ECLI:NL:RBSGR:2012:BX5751

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
423045 / HA RK 12-381 Wrakingnummer 2012/43
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van kinderrechter in ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 juli 2012 een verzoek tot wraking van de kinderrechter, mr. S.M. Westerhuis-Evers, afgewezen. Het verzoek tot wraking volgde na de behandeling van een schriftelijk verzoek van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige zoon van verzoeker. Verzoeker stelde dat de kinderrechter partijdig was omdat zij een aanhoudingsverzoek had afgewezen. De kinderrechter had op 9 juli 2012 aangegeven dat zij op 10 juli 2012 zou beslissen over het verlengingsverzoek. Tijdens de zitting op 9 juli 2012 had verzoeker geen aanhoudingsverzoek ingediend, maar had hij enkel zijn bezorgdheid geuit over de afhandeling van zijn eerdere verzoeken met betrekking tot de dossierstukken van zijn zoon en zijn (voormalige) stiefkinderen.

De wrakingskamer oordeelde dat de kinderrechter terecht had aangenomen dat verzoeker geen aanhoudingsverzoek had gedaan met betrekking tot de zaak van zijn zoon. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek werd gezien als een processuele beslissing die niet op zichzelf een grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de schijn van partijdigheid konden wekken. De beslissing van de kinderrechter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen was gerechtvaardigd en voldeed aan de wettelijke oproepingsvereisten. De wrakingskamer besloot het verzoek tot wraking af te wijzen en het proces in de hoofdzaak voort te zetten.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/43
rekestnummer: 423045/ HA RK 12-381
zaaknummer: 420026 / JE RK 12-507
datum beslissing: 10 juli 2012
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. S.M. Westerhuis-Evers,
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector familie- en jeugdrecht,
(hierna te noemen: kinderrechter).
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1. De minderjarige zoon van verdachte genaamd [zoon] (verder te noemen: [zoon]) is onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De uitvoering van de ondertoezichtstelling is opgedragen aan de directeur van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering. Bij beschikking van 11 juli 2011 van de kinderrechter te Den Haag is de ondertoezichtstelling van [zoon] laatstelijk verlengd van 12 juli 2011 tot 12 juli 2012.
Op 24 mei 2012 is door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering vestiging Rotterdam een schriftelijk verzoek strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [zoon] ingediend.
Op 9 juli 2012 is het verlengingsverzoek ter terechtzitting van de kinderrechter behandeld. Op die terechtzitting heeft de kinderrechter medegedeeld dat zij op 10 juli 2012 zal beslissen op het verlengingsverzoek. Ten aanzien van twee andere kinderen, te weten [stiefkind A] en [stiefkind B], waarvan verzoeker de stiefvader was en als zodanig voorheen als belanghebbende werd aangemerkt, zijn op dezelfde terechtzitting, doch op een ander tijdstip, de verlengingsverzoeken tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing behandeld.
1.2. Op 10 juli 2012 is via de fax ter griffie van de rechtbank een brief van verzoeker - gedateerd 9 juli 2012 - ingekomen, waarin de wraking van de kinderrechter is verzocht. De beslissing op het verlengingsverzoek is uitgesteld in afwachting van een beslissing op het wrakingsverzoek.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 10 juli 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft het wrakingsverzoek toegelicht. De kinderrechter is eveneens verschenen en heeft gepersisteerd bij haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek, zoals dit is verwoord in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 10 juli 2012, welke reactie voorafgaand aan de zitting van de wrakingskamer is ingezonden. Namens het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering heeft op 10 juli 2012 [gezinsvoogd], de gezinsvoogd van [zoon], de rechtbank in kennis gesteld dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
3. Het standpunt van verzoeker.
Verzoeker stelt zich op het standpunt - zakelijk weergegeven - dat er sprake is van partijdigheid van de kinderrechter. Daartoe is aangevoerd dat de kinderrechter ten onrechte een aanhoudingsverzoek van verzoeker heeft afgewezen, aangezien verzoeker:
- geen oproep voor de zitting van 9 juli 2012 heeft ontvangen;
- geen stukken met betrekking tot de verlengingsprocedure van [zoon] heeft ontvangen;
- geen inzage in het dossier betreffende die procedure heeft gekregen;
- bij de Nationale Ombudsman een spoedklacht met betrekking tot een onderzoek over de ontvoering (dan wel onterechte beslissing tot uithuisplaatsing) van [zoon] en zijn twee (voormalige) stiefkinderen heeft ingediend, van welk onderzoek de resultaten zouden moeten worden afgewacht voordat de kinderrechter een beslissing kan nemen.
4. Het standpunt van mr. Westerhuis-Evers.
Mr. Westerhuis-Evers (verder te noemen: de kinderrechter) heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek d.d. 10 juli 2012 te kennen gegeven dat zij niet in de wraking berust.
