De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 5 juli 2012 aan eiser op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel op 16 juli 2012 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Verzoeker heeft op 16 juli 2012 administratief beroep ingesteld tegen de toegangsweigering.
Op 19 juli 2012 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, die ertoe strekt dat aan hem alsnog toegang tot Nederland wordt verleend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2012. Eiser/verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op de door de gemachtigde van eiser/verzoeker ingediende nadere gronden van het beroep en het verzoek. Bij brief van 31 juli 2012, ontvangen op 1 augustus 2012, heeft verweerder gereageerd. Bij brief van 3 augustus 2012 heeft de gemachtigde van eiser/verzoeker hierop een reactie gegeven.
Vervolgens heeft de rechtbank op 8 augustus 2012 het onderzoek, met toestemming van partijen zonder het houden van een nadere zitting, gesloten.
Overwegingen
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Indien tegen een besluit administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, van Verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (PB 2006 L 105; hierna: de Schengengrenscode) is deze van toepassing op iedereen die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt, onverminderd de rechten van de personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van de Schengengrenscode is deze van toepassing op iedereen die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt, onverminderd de rechten van vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken, met name wat betreft non-refoulement.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode gelden voor onderdanen van derde landen de in dat artikellid genoemde voorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode wordt een onderdaan van een derde land die niet aan alle in artikel 5, eerste lid, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, en niet tot de in artikel 5, vierde lid, genoemde categorieën personen behoort, de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet.
In artikel 3, eerste lid, Vw is bepaald dat in andere dan in de Schengengrenscode geregelde gevallen, de toegang tot Nederland wordt geweigerd aan de vreemdeling die niet voldoet aan de onder sub a tot en met d genoemde voorwaarden.
Ingevolge artikel 3, derde lid, Vw, weigeren de ambtenaren belast met de grensbewaking niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot Nederland aan de vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst.
3. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 3 Vw de toegang geweigerd omdat eiser:
- niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en/of in het bezit van een document voor grensoverschrijding waarin het nodige visum ontbreekt;
- niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd.
4. Verzoeker voert in de eerste plaats – kort samengevat - het volgende aan. De toegangsweigering is onrechtmatig. Verzoeker heeft gelijk bij aankomst te kennen gegeven dat hij asiel wil aanvragen. Een asielzoeker die de buitengrens van het Schengengebied wil overschrijden kan slechts de toegang geweigerd worden op grond van artikel 13 juncto artikel 5 van de Schengengrenscode. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 14 juni 2012 in de zaak C-606/10 (Anafe/Frankrijk). Hierin is uitdrukkelijk overwogen dat volgens artikel 3 van de Schengengrenscode de verordening van toepassing is op iedere derdelander die de buitengrenzen van een lidstaat overschrijdt en dat daaruit volgt dat de voorschriften inzake de weigering van toegang in artikel 13 van de Schengengrenscode gelden voor alle onderdanen van derde landen die een lidstaat wensen binnen te komen door een buitengrens van de Schengenruimte te overschrijden. Bovendien is voor de toegangsweigering in de Schengengrenscode een standaardformulier, opgenomen in bijlage V, deel B, voorgeschreven. Aangezien verzoeker ten onrechte de toegang is geweigerd op grond van artikel 3 Vw en de toegangsweigering niet is gegeven in de vorm van het door de Schengengrenscode voorgeschreven standaardformulier, is de toegangsweigering in strijd met de Schengengrenscode.
