ECLI:NL:RBSGR:2012:BX4868

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/19692, 12/19691, 12/19693
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Hazara-verzoeker in het licht van gewijzigde omstandigheden in Afghanistan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 augustus 2012, werd de aanvraag van een Hazara-verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De verzoeker, afkomstig uit Kabul, stelde dat hij vanwege zijn etniciteit en de verslechterde veiligheidssituatie voor Hazara's in Afghanistan, bij terugkeer een risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister ten onrechte het ambtsbericht van 2011 had betrokken bij zijn besluitvorming, omdat dit geen bronvermelding bevatte voor de conclusie dat Hazara's geen bijzondere risico's lopen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de situatie voor Hazara's in Kabul was veranderd, vooral na de bomaanslagen tijdens het Ashura-festival op 6 december 2011, en dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de verzoeker bij terugkeer geen risico zou lopen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar de minister werd veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12 / 19692 (voorlopige voorziening)
AWB 12 / 19691 (beroep)
AWB 12 / 19693 (beroep terugkeerbesluit)
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 augustus 2012 in de zaak tussen
[eiser]
geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit,
eiser, verzoeker,
hierna te noemen verzoeker,
(gemachtigde: mr. J.T.A. Bos, advocaat te Utrecht),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist. Verzoeker heeft daarnaast afzonderlijk beroep ingesteld tegen het bestreden besluit voor zover dit een terugkeerbesluit behelst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verzoeker heeft eerder, te weten op 22 oktober 2011 een asielaanvraag ingediend en ter onderbouwing daarvan het volgende aangevoerd. Verzoeker is shi’iet, van Hazara afkomst en komt uit Kabul. Verzoeker besloot na zijn studie bouwkunde in Azerbeidzjan terug te keren naar Afghanistan om te helpen zijn land weer op te bouwen. Verzoeker was gefascineerd door de Boeddha-beelden van [naam] en had het moeilijk met de vernietiging van de beelden door de Taliban in 2001. Verzoeker besloot er een boek over te schrijven. Op een dag in juni/juli 2011 was verzoeker onderweg van [naam] naar Kabul en kwamen er gewapende mannen op de bus af waarbij alle jonge mannen moesten uitstappen. Uiteindelijk werden verzoeker en de drie mannen door de gewapende mannen aan handen en voeten geboeid en in een hut opgesloten. Daar was al een andere man die gevangen werd gehouden. In de nacht is één van de mannen opgehaald en meegenomen. In de ochtend daarop zijn de mannen gevlucht. Verzoeker heeft aangifte gedaan bij de politie, maar die zeiden hem dat ze niet veel voor hem konden doen. Verzoeker was zodanig mishandeld en psychisch in de war doordat hij vreesde dood te gaan, dat hij medische behandeling nodig had. Aan het begin van de Ramadan zijn twee motorrijders naar het huis van een neef van verzoeker gegaan om naar verzoeker te vragen. Zij zeiden dat het vrienden waren van verzoeker, maar verzoeker kent hen niet. Voor het eind van de Ramadan zijn deze twee mannen nog eens langsgekomen om naar verzoeker te vragen. Er waren stiekem beeldopnames gemaakt van deze twee mannen, maar verzoeker heeft ze niet herkend. Uiteindelijk heeft verzoeker, mede door het aandringen van zijn familie en vrienden, besloten Afghanistan te verlaten.
Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 29 oktober 2011 afgewezen op de volgende gronden. Aan verzoeker is het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegengeworpen, omdat verweerder verwijtbaar geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Het relaas van verzoeker ontbeert positieve overtuigingskracht. Verzoeker heeft vage en wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot zijn aanhouding en tot de gebeurtenis dat twee onbekende mannen naar hem hebben gevraagd.
Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 22 november 2011 ongegrond verklaard (AWB 11/34936). De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verzoeker niet wordt gevolgd in zijn betoog dat hij niet vrijelijk heeft kunnen verklaren en dat de contactambtenaar tijdens de gehoren negatief en vooringenomen was. Verzoeker wordt voorts niet gevolgd in zijn betoog dat hij niet heeft kunnen verklaren over data vanwege zijn traumatische ervaringen. Verweerder heeft het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw aan verzoeker kunnen tegenwerpen en zich op het standpunt kunnen stellen dat het relaas positieve overtuigingskracht mist. Deze uitspraak is in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 30 december 2012 met toepassing van art. 91 Vw bevestigd (201112191/1/V4).
