1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verzoeker heeft eerder, te weten op 22 oktober 2011 een asielaanvraag ingediend en ter onderbouwing daarvan het volgende aangevoerd. Verzoeker is shi’iet, van Hazara afkomst en komt uit Kabul. Verzoeker besloot na zijn studie bouwkunde in Azerbeidzjan terug te keren naar Afghanistan om te helpen zijn land weer op te bouwen. Verzoeker was gefascineerd door de Boeddha-beelden van [naam] en had het moeilijk met de vernietiging van de beelden door de Taliban in 2001. Verzoeker besloot er een boek over te schrijven. Op een dag in juni/juli 2011 was verzoeker onderweg van [naam] naar Kabul en kwamen er gewapende mannen op de bus af waarbij alle jonge mannen moesten uitstappen. Uiteindelijk werden verzoeker en de drie mannen door de gewapende mannen aan handen en voeten geboeid en in een hut opgesloten. Daar was al een andere man die gevangen werd gehouden. In de nacht is één van de mannen opgehaald en meegenomen. In de ochtend daarop zijn de mannen gevlucht. Verzoeker heeft aangifte gedaan bij de politie, maar die zeiden hem dat ze niet veel voor hem konden doen. Verzoeker was zodanig mishandeld en psychisch in de war doordat hij vreesde dood te gaan, dat hij medische behandeling nodig had. Aan het begin van de Ramadan zijn twee motorrijders naar het huis van een neef van verzoeker gegaan om naar verzoeker te vragen. Zij zeiden dat het vrienden waren van verzoeker, maar verzoeker kent hen niet. Voor het eind van de Ramadan zijn deze twee mannen nog eens langsgekomen om naar verzoeker te vragen. Er waren stiekem beeldopnames gemaakt van deze twee mannen, maar verzoeker heeft ze niet herkend. Uiteindelijk heeft verzoeker, mede door het aandringen van zijn familie en vrienden, besloten Afghanistan te verlaten.
Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 29 oktober 2011 afgewezen op de volgende gronden. Aan verzoeker is het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegengeworpen, omdat verweerder verwijtbaar geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Het relaas van verzoeker ontbeert positieve overtuigingskracht. Verzoeker heeft vage en wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot zijn aanhouding en tot de gebeurtenis dat twee onbekende mannen naar hem hebben gevraagd.
Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 22 november 2011 ongegrond verklaard (AWB 11/34936). De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verzoeker niet wordt gevolgd in zijn betoog dat hij niet vrijelijk heeft kunnen verklaren en dat de contactambtenaar tijdens de gehoren negatief en vooringenomen was. Verzoeker wordt voorts niet gevolgd in zijn betoog dat hij niet heeft kunnen verklaren over data vanwege zijn traumatische ervaringen. Verweerder heeft het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw aan verzoeker kunnen tegenwerpen en zich op het standpunt kunnen stellen dat het relaas positieve overtuigingskracht mist. Deze uitspraak is in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 30 december 2012 met toepassing van art. 91 Vw bevestigd (201112191/1/V4).
4. Naar aanleiding van de onderhavige aanvraag heeft op 14 juni 2012 een gehoor plaatsgevonden. Verzoeker heeft tijdens dat gehoor verklaard, aangevuld in de correcties en aanvullingen, de zienswijze en in beroep, dat hij een herhaalde aanvraag indient vanwege de volgende omstandigheden. Verzoeker handhaaft zijn eerdere relaas. Verzoeker heeft tijdens de eerdere procedure niet vrijelijk kunnen verklaren zodat de eerdere procedure buiten beschouwing moet worden gelaten. Daarnaast kan verzoeker zijn relaas thans met documenten onderbouwen. Verzoeker vreest daarnaast bij terugkeer voor een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling vanwege zijn Hazara afkomst en de verslechterde veiligheidssituatie voor deze bevolkingsgroep. Daarbij is van belang dat verzoeker en zijn vader vooraanstaande Hazara’s zijn en verzoeker en zijn vader altijd sociaal en politiek actief zijn geweest ten behoeve van de Hazara bevolkingsgroep. Tot slot is nieuw dat ook verzoekers neef is gevlucht waardoor geen van verzoekers familieleden nog in Afghanistan verblijven. Ter onderbouwing van het vorenstaande heeft verzoeker de volgende stukken overgelegd.
1. kopie van het ticket van zijn neef van 30 april 2012;
2. vijf documenten inzake de politieke activiteiten van verzoekers vader van 2004-2005;
3. foto’s van betrokkene in Afghanistan;
4. handgeschreven brieven van verzoekers familie in Afghanistan;
5. een ongedateerde brief van het ziekenhuis;
6. navraag omtrent verzoekers aangifte bij de politie door verzoekers neef;
7. verzoek tot onderzoek van 18 februari 2012 aan het directoraat Opsporing en Misdaadbestrijding omtrent bedreiging van de korpschef;
8. ongedateerde aangifte van verzoeker wegens bedreiging, gedaan door de neef van verzoeker;
9. steunbetuigingen van Afghaanse parlementariërs van 12, 13 en 25 februari 2012;
10. verklaring van een luitenant omtrent de problemen van verzoeker van 24 januari 2012;
11. rapport d.d. 7 december 2012 van professor William Maley “On the position of the Hazara Minority in Afghanistan”;
12. landeninformatie van de Danish Immigration Service van mei 2012;
13. een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 27 maart 2012 (AWB 12/3992);
14. een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 15 juni 2012 over de positie van Hazara’s;
15. ambtsberichten van 2011 en 2012 van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan;
16. een voorblad van het gehoor in de asielprocedure van verzoekers neef in Duitsland.