Het is haar in de eerste plaats niet duidelijk op welke zaken het wrakingsverzoek betrekking heeft. In de aanhef van het verzoek staat behalve de naam van [zoon] ook de namen van de stiefkinderen van verzoeker, te weten [stiefkind A] en [stiefkind B] vermeld.
De kinderrechter stelt zich op het standpunt dat verzoeker op de zitting van 9 juli 2012 zijn aanhoudingsverzoek uitsluitend had onderbouwd met de stelling dat de uitkomst van de spoedklacht bij de Nationale Ombudsman moest worden afgewacht.
Aangezien het in de onderhavige procedure uitsluitend gaat om de vraag of er op dit moment voldoende zorgen zijn met betrekking tot de opvoedingssituatie van [zoon] om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen, heeft de kinderrechter geen aanleiding gezien om de eventuele uitkomsten van een (overigens verder ongespecificeerd) onderzoek naar "ontvoeringen" in het verleden af te wachten en heeft zij het aanhoudingsverzoek afgewezen. Zij is van mening dat zij op goede gronden tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek is gekomen en dat er ook overigens geen schijn van partijdigheid uit haar optreden ter terechtzitting valt af te leiden.
Voor zover het wrakingsverzoek mede betrekking heeft op de stellingen dat verzoeker geen oproep voor de zitting van 9 juli 2012 in de zaak van [zoon] had ontvangen, dat hij geen stukken met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling van [zoon] had ontvangen en geen inzage in het dossier van die procedure had gekregen, stelt de kinderrechter dat dit tijdens de zitting niet door verzoeker is aangevoerd. Zou verzoeker tijdens de zitting hebben aangegeven dat hij de stukken met betrekking tot de verlengingsprocedure van [zoon] niet had ontvangen, dan zou de kinderrechter mogelijk de zaak hebben aangehouden of een leespauze hebben ingelast.
5. De beoordeling.
5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker desgevraagd verduidelijkt dat het wrakingsverzoek alleen betrekking heeft op de verlengingsprocedure inzake [zoon].
Uit de aantekeningen van de griffier van de zitting - waarvan de juistheid zowel door verzoeker als kinderrechter ter zitting van de wrakingskamer is bevestigd - blijkt uit wat verzoeker op die zitting naar voren heeft gebracht niet dat verzoeker om aanhouding heeft verzocht omdat hij geen (inzage in de) stukken in de zaak van [zoon] heeft gehad. Uit genoemde aantekeningen blijkt dat de kinderrechter terecht heeft kunnen aannemen dat de door verzoeker gedane verzoeken met betrekking tot de dossierstukken en de inzage daarvan betrekking hadden op de zaken van verzoekers (voormalige) stiefkinderen. In haar reactie van 10 juli 2012 heeft de kinderrechter nog aangegeven dat zij wellicht de behandeling van de zaak zou hebben aangehouden of een leespauze zou hebben ingelast indien zij begrepen zou hebben dat deze verzoeken betrekking hadden op de zaak van verdachtes zoon.
Uit het enkele feit dat de kinderrechter het aanhoudingsverzoek van verzoeker heeft afgewezen, volgt niet dat zij jegens verzoeker partijdig is of dat daardoor de schijn van partijdigheid is gewekt. De afwijzing van een aanhoudingsverzoek is een processuele beslissing die in hoger beroep kan worden aangevochten. In het algemeen levert een processuele beslissing geen grond voor wraking op, tenzij er omstandigheden zijn die grond geven te vrezen dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of waardoor de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker is gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn dergelijke omstandigheden gesteld noch aannemelijk geworden.
Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op de stelling van verzoeker dat hij geen oproeping voor de zitting van 9 juli 2012 had ontvangen en dat om die reden de behandeling van het verlengingsverzoek had moeten worden aangehouden, merkt de wrakingskamer op dat dit evenmin een grond voor wraking oplevert. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek is komen vast te staan dat de oproeping is gestuurd naar het GBA-adres van verzoeker. Daarmee is aan de wettelijke oproepingsvereisten voldaan. Dat verzoeker feitelijk niet op dat adres verblijft, maakt dat niet anders. Het valt immers onder de verantwoordelijkheid van verzoeker om adreswijzigingen door te geven aan het bevolkingsregister van de gemeente waar hij woonachtig is of er zorg voor te dragen dat aan hem op zijn GBA-adres gerichte post hem ook daadwerkelijk bereikt.
5.4. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• [gezinsvoogd], Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering te Rotterdam;
• mr. S.M. Westerhuis-Evers.
Deze beslissing is gegeven door mrs G.P. van Ham, H.M.D. de Jong en G.P. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2012.