ECLI:NL:RBSGR:2012:BX4212

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
417579 / HA RK 12-197
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer in een strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 april 2012 een verzoek tot wraking behandeld van een verdachte in een strafzaak, die samen met vier medeverdachten wordt vervolgd in het strafrechtelijk onderzoek 'Indium'. Het verzoek was gericht tegen de beslissing van de meervoudige strafkamer om het verzoek van de verdachte om medeverdachte [medeverdachte] als getuige te horen aan te houden tot het moment dat zij zelf als verdachte ter terechtzitting zou verschijnen. De wrakingskamer overweegt dat deze beslissing een processuele beslissing is, die in beginsel geen grond vormt voor wraking, tenzij deze zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechters oplevert. De wrakingskamer concludeert dat dit niet het geval is en wijst het verzoek tot wraking af. De wrakingskamer stelt dat de verdachte niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad, omdat hij de mogelijkheid heeft om opnieuw een verzoek te doen om medeverdachte [medeverdachte] als getuige te horen na haar verklaring in haar eigen zaak. De wrakingskamer benadrukt dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze veronderstelling ondermijnen. De beslissing van de wrakingskamer is dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/23
rekestnummer: 417579 / HA RK 12-197
parketnr: 09/754136-10
datum beschikking: 18 april 2012
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. P.J. Silvis
strekkende tot wraking van:
1. mr. E. Timmermans,
2. mr. G.M.G. Hink, en
3. mr. J.J. Peters,
rechters in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector strafrecht, hierna gezamenlijk te noemen:
de meervoudige strafkamer.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Verzoeker is samen met vier medeverdachten, onder wie [medeverdachte] (parketnummer 09/754177-10), verdachte in het strafrechtelijk onderzoek "Indium". Op 18 april 2012 heeft de eerste dag van de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in dit onderzoek plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft verzoeker onderhavig verzoek mondeling ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 18 april 2012 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.J. Silvis, is verschenen. Laatstgenoemde heeft het wrakingsverzoek toegelicht. Voorts zijn de leden van de meervoudige strafkamer en de officier van justitie mr. A. Rijsdorp ter zitting verschenen en gehoord.
3. Het standpunt van verzoeker.
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoeker is één van de verdachten in een grote strafzaak, waarin onder meer Opiumwetdelicten ten laste zijn gelegd. De zaken tegen verzoeker en de medeverdachten, onder wie [medeverdachte], zijn op alle voorafgaande pro forma zittingen telkens gelijktijdig doch niet gevoegd aangebracht en behandeld. Ter zitting van 18 april 2012, waarop met de inhoudelijke behandeling een begin is gemaakt, is verzoeker gebleken dat de zaak van medeverdachte [medeverdachte] van de overige zaken is afgesplitst en de daarop volgende dinsdag (24 april 2012) zal worden behandeld. [medeverdachte] heeft tegenover de politie ten aanzien van verzoeker in haar eerste verklaring belastend verklaard, in haar derde verklaring echter ontlastend. Zij is vervolgens als getuige in de zaak tegen verzoeker gehoord door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken; tijdens dat verhoor heeft zij zich op haar zwijgrecht beroepen. Verzoeker heeft er als gevolg hiervan groot belang bij om medeverdachte [medeverdachte] als getuige ter terechtzitting te horen voordat zijn advocaat aan zijn pleidooi toekomt. De meervoudige strafkamer heeft het daartoe strekkende verzoek van verzoeker afgewezen. Aan verzoeker is slechts de mogelijkheid geboden om - nadat medeverdachte [medeverdachte] ter zitting als verdachte zal zijn verschenen en naar aanleiding van een door haar mogelijk aldaar af te leggen verklaring - opnieuw een verzoek te doen om haar als getuige te horen en tot het houden van een aanvullend pleidooi. Daarmee is verzoeker zozeer in zijn verdedigingsbelang geschaad dat bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat sprake is van vooringenomenheid van de zijde van de meervoudige strafkamer. Deze vrees wordt volgens verzoeker verder versterkt door de uitlatingen van mr. Hink ter zitting van de wrakingskamer. Met haar uitlating dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] op hoofdlijnen niet tegenstrijdig met elkaar zijn, heeft zij immers al een eindoordeel over de inhoud van die verklaringen gegeven.
4. Het standpunt van de meervoudige strafkamer.
De leden van de meervoudige strafkamer hebben niet in de wraking berust en hebben zich - verkort en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat van enige wrakingsgrond geen sprake kan zijn, zodat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. Daartoe hebben zij betoogd dat verzoeker door de voorgenomen gang van zaken niet in zijn verdedigingsbelang zal worden geschaad, nu hij, nadat medeverdachte [medeverdachte] ter zitting als verdachte zal zijn gehoord, de mogelijkheid zal krijgen om opnieuw een verzoek te doen haar als getuige te horen en tot het houden van een aanvullend pleidooi. De reden voor deze voorgenomen gang van zaken is gelegen in de omstandigheid dat pas kan worden getoetst of er een verdedigingsbelang bestaat wanneer bekend is of medeverdachte [medeverdachte] in haar eigen zaak een verklaring zal afleggen en wat de inhoud van die verklaring zal zijn.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich bij de visie van de meervoudige strafkamer aangesloten. Ook op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] ter terechtzitting zal worden gehoord, loopt het onderzoek tegen verzoeker nog en bestaat de mogelijkheid tot aanvullend requisitoir en pleidooi, zodat verzoeker niet in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad.
6. De beoordeling.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Het verzoek tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer is in dit geval in de kern gericht tegen de beslissing van die kamer om de beslissing tot het in de zaak tegen verzoeker al dan niet als getuige horen van medeverdachte [medeverdachte] aan te houden tot het moment dat [medeverdachte] in haar eigen zaak als verdachte ter terechtzitting is verschenen en al dan niet een beroep heeft gedaan op haar zwijgrecht.
De wrakingskamer overweegt dat deze beslissing dient te worden aangemerkt als een processuele beslissing. Uitgangspunt is dat processuele beslissingen geen grond vormen voor een wraking van de rechters die de beslissingen hebben gegeven. Alleen indien die beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat deze een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Dat is hier niet het geval.
Idealiter zouden de zaken tegen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ook inhoudelijk geheel gelijktijdig zijn behandeld, maar van enige beslissing die het verdedigingsrecht van verzoeker ondermijnt, is niet gebleken. In de uitlating van mr. Hink ter zitting van de wrakingskamer ziet de wrakingskamer geen aanleiding voor een andersluidend oordeel, nu zij met haar uitlating niet is vooruitgelopen op de beslissing om medeverdachte [medeverdachte] al dan niet als getuige in de zaak tegen verzoeker te horen.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geven dan ook geen grond te vrezen dat het de rechters van de meervoudige strafkamer aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid gewekt.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
7. De beslissing.
De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker via zijn advocaat, mr. P.J. Silvis;
• de officier van justitie mr. A. Rijsdorp;
• mr. E. Timmermans, mr. G.M.G. Hink en mr. J.J. Peters.
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 18 april 2012 door mrs. E. Rabbie,
D. Aarts en A.M.H. van der Poort-Schoenmakers in tegenwoordigheid van mr. F.X. Cozijn als griffier.