beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/29
zaak-/rekestnummer: 419045 / HA RK 12-242
rolnr: 415574 / KG ZA 12-2085
datum beschikking: 29 mei 2012
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verder te noemen: [verzoeker],
in persoon verschenen,
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
verder te noemen: [belanghebbende],
gemachtigde: mr. J.M. Wigman,
strekkende tot wraking van:
Mr. C.G. MEEDER,
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage,
verder te noemen: de rechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop
Op 10 mei 2012 heeft op deze rechtbank de mondelinge behandeling plaatsgevonden van een op 19 maart 2012 ingekomen verzoek van [belanghebbende] tot wijziging van het ouderlijk gezag (hiena: het verzoekschrift). Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] de rechter gewraakt. Per e-mail van 14 mei 2012 heeft de rechter de wrakingskamer laten weten bij de mondelinge behandeling van het verzoek aanwezig te zijn teneinde de wrakingskamer van zijn standpunt ter zake in kennis te stellen.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 21 mei 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoeker] is ter zitting verschenen en heeft zijn standpunt aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota nader toegelicht. De rechter is verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. [belanghebbende] is - zoals vooraf bericht - niet verschenen.
3. Het standpunt van [verzoeker]
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Bij aanvang van de mondelinge behandeling van 10 mei 2012 heeft [verzoeker] de rechter verzocht de zaak aan te houden teneinde hem in de gelegenheid te stellen een antecedentenonderzoek te doen naar de rechter. Omdat de rechter het uitstel niet verleende, acht [verzoeker] grond voor wraking aanwezig. [verzoeker] heeft belang bij het onderzoeken van eventuele nevenfuncties van de rechter.
Daarnaast is door [verzoeker] als grond voor wraking aangevoerd dat een aanvankelijk op 13 juni 2012 geplande zittingsdatum door de rechtbank in overleg met de advocaat van [belanghebbende] is verplaatst naar 10 mei 2012, buiten [verzoeker] en zijn advocaat om. De advocaat van [verzoeker] was op 10 mei 2012 verhinderd om naar de zitting te komen en [verzoeker] is er niet in geslaagd op korte termijn een andere advocaat te vinden, zodat hij zich tijdens de mondelinge behandeling van 10 mei 2012 niet heeft kunnen laten bijstaan.
Op 19 maart 2012 is het verzoekschrift door de rechtbank ontvangen. Kort daarop heeft de toenmalig advocaat van [verzoeker] contact gehad met de rechtbank. De verweertermijn zou pas aanvangen nadat het verzoekschrift door [verzoeker] was ontvangen.
Pas op 23 april 2012 werd het verzoekschrift ontvangen met de vermelding dat de mondelinge behandeling op 3 mei 2012 plaats zal vinden. De advocaat van [verzoeker] heeft daarop om uitstel verzocht en haar verhinderdata doorgegeven. Op 1 mei 2012 gaf de rechtbank door dat uitstel was verleend tot 13 juni 2012. De volgende dag kwam het bericht dat het uitstel tot 13 juni 2012 was ingetrokken en de mondelinge behandeling op 10 mei 2012 zou plaatsvinden. De advocaat van [verzoeker] heeft de griffie te kennen gegeven die dag verhinderd te zijn. De griffie deelde echter mede dat deze dag in overleg met de advocaat van [belanghebbende] was geregeld en dat geen verder uitstel werd gegeven.
Deze omstandigheden leveren redenen op om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter.
4. Het standpunt van mr. C.G. Meeder
De rechter heeft ter zitting van 21 mei 2012 te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft verklaard dat [verzoeker] hem tijdens de zitting niet heeft gevraagd naar nevenfuncties. [verzoeker] heeft om aanhouding verzocht en daarbij aangegeven een antecedentenonderzoek te willen doen, hij heeft het verzoek tot aanhouding echter niet nader onderbouwd. Daarop heeft de rechter het verzoek als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Daarop heeft [verzoeker] hem direct gewraakt.
Wat er voorafgaand aan de zitting van 10 mei 2012 in het contact tussen verzoeker en de griffie is gebeurd is door [verzoeker] niet aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Ten aanzien van de door [verzoeker] aangevoerde grond voor wraking betreffende de wijze waarop de datum 10 mei 2012 als zittingsdag is vastgesteld is [verzoeker] niet ontvankelijk. Op grond van artikel 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Tevens dient de verzoeker alle feiten en omstandigheden die hem tot zijn wraking brengen tegelijk voor te dragen.
Vaststaat dat [verzoeker] deze grond niet expliciet op 10 mei 2012, maar voor het eerst tijdens de zitting van deze wrakingskamer op 21 mei 2012 aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag heeft gelegd. Het standpunt van [verzoeker] dat hij op 10 mei 2012 tegenover de rechter heeft verklaard hem te willen wraken op grond van feiten en omstandigheden en dat daaronder ook deze wrakingsgrond begrepen moet worden, wordt verworpen. [verzoeker] had deze "feiten en omstandigheden" op straffe van niet-ontvankelijkheid ter plekke dienen te noemen en onderbouwen.
De wrakingskamer is van oordeel dat ook de beslissing om de behandeling ter zitting niet aan te houden, niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek kan leiden. Het betreft een beslissing van procesrechtelijke aard waartegen het middel van wraking in beginsel niet met succes kan worden aangewend. Dat het in dit geval gaat om een beslissing die [verzoeker] onwelgevallig is, kan niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. Omstandigheden op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld, zijn gesteld noch gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich overigens ook geen omstandigheden voor die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter dan wel de uiterlijke schijn daarvan, zodat het verzoek overigens dient te worden afgewezen.
Het is de wrakingskamer gebleken dat verzoeker reeds eerder, in maart 2012, in een procedure met betrekking tot, onder meer, een verzoek tot wijziging van een omgangsregeling, derhalve van gelijke aard als de onderhavige, een rechter heeft gewraakt. Ook destijds ging het om een verzoeker onwelgevallige beslissing van procesrechtelijke aard. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker door meer dan eens rechters te wraken die procesrechtelijke beslissingen nemen waarmee hij het niet eens is, misbruik maakt van het middel wraking. Daarom is thans een wrakingsverbod op zijn plaats.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk voor zover hij opkomt tegen de wijze waarop de dagbepaling van de zittingsdatum van 10 mei 2012 tot stand is gekomen;
- wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• [verzoeker];
• [belanghebbende], via haar advocaat mr. J.M. Wigman;
• de rechter mr. C.G. Meeder.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, T.F. Hesselink en R.H.C.M. Lips, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Veldman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2012.