4. Naar aanleiding van de onderhavige aanvraag heeft op 14 juni 2012 een gehoor plaatsgevonden. Verzoeker heeft tijdens dat gehoor verklaard, aangevuld in de correcties en aanvullingen, de zienswijze en in beroep, dat hij een herhaalde aanvraag indient vanwege de volgende omstandigheden. Verzoeker handhaaft zijn eerdere relaas. Verzoeker heeft tijdens de eerdere procedure niet vrijelijk kunnen verklaren zodat de eerdere procedure buiten beschouwing moet worden gelaten. Daarnaast kan verzoeker zijn relaas thans met documenten onderbouwen. Verzoeker vreest daarnaast bij terugkeer voor een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling vanwege zijn Hazara afkomst en de verslechterde veiligheidssituatie voor deze bevolkingsgroep. Daarbij is van belang dat verzoeker en zijn vader vooraanstaande Hazara’s zijn en verzoeker en zijn vader altijd sociaal en politiek actief zijn geweest ten behoeve van de Hazara bevolkingsgroep. Tot slot is nieuw dat ook verzoekers neef is gevlucht waardoor geen van verzoekers familieleden nog in Afghanistan verblijven. Ter onderbouwing van het vorenstaande heeft verzoeker de volgende stukken overgelegd.
1. kopie van het ticket van zijn neef van 30 april 2012;
2. vijf documenten inzake de politieke activiteiten van verzoekers vader van 2004-2005;
3. foto’s van betrokkene in Afghanistan;
4. handgeschreven brieven van verzoekers familie in Afghanistan;
5. een ongedateerde brief van het ziekenhuis;
6. navraag omtrent verzoekers aangifte bij de politie door verzoekers neef;
7. verzoek tot onderzoek van 18 februari 2012 aan het directoraat Opsporing en Misdaadbestrijding omtrent bedreiging van de korpschef;
8. ongedateerde aangifte van verzoeker wegens bedreiging, gedaan door de neef van verzoeker;
9. steunbetuigingen van Afghaanse parlementariërs van 12, 13 en 25 februari 2012;
10. verklaring van een luitenant omtrent de problemen van verzoeker van 24 januari 2012;
11. rapport d.d. 7 december 2012 van professor William Maley “On the position of the Hazara Minority in Afghanistan”;
12. landeninformatie van de Danish Immigration Service van mei 2012;
13. een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 27 maart 2012 (AWB 12/3992);
14. een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 15 juni 2012 over de positie van Hazara’s;
15. ambtsberichten van 2011 en 2012 van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan;
16. een voorblad van het gehoor in de asielprocedure van verzoekers neef in Duitsland.
5. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag van verzoeker afgewezen op de volgende gronden. Verweerder heeft verzoeker het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw tegengeworpen. Verweerder acht nog steeds niet geloofwaardig dat verzoeker heeft te vrezen vanwege de eerder naar voren gebrachte omstandigheden. Verzoeker komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw. Dat verzoeker behoort tot de Hazara bevolkingsgroep is onvoldoende nu hij op grond daarvan geen problemen heeft ondervonden. Het door verzoeker overgelegde rapport van professor Maley bevat geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan (het ambtsbericht) van augustus 2011.
6. Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat het eerdere afwijzende besluit een materieel vergelijkbaar besluit betreft als het thans bestreden besluit en dat derhalve voormeld toetsingskader van toepassing is.
8. Verzoeker heeft gewezen op de verslechterde situatie voor Hazara’s in Afghanistan en stelt dat hem daarom bij terugkeer een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling te wachten staat. Ter onderbouwing heeft verzoeker gewezen op de hiervoor ad 4 onder 11 tot en met 15 genoemde stukken.
8.1 De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker een Hazara is en afkomstig is uit Kabul.
8.2 In het door verzoeker overgelegde rapport van professor William Maley van 7 december 2011 staat onder meer het volgende over Hazara’s.
“6. Hazaras have been subject to discrimination and persecution at least since the ‘Hazara wars’ of 1891-1893, and there is no reason to believe that the underlying factors fuelling hostility towards Hazaras have dissipated. Under the Taliban, however, discrimination against Hazaras took a murderous form. (…). 7. The overthrow of the Taliban regime and its replacement by the Interim Administration under Hamid Karzai put an end to official discrimination against Hazaras, but did nothing to secure them against Taliban attack in the vast tracts of Afghanistan where the Kabul Government is ineffectual.(…). 11. It is also a mistake to conclude that Kabul is safe for Hazaras This was tragically demonstrated on 6 december 2011, when a suicide bomber attacked Shiite Afghans, most of them Hazaras, at a place of commemoration in downtown Kabul during the Ashura festival (…). Almost simultaneously a bomb in Mazar-e-Sharif also killed Afghan Shia. The Kabul bomb killed at least 55 people and the Mazar bomb four more (…). 12. The spectacularly gruesome nature of this event should not distract attention from a number of larely-unreported attacks in the past that many observers and decision makers have overlooked (…). 19. To assume that Hazaras can expect protection from the agencies of the Afghan state is unrealistic. (…).”
8.3 Gelet op de in het rapport van professor Maley omschreven bomaanslagen tijdens het voor Hazara’s, blijkens pagina 52 van het ambtsbericht van juli 2012, belangrijke Ashura festival op 6 december 2011, die hebben plaatsgevonden na het eerdere afwijzende besluit, is sprake van een gewijzigde situatie voor Hazara’s in Kabul waarvan op voorhand niet kan worden uitgesloten dat deze situatie kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit.
9. Nu verweerder de aanvraag niet heeft afgewezen met toepassing van artikel 4:6 Awb, maar heeft beoordeeld of verzoeker vanwege zijn Hazara afkomst in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, zal de voorzieningenrechter vervolgens overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
9.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het rapport van professor Maley niet noopt tot twijfel aan het algemeen ambtsbericht, aangezien het geen informatie bevat die een weerlegging vormt van het algemeen ambtsbericht van 2011, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Voor een deel wordt in het rapport verwezen naar feiten en rapporten die al zijn betrokken bij de totstandkoming van het algemeen ambtsbericht. De incidenten van na augustus 2011 bevestigen het beeld dat in het algemeen ambtsbericht is geschetst. Professor Maley concludeert dat men zeer voorzichtig moet zijn met het trekken van conclusies. De minister heeft uit het algemeen ambtsbericht met de vereiste zorgvuldigheid zijn eigen conclusies getrokken. Dat deze verschillen van de conclusies van professor Maley, betekent nog niet dat de conclusies van de minister onjuist zijn. Voorts wordt verwezen naar het voornemen. In het voornemen staat dat verzoeker op grond van het ambtsbericht van augustus 2011, waarin staat dat Hazara’s vanwege hun afkomst geen bijzonder risico lopen, niet behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep en later staat er dat verzoeker wel behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep. Verzoeker heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn individuele kenmerken problemen heeft ondervonden. Dat verzoeker zich heeft ingezet voor Hazara’s heeft hij pas ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag aangevoerd terwijl hij dit eerder had kunnen en moeten aanvoeren. Verzoeker komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw
9.2 In het ambtsbericht van augustus 2011 staat, voor zover van belang, het volgende.
In Kaboel wonen veel Pashtuns. Ook Tadzjieken zijn in de hoofdstad ruim vertegenwoordigd. Sinds 30 jaar trekken ook veel Hazara’s naar Kaboel. Inmiddels zou een kwart van de bevolking van de hoofdstad uit Hazara’s bestaan. Ook alle andere etniciteiten zijn in de hoofdstad vertegenwoordigd (p. 6).
Algemeen
In de grondwet is in de bepalingen met betrekking tot nationaliteit een passage opgenomen ten aanzien van de erkenning van de etnische diversiteit van de Afghaanse samenleving. Conflicten in Afghanistan lijken vaak etnisch, maar meestal schuilt er iets anders achter, zoals machtsconflicten over land en water of problemen van sociale aard.299 Taliban, krijgsheren en politici proberen etnische groepen wel tegen elkaar op te zetten. Zo zouden discussies over politieke ontwikkelingen (bijvoorbeeld het verzoeningsproces) door de aanslagen op twee Tadzjiekse politiecommandanten behorend tot de Noordelijke Alliantie een etnische dimensie hebben gekregen. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat personen in een regio waar zij een etnische minderheid vormen het risico lopen slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen, zoals discriminatie, afpersing of mishandeling. Verder lopen zij dit risico indien zij pogingen ondernemen om land en onroerend goed
terug te krijgen.300 (pp. 86/87)
Hazara
Hazara vormen een sjiitische minderheid in Afghanistan. Tijdens het Talibanregime resulteerde dit in misstanden jegens de Hazara-bevolking in met name centraal-Afghanistan.305 Omdat de Hazara een belangrijk aandeel hebben geleverd in de overwinning op de Taliban is hun situatie inmiddels verbeterd. Hazara lopen thans geen bijzondere risico’s in Afghanistan op basis van etniciteit. Discriminerende incidenten kunnen evenwel nog steeds voorkomen, vooral in gebieden waar zij een minderheid vormen. Ook zijn er geregeld spanningen daar waar verschillende bevolkingsgroepen door elkaar wonen. Zo waren er in augustus 2010 in Kaboel tussen Hazara en Kuchi’s spanningen, vanwege een conflict over land. Dit resulteerde in de ontheemding van 250 Kuchi-families.