5. In zijn reactie van 31 juli 2012 heeft verweerder zich op het volgende standpunt gesteld. Verweerder wijst erop dat het Hof dit arrest heeft gewezen in verband met de vraag of artikel 13 van de Schengengrenscode van toepassing is op de terugkeer van een onderdaan van een derde land naar het grondgebied van een lidstaat, alwaar aan hem of haar een tijdelijke verblijfsvergunning is afgegeven, indien deze terugkeer kan gebeuren zonder binnenkomst op, doorreis over, of verblijf op het grondgebied van de overige lidstaten Onder verwijzing naar rechtsoverweging 38 van het arrest stelt verweerder dat de uitspraak van het Hof nadrukkelijk betrekking heeft op vreemdelingen met een -tijdelijke- verblijfsvergunning of die houder zijn van een terugkeervisum. Een verdere uitbreiding van dit arrest naar de groep asielzoekers kan naar het oordeel van verweerder in de uitspraak van het Hof niet worden gelezen. Volgens verweerder doen de rechtsoverwegingen 33 tot en met 35 van het Hof daar niet aan af. Immers in rechtsoverweging 40 herinnert het Hof er aan dat de Schengengrenscode volgens artikel 3, sub b, van toepassing is, onverminderd de rechten van vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken, met name wat betreft non-refoulement. De controles moeten dus worden uitgevoerd onverminderd de toepassing van bepalingen ter bescherming van asielzoekers, met name wat het beginsel van non-refoulement betreft. De omstandigheid dat de Nederlandse wetgeving, in aanvulling op de rechtstreeks werkende bepalingen in de Schengengrenscode, een eigen rechtsgrondslag biedt voor de weigering van asielzoekers, dat via het derde lid van artikel 3 Vw een voorziening kent die refoulement beoogt te voorkomen, doet niet af aan het nuttig effect van deze verordening, zoals ook volgt uit de uitsprak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 februari 2011 met nummer 201001234/1. Integendeel, de bijzondere bepaling in artikel 3 Vw komt juist tegemoet aan de eisen die de Schengengrenscode stelt bij de weigering van vreemdelingen die te kennen geven asiel te wensen en zoals in rechtsoverweging 40 benoemd door het Hof. Dit is ook nadrukkelijk zo beoogd bij de invoering van de Schengengrenscode in het regiem van de Vw. In dit verband heeft verweerder verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vw met het oog op de uitvoering van de Schengengrenscode, Kamerstukken II 2007/08, 31 208, nr.3 (hierna: de memorie van toelichting). Artikel 3, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode, is bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vw zo uitgelegd dat daarmee beoogd is de weigering van toegang van vreemdelingen die een asielaanvraag wensen in te dienen buiten het bereik van de Schengengrenscode te houden, zodat dientengevolge een vreemdeling die een asielaanvraag wenst in te dienen de toegang tot Nederland slechts kan worden ontzegd op grond van artikel 3, derde lid, Vw. De in artikel 3, derde lid, van de Vw, bedoelde handelwijze, waarbij aan een vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing de toegang wordt geweigerd, beoogt deze bijzondere waarborg voor de asielzoekende vreemdeling te creëren. Verweerder merkt daarbij op dat de aanwijzing bedoeld in artikel 3, derde lid Vw, dient ter voorkoming van refoulement. Deze aanwijzing is vastgelegd in de Vreemdelingenciruculaire 2000 (Vc) in hoofdstuk C9/2.1.1.1.1 juncto C12/2.3.
6. In zijn reactie van 3 augustus 2012 heeft verzoeker zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd. Volgens verzoeker volgt uit rechtsoverwegingen 33 tot en met 40 van het arrest van 14 juni 2012 onomstotelijk dat de toegangsweigering, ongeacht de duur van het door een derdelander beoogde verblijf, slechts geweigerd kan worden met toepassing van de Schengengrenscode.
7. Niet in geschil is dat verzoeker bij aankomst in Nederland ten overstaan van een medewerker van de Koninklijke Marechaussee te kennen heeft gegeven dat hij asiel wil aanvragen. Voorts staat vast dat de toegangsweigering aan eiser is gebaseerd op artikel 3 Vw.
8. De voorzieningenrechter stelt voorop deze toegangsweigering aan te merken als een weigering verzoeker de verdere toegang tot het grondgebied van Nederland te verlenen. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2011 (LJN: BT7118), met name de overwegingen 2.61, 2.62 en 2.6.3 alsmede de aan die overwegingen verbonden conclusie dat artikel 3 Vw aldus moet worden uitgelegd dat de ambtenaren belast met de grensbewaking aan een vreemdeling die te kennen heeft gegeven dat hij asiel wenst de verdere toegang, dat is de feitelijke verdere binnenkomst in het grondgebied, mogen ontzeggen. De voorzieningenrechter sluit zich hierbij aan.
9. Vervolgens dient beoordeeld te worden of verweerder de weigering om verzoeker de verdere toegang tot Nederland te verlenen, terecht heeft gebaseerd op artikel 3 Vw. Hierbij is het volgende van belang.
10. In het door verzoeker aangehaalde arrest van het Hof van 14 juni 2012 is, voor zoveer hier van belang, het volgende overwogen: