ECLI:NL:RBSGR:2012:BX5761

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
422309 . HA RK 12-361 Wrakingnummer 2012/41
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in faillissementszaak van verzoeker

In deze zaak heeft verzoeker, die in staat van faillissement is verklaard, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters die betrokken zijn bij zijn hoger beroep tegen beschikkingen van de rechter-commissaris. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen drie beschikkingen, waarvan de eerste en derde op 14 mei 2012 zijn behandeld. Verzoeker stelt dat de rechters in hun uitspraak van 15 mei 2012 een voorschot hebben genomen op de kwestie van dwaling, die in het tweede appelrekest aan de orde is. Dit zou de schijn van partijdigheid hebben gewekt in het nog te behandelen hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 16 juli 2012 heeft de curator opgemerkt dat de advocaat van verzoeker zelf over de vermeende dwaling heeft gesproken, wat door de advocaat is erkend. De wrakingskamer oordeelt dat, gezien de onderlinge samenhang tussen de zaken, het feit dat de rechtbank in twee van de drie zaken een voorlopig oordeel heeft gegeven over de dwaling, geen blijk geeft van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen. De beslissing is gegeven door de wrakingskamer op 30 juli 2012, waarbij de procesgang in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/41
zaak-/rekestnummer: 422309 / HA RK 12-361
insolventienummer: 08/14 F
datum beschikking: 30 juli 2012
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. T. Hummel,
en
Mr. [curator],
kantoor houdende te [plaats],
belanghebbende,
verder te noemen: curator,
strekkende tot wraking van:
Mr. L. ALWIN,
Mr. G.L.M. URBANUS,
Mr. J. MENDLIK,
rechters in de rechtbank te 's-Gravenhage,
verder te noemen: de rechters.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop
Bij vonnis van 18 maart 2002 is [verzoeker] in staat van faillissement verklaard. Mr. [X] is destijds benoemd tot rechter-commissaris in het faillissement en mr. [Y] is aangesteld als curator. Met ingang van 24 februari 2012 is mr. [curator] tot opvolgend curator in het faillissement benoemd.
Op 14 mei 2012 heeft in deze rechtbank de openbare behandeling plaatsgevonden van een op 4 mei 2012 ingekomen appelrekest van [verzoeker] tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 2 mei 2012, strekkende tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] d.d. 24 april 2012 en 1 mei 2012. Tijdens de mondelinge behandeling is het voornemen van [verzoeker] om tevens tegen twee andere beschikkingen van de rechter-commissaris in hoger beroep te gaan aan de orde gesteld.
Besloten is dat ook het hoger beroep tegen de beschikking van 10 mei 2012 strekkende tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] d.d. 8 mei 2012 op 14 mei 2012 behandeld zou worden, daartoe is de behandeling geschorst teneinde de advocaat van [verzoeker] in de gelegenheid te stellen de betreffende appelrekesten in te dienen. Het hoger beroep tegen de beschikking van 10 mei 2012 strekkende tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] d.d. 4 mei 2012 werd op verzoek van [verzoeker] niet ter zitting van 14 mei 2012 behandeld.
Na de uitspraak d.d. 15 mei 2012 heeft [verzoeker] een wrakingsverzoek ingediend, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 28 juni 2012. Bij brief van 10 juli 2012 hebben de rechters de wrakingskamer in kennis gesteld van hun standpunt ter zake.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 16 juli 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoeker] is samen met zijn advocaat ter zitting verschenen en heeft zijn standpunt nader toegelicht. De curator is ter zitting verschenen en heeft een toelichting gegeven. De rechters zijn - zoals vooraf bericht - niet verschenen.
3. Het standpunt van [verzoeker]
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Het hoger beroep tegen de beschikking van 10 mei 2012, strekkende tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] d.d. 4 mei 2012, is op verzoek van [verzoeker] niet ter zitting van 14 mei 2012 behandeld. De behandeling van dat appelrekest zou plaatsvinden op 29 juni 2012. [verzoeker] heeft vernomen dat de rechters ook die zaak zullen behandelen. In de uitspraak van 15 mei 2012 hebben de rechters echter een voorschot genomen op de kwestie en [verzoeker] vreest dat het appelrekest niet met frisse en objectieve blik door de rechters wordt beoordeeld. Dit standpunt heeft [verzoeker] als volgt onderbouwd.
[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen drie beschikkingen van de rechter-commissaris. Het eerste richt zich tegen de beschikking van 2 mei 2012 op de verzoeken van [verzoeker] van 24 april 2012 en 1 mei 2012, waarin [verzoeker] verzoekt de curator te bevelen de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst van 26 mei 2010 tussen de (voormalig) curator en de kopers alsnog aan te tasten, subsidiair de curator te verbieden zijn medewerking te verlenen aan de akte van levering en meer subsidiair de curator te verbieden zijn medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van levering.
Het tweede hoger beroep richt zich tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 10 mei 2012 op het verzoek van [verzoeker] van 4 mei 2012, waarin [verzoeker] verzoekt de curator te bevelen de koopovereenkomst tussen de (voormalig) curator en de kopers met betrekking tot de onroerende zaak te vernietigen wegens dwaling. En het derde is ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 10 mei 2012 op het verzoek van [verzoeker] van 8 mei 2012, waarin [verzoeker] verzoekt de curator te verbieden om vrijwillig mee te werken aan het passeren van de akte van oplevering van de onroerende zaak.
Het eerste en derde appelrekest zijn ter zitting van 14 mei 2012 behandeld. In de uitspraak van 15 mei 2012 hebben de rechters echter een voorschot genomen op het tweede appelrekest betreffende de dwaling door in ro. 4.4 het volgende te overwegen:
"De rechtbank is met de curator van oordeel dat op dit moment met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat er sprake is van wederzijdse dwaling" en "Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat het oordeel van voornoemde Raad van Toezicht niet onherroepelijk is."
Deze omstandigheid levert redenen op om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechters. De rechtbank heeft immers reeds overwogen dat zij meegaat in het oordeel van de curator ten aanzien van de dwaling. Hierdoor is de schijn van partijdigheid in het nog te behandelen hoger beroep met betrekking tot de dwaling gewekt.
4. Het standpunt van de rechters
De rechters hebben bij brief van 10 juli 2012 te kennen gegeven niet in de wraking te berusten. Zij hebben het volgende aangevoerd.
[verzoeker] heeft verzocht om het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 10 mei 2012 op het verzoek van [verzoeker] van 4 mei 2012, waarin [verzoeker] verzoekt de curator te bevelen de koopovereenkomst tussen de (voormalig) curator en de kopers met betrekking tot de onroerende zaak te vernietigen wegens dwaling niet te behandelen ter zitting van 14 mei 2012. [verzoeker] wilde de dwaling nader onderbouwen, ondermeer met een door hem gevraagd en nog niet ontvangen advies over de taxatiewaarde van de onroerende zaak. De rechtbank heeft conform de wens van [verzoeker] besloten dit hoger beroep niet ter zitting van 14 mei 2012 te behandelen.
Er is tijdens die zitting ook geen sprake geweest van een uitwisseling van standpunten over het hiervoor genoemde hoger beroep. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de dwaling. De door de advocaat geciteerde passage houdt slechts de vaststelling in dat - kort gezegd - veel onzeker is en bij deze stand van zaken met onvoldoende zekerheid kon worden gezegd dat er sprake is van wederzijdse dwaling. Deze vaststelling levert geen aanwijzing op dat de rechtbank vooringenomen is jegens [verzoeker], althans dat de kennelijk daarvoor bestaande vrees gerechtvaardigd is. Dit geldt temeer nu de gronden van het hoger beroep tegen de bedoelde beschikking en de onderbouwing daarvan op 14 mei 2012 niet bekend waren - en nog steeds niet zijn - bij de rechtbank.
5. De beoordeling
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is door de curator aan de orde gesteld dat de advocaat van [verzoeker] ter zitting van 14 mei 2012 zelf over de vermeende dwaling heeft gesproken. De advocaat van [verzoeker] heeft dit erkend. Volgens haar bestaat er een grote onderlinge samenhang tussen de drie zaken zodat daaraan ook niet viel te ontkomen. Onder die omstandigheden geeft het feit dat de rechtbank in haar beslissing in twee van de drie zaken een voorlopig oordeel heeft gegeven over de dwaling die ook in de derde zaak aan de orde is, geen blijk van (de schijn van) vooringenomenheid. Omstandigheden op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld, zijn gesteld noch gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich overigens ook geen omstandigheden voor die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter dan wel de uiterlijke schijn daarvan, zodat het verzoek overigens dient te worden afgewezen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. De beslissing
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• [verzoeker], via zijn advocaat mr. T. Hummel;
• mr. [curator];
• de rechters mrs. L. Alwin, G.L.M. Urbanus en J. Mendlik.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. du Pon, D. Aarts en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Veldman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2012.