot matiging van de op te leggen straf.
De rechtbank legt verdachte een lagere gevangenisstraf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Dit vloeit allereerst voort uit het verschil in waardering van de bedoeling van verdachten. Anders dan de officier van justitie neemt de rechtbank immers niet aan dat verdachten erop uit waren [matroos] te doden, zodat de moord meer het karakter van een executie zou hebben gehad, maar dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans op diens dood hebben aanvaard. Zij hebben zich niet bekreund over de mogelijkheid dat hij zou komen te overlijden. Door zich aan zijn leven niets gelegen te laten liggen, hebben zij het volkomen ondergeschikt gemaakt aan hun wens de boot te bemachtigen.
Voorts laat de rechtbank in geringe mate ten gunste van verdachte meewegen dat hij ten tijde van het plegen van het feit nog betrekkelijk jong was en dat de progressieve spierziekte waaraan hij lijdt met zich brengt dat de jaren waarin hij zonder vergaande beperkingen zal kunnen leven naar redelijke verwachting geringer in aantal zijn dan zonder deze ziekte en hij deze 'kostbare' jaren deels in detentie zal moeten doorbrengen. Anders dan de verdediging heeft gesteld is er geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn omdat verdachte eerst sinds zijn aanhouding op 17 mei 2010 een handeling werd verricht waaraan hij redelijkerwijs de verwachting kon ontlenen dat het (Nederlandse) Openbaar Ministerie hem ter zake de onderhavige strafbare feiten zou vervolgen, terwijl het onderzoek sinds die datum gelet op de complexiteit van de zaak niet onredelijk lang heeft geduurd.
10. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN MOORD;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaar;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Elkerbout, voorzitter,
mrs. G.H.M. Smelt en J.E. Bierling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Dongen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juli 2012.
1 Uitgaande van een tewaterlating op 1400 meter uit de kust op respectievelijk 11:30 en 15:00 uur op 12 juli 2005 is op basis van beschikbare gegevens over de ter plaatse bekende stroming, windrichting en getijdenbewegingen geanalyseerd in welke richting en in welk tempo een bewegingsloos menselijk lichaam (in vijf verschillende posities) zich in het water moet hebben verplaatst, en hoe groot de kans was dat dit lichaam na welke tijd op de kust van Natal zou aanspoelen.
2 Dat het verweer iets beperkter is dan het verweer in de zaak [medeverdachte] leid ik af uit de pleitnota voorgedragen op de zitting van 4 april 2012 en uit het pv van de (pf)zitting van 13 augustus 2010 waarnaar in die pleitnota wordt verwezen.
3 Tenzij anders vermeld is het onderstaande vastgesteld op basis van de verklaringen van de verdachten afgelegd ter terechtzittingen van 23 maart en 28 maart 2012, 4 april 2012 en 2 juli 2012.
4 Een geschrift met kenmerk nr. 201/2011 - GBCJ/PR-RN, d.d. 14 september 2011.
5 Beschikking Braziliaanse rechtbank, d.d. 6 augustus 2010.
6 Verhoor [medeverdachte] als getuige in zaak [verdachte], paragraaf 10.
7 Verhoor [medeverdachte] als getuige in zaak [verdachte], paragraaf 30.
8 Volgens [medeverdachte] werd [verdachte] ervoor verantwoordelijk gehouden dat hij een hoertje, [hoertje], zwanger had gemaakt en moest hij in verband daarmee aan de Policia Federal, volgens [medeverdachte] de pooiers van [hoertje], een soort schadevergoeding betalen (verhoor [medeverdachte] als getuige in zaak [verdachte], paragraaf 9 en 10).
9 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 22 juli 2008, algemeen dossier 0/opv, bijlage 1, p. 62.
10 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 22 juli 2008, algemeen dossier 0/opv, bijlage 1, p. 63 en 64.
11 Proces-verbaal van verhoor getuige [eigenaar], d.d. 10 maart 2010, algemeen dossier 0/opv, bijlage documenten, p. 45.
12 Verklaring verdachte [medeverdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2012, p. 38.
13 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], verdachte dossier [medeverdachte] 1e vervolg, p. 44.
14 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], verdachte dossier [medeverdachte] 1e vervolg, p. 41.
15 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], verdachte dossier [verdachte] 1e vervolg, p. 93 en 94.
16 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], verdachte dossier [verdachte] 1e vervolg, p. 96.
17 Proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p. 57.
18 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] als getuige in zaak [verdachte], paragraaf 35.
19 Verklaring verdachte [medeverdachte] ter terechtzitting van 23 maart 2012, p. 18 en verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 23 maart 2012, p. 19.
20 Verklaring verdachte [medeverdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2012, p. 41 en verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 23 maart 2012, p. 20.
21 Verklaring van deskundige Fokkens ter terechtzitting d.d. 23 maart 2012.
22 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], verdachte dossier [verdachte] 1e vervolg, p. 85.
23 Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 23 maart 2012, p. 29.
24 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], verdachte dossier [medeverdachte] 1e vervolg, p. 50.
25 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], verdachte dossier [medeverdachte] 1e vervolg, p. 44.
26 Verklaring van getuige [medeverdachte]; pv terechtzitting 2 juli 2012.
27 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], verdachte dossier [verdachte] 1e vervolg, p. 115.
28 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], algemeen dossier 0/opv, bijlage 1, p. 60.
29 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], algemeen dossier 0/opv, bijlage 1, p. 87.
30 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], verdachte dossier [verdachte] 1e vervolg, p. 75.
31 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], verdachte dossier [verdachte] 1e vervolg, p. 116 en 117.
32 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], verdachte dossier [medeverdachte] 1e vervolg, p. 41
33 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], verdachte dossier [medeverdachte] 1e vervolg, p. 43.
34 Verklaring verdachte [medeverdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2012, p. 39
35 Verhoor getuige Vollema ter terechtzitting d.d. 23 maart 2012, p. 7 en verhoor getuige Van Hulst ter terechtzitting d.d. 23 maart 2012, p. 11
36 [medeverdachte] heeft de afstand van 300 a 400 meter genoemd in het kader van zijn bewering dat [matroos] de kust wel heeft moeten bereiken omdat twee boten van de kustwacht, volgens [medeverdachte] dus na door [matroos] te zijn gealarmeerd, in het donker achter de Oceano zijn aangekomen. [verdachte] heeft ontkend dat dit gebeurd is en uit de verklaringen van de Braziliaanse getuigen blijkt zonneklaar dat de vermissing van de Oceano eerst op de volgende dag is opgemerkt.
37 Eerste rapport BMT Argoss, januari 2012, p. 5.
38 Tweede rapport Van Hulst d.d. 20 maart, p. 3.
39 Eerste rapport Van Hulst d.d. 8 maart, p. 4.
40 Verhoor getuige Van Hulst ter terechtzitting d.d. 23 maart 2012, p. 10 en 13.
41 Proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p. 3 en Proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p. 21.
42 Verhoor van [getuige] op 9 maart 2010, algemeen dossier 0/opv, bijlage getuigenverhoren, p. 31 en 32
43 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], verdachte dossier [verdachte] 1e vervolg, p. 122 en 123.
44 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], verdachte dossier [medeverdachte] 1e vervolg, p. 43.
45 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], verdachte dossier [medeverdachte] 2e vervolg, p. 80.
46 Algemeen dossier 0/opv, bijlage 1, p. 200-217.
47 Een geschrift met kenmerk nr. 201/2011 - GBCJ/PR-RN, d.d. 14 september 2011.
48 Proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p. 32 en 33 en proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p. 57.
49 Proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p. 18.
50 Proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p. 3 en proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p. 29.
51 Proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p. 29.
52 Proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p. 19 en proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p.30 en 31.
53 Proces-verbaal van verhoor [getuige], algemeen dossier 0/opv, bijlage getuige(n)verhoren, p. 9.