Hazara hechten veel belang aan onderwijs, ook voor hun dochters. Hun maatschappelijke oriëntatie leidde ook tot een hoge opkomst onder Hazara bij de parlementsverkiezingen in 2010. Hazara belijden een liberalere versie van de islam. In Hazara-gebieden zijn meer meisjesscholen en Hazara-vrouwen zijn ook enigszins progressiever. Zij nemen bijvoorbeeld makkelijker hun boerka af dan Pashtun-vrouwen.306 (p. 88)
9.3 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, onder meer de uitspraak van 16 april 2004, 200401579/1) kan een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder, als het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen waaruit deze informatie afkomstig is. Verweerder mag bij de besluitvorming op asielaanvragen van een dergelijk ambtsbericht uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
9.4 De voorzieningenrechter stelt vast dat de hiervoor opgenomen passage in het ambtsbericht 2011 waarin wordt geconcludeerd dat Hazara’s thans geen bijzondere risico’s lopen vanwege hun etniciteit geen bronvermelding bevat. Gesteld noch gebleken is dat een specifieke bronvermelding ter onderbouwing van de in deze passage weergegeven stellingname en conclusie niet mogelijk dan wel onverantwoord zou zijn. Ook de noten 305 en 306 in de passage over Hazara’s in het ambtsbericht rechtvaardigen voormelde conclusie over Hazara’s niet. Daarmee is niet inzichtelijk waarop die conclusie is in het ambtsbericht gebaseerd zodat verweerder deze passage in het ambtsbericht ten onrechte bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Nu uit het door verzoeker overgelegde rapport van professor Maley naar voren komt dat Hazara’s vanwege hun etniciteit juist wel risico’s lopen en in bovengenoemd ambtsbericht ook staat dat personen in een regio waar zij een etnische minderheid vormen, zoals Hazara’s in Kabul, het risico lopen slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen, kan verweerder zonder nadere motivering niet worden gevolgd in zijn standpunt dat verzoeker bij terugkeer geen risico’s in de zin van artikel 3 EVRM loopt. Reeds hierom is het beroep gegrond.
10. Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
10.1 Verweerders gemachtigde ter zitting heeft zich op het standpunt gesteld dat ook het ambtsbericht van juli 2012 volgt dat Hazara’s geen bijzondere risico’s lopen vanwege hun etniciteit. Het rapport van professor Maley is betrokken bij dit ambtsbericht zodat dit rapport geen concrete aanknopingspunten bevat voor twijfel aan het ambtsbericht.
10.2 In het ambtsbericht van juli 2012, staat voor zover van belang, het volgende.
Hazara’s vormen een sjiitische minderheid in Afghanistan. Hazara’s zijn in het verleden vaak het slachtoffer geweest van discriminatie op zowel religieuze als raciale gronden. Tijdens het Talibanregime was sprake van misstanden jegens de Hazara-bevolking in met name Centraal-Afghanistan. Dit is ook de reden dat Hazara’s bezorgd zijn over verzoeningsgesprekken met de Taliban.311 Omdat Hazara’s een belangrijk aandeel hebben geleverd in de overwinning op de Taliban is hun situatie inmiddels verbeterd. De Hazara-bevolking is meer dan in het verleden vertegenwoordigd in overheidsinstituties. Hazara’s lopen thans geen bijzondere risico’s in Afghanistan op basis van etniciteit.312 Discriminerende (gewelddadige) incidenten kunnen evenwel nog steeds voorkomen, vooral in gebieden waar zij een minderheid vormen. In deze verslagperiode waren er eind 2011 gewelddadige incidenten toen twee gecoördineerde aanvallen op heiligdommen van sjiieten, voornamelijk Hazara’s, tijdens Ashura, een belangrijke religieuze dag voor sjiieten, plaats vonden.313 Verder kan sprake zijn van sociale discriminatie. Zo waren er gedurende de verslagperiode meldingen van controleposten waar Hazara’s
smeergeld moesten betalen teneinde doorgelaten te worden, terwijl Pashtuns ongemoeid hun weg konden vervolgen. Ook zijn er geregeld spanningen daar waar verschillende bevolkingsgroepen door elkaar wonen. Spanningen tussen Kuchi’s en Hazara’s komen bijvoorbeeld eens in de zoveel tijd aan de oppervlakte, vooral in
Wardak waar conflicten over land bestaan. Hazara’s hechten veel belang aan onderwijs, ook voor hun dochters. In Hazaragebieden zijn meer meisjesscholen en Hazara-vrouwen zijn ook enigszins
progressiever. Zij nemen bijvoorbeeld makkelijker hun boerka af dan Pashtunvrouwen.314
312 Professor William Maley is het hier (en hiermee met de bronnen in voetnoot 302) overigens niet mee eens. Volgens hem zijn Shia Hazara’s wel degelijk doelwit op basis van hun religie en etniciteit. Hazara’s worden volgens hem al sinds de ‘Hazara oorlogen’ van 1891-1893 gediscrimineerd en vervolgd en er is geen enkele reden om aan te nemen dat de onderliggende factoren (zowel etnisch als sectarisch) die vijandigheid richting Hazara’s aanwakkeren zijn verdwenen. Ook spanningen tussen Hazara’s en Kuchi’s zouden volgens Maley bijvoorbeeld ook niet simpel af te doen zijn als landconflict omdat het hier gaat om zeer complexe sociale relaties; Professor William Maley, ‘On the position of the Hazara Minority in Afghanistan’, 07.12.2012.
302 Amnesty International, ‘Afghanistan ten years on: Slow progress and failed promises’, oktober 2011. (p. 66)
10.3 Anders dan in het ambtsbericht van 2011 is in het ambtsbericht van juli 2012 een bronverwijzing (onder noot 312) opgenomen bij de conclusie dat Hazara’s geen bijzondere risico’s lopen vanwege hun etniciteit. Uit de tekst van de noot nummer 312 kan evenwel niet worden opgemaakt waarop het ministerie van Buitenlandse Zaken voormelde conclusie heeft gebaseerd nu daarin enkel staat dat en waarom professor Maley het oneens is met deze conclusie. De noten 311 tot en met 314 in de passage over Hazara’s in het ambtsbericht rechtvaardigen voormelde conclusie over Hazara’s evenmin. Ook het in noot 302 genoemde rapport van Amnesty International: Afghanistan ten years on: slow progress and failed promises, oktober 2011, waarnaar in noot 312 is verwezen, rechtvaardigt voormelde conclusies ten aanzien van Hazara’s niet. Voor dit oordeel is redengevend dat in dit rapport geen beoordeling wordt gegeven over de positie van Hazara’s in Afghanistan. In dit rapport staat onder meer: “The impact of conflict on civilians has grown steadily since 2001. (…). Insufficient efforts have been made to ensure that human rights are protected during the course of political negotiations to achieve a ceasefire and potential power sharing agreement with the Taleeban and other insurgent groups.” Deze informatie duidt veeleer op een voortdurende slechte veiligheidssituatie in Afghanistan in het algemeen. In het standpunt van verweerders gemachtigde ter zitting bestaat derhalve geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
11. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 Awb. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft thans geen bespreking meer.
12. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
13. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
14. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 437,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, worden deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
Beroep terugkeerbesluit:
15. Het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag is een meeromvattende beschikking in de zin van artikel 45 Vw. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, Vw heeft deze beschikking van rechtswege tot gevolg dat de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet. De rechter betrekt bij de beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ook dit gevolg van dat besluit (zie de uitspraak van 5 maart 2002 van de Afdeling, LJN: AE1166).
16. Het voorgaande maakt het indienen van twee beroepschriften overbodig. De rechtbank zal het afzonderlijke beroep tegen het in de afwijzing van 18 juni 2012 opgenomen terugkeerbesluit wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk verklaren.
17. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep met nummer AWB 12/19691 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en € 437,- in verband met het beroep.
De rechtbank:
- verklaart het afzonderlijke beroep tegen het terugkeerbesluit met AWB 12/19693 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.