ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6268

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
398387 / HA ZA 11 - 2046
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen onderaannemer en hoofdaannemer over betaling en kwaliteit van geleverde werkzaamheden

In deze zaak vorderde de onderaannemer R&B Infrastructuren B.V. betaling van openstaande facturen voor geleverde werkzaamheden aan de hoofdaannemer [A] Aannemingsbedrijf B.V. De hoofdaannemer verweerde zich door te stellen dat de geleverde diensten, waaronder bestrating en hekwerk, niet conform het bestek waren uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de onderaannemer tekort was geschoten in de uitvoering van het straatwerk, waarbij de bevindingen van een deskundige niet voldoende waren betwist. De rechtbank benoemde een deskundige om de schade te bepalen en oordeelde dat de onderaannemer de gebreken in het straatwerk niet had hersteld. De rechtbank hield verdere beslissingen aan in afwachting van bewijslevering door de partijen. De zaak betreft een civielrechtelijk geschil over wanprestatie en de gevolgen daarvan voor de betalingsverplichtingen van de hoofdaannemer.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 398387 / HA ZA 11 - 2046
Vonnis van 11 juli 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
R&B INFRASTRUCTUREN B.V.,
gevestigd te Bergambacht,
eiseres conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. P. Willems te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] AANNEMINGSBEDRIJF B.V.,
gevestigd te [woonplaats], [gemeente],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. H.C. Aalders-van Vuren te Rotterdam.
Partijen zullen hierna R&B en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 juni 2011 (met producties),
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie (met producties),
- het tussenvonnis van 7 september 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2011, en de daarin genoemde stukken,
- de akte uitlaten producties van de zijde van R&B,
- het aanvullend proces-verbaal van comparitie van 28 november 2011, en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] exploiteert een aannemersbedrijf. Haar bestuurders en aandeelhouders zijn de heren [A] (hierna: [A]) en [B] (hierna [B]).
2.2. R&B exploiteert een bouwbedrijf dat is gespecialiseerd in het aanleggen van infrastructuren. Haar bestuurders zijn de heren [C] (hierna: [C]) en [D] (hierna: [D]).
2.3. Partijen hebben in het verleden naar tevredenheid zaken met elkaar gedaan.
2.4. [A] heeft omstreeks 2008 als hoofdaannemer een aannemingsovereenkomst gesloten met B.M.G. Vastgoed (hierna: BMG) voor de bouw van een bedrijfsruimte met terreininrichting aan de Vierlinghstraat 52 te Dordrecht, hierna: het project Vierlinghstraat.
2.5. Bij brief van 11 september 2008 heeft [A] aan R&B verzocht om een offerte uit te brengen voor het verrichten van werkzaamheden met betrekking tot het project Vierlinghstraat. In deze brief is, onder meer, het volgende vermeld:
"(...) Gaarne uiterlijk 2 oktober 2008 een offerte voor het grondwerk, de buitenriolering en de drainage, de terreinverhardingen en de terreininrichting, e.e.a. conform bijgaande gegevens. (...)
Bijlagen:
Tekeningen architect (...)
Tekeningen constructeur (...)
Bestek; blz. 1, 2, 3, 32, 34 t/m 54 en 88
(...)"
2.6. R&B heeft bij faxbrief van 7 oktober 2008 een offerte uitgebracht voor een totaalbedrag van € 499.000,00 excl. BTW. Deze offerte heeft niet geleid tot een opdracht van [A] aan R&B.
2.7. In 2010 heeft [A] opnieuw contact met R&B opgenomen met het verzoek om een nieuwe offerte uit te brengen voor werkzaamheden aan het project Vierlinghstraat. [C] heeft vervolgens per e-mail van 24 februari 2010, met als bijlage "10 051-1 [A] Vierlinghstraat Dordrecht.PDF", aan [A] een offerte uitgebracht voor een totaalbedrag van € 325.232,86. In die e-mail van 24 februari 2010 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
"(...) De tekening zoals vanochtend aangegeven hebben we blijkbaar niet meer. Vanwege het feit dat het waarschijnlijk ooit is aangegeven dat het project geen doorgang vindt. (...)"
2.8. In de offerte van 24 februari 2010 is, onder meer, het volgende opgenomen:
"(...) UITGANGSPUNTEN
(...)
De geldigheidsduur van deze offerte is 2 maanden
(...)
Niet met name genoemde werkzaamheden zijn niet in deze aanbieding opgenomen.
(...)
TERREININRICHTING
(...)
400110 Leveren en aanbrengen spijlenhekwerk (...) thermisch verzinkt, gepoedercoat volgens duplex systeem kleur RAL 5011, hoogte 2460 mm, incl. onderdelen en toebehoren (...)"
2.9. Partijen hebben hierna, mede gelet op de jarenlange samenwerking, een mondelinge aannemingsovereenkomst gesloten. [A] heeft aan R&B op enig moment een bestektekening verstrekt.
2.10. R&B heeft op basis van deze overeenkomst als onderaannemer werkzaamheden verricht ten behoeve van het project Vierlinghstraat, onder meer bestaande uit het plaatsen van een hekwerk van het merk Hekbouw B.V. en het aanleggen van de bestrating op het bedrijfsterrein.
2.11. [A] is met haar opdrachtgever BMG overeengekomen dat zij het project volgens het door Architectenburo Bob Nieuweboer B.V. (hierna: het architectenbureau) vastgestelde bestek zou uitvoeren. In het bestek is, onder meer, het volgende vermeld:
"wijzigdatum: 09-03-2010
(...)
0. METALEN SPIJLENHEK
Fabrikaat: B&G Hekwerk BV. (...)"
2.12. Vanaf eind november 2010 is [A] begonnen met de oplevering van (delen van het) project Vierlinghstraat aan BMG. Bij die oplevering is R&B niet aanwezig geweest. In de opleveringsrapporten van 29 november 2010 en 16 februari 2011 is opgenomen dat de bedrijfsruimte is opgeleverd en akkoord is bevonden "behoudens onderstaande opmerkingen, welke door de aannemer alsnog zullen worden uitgevoerd en/of hersteld", zoals hierna omschreven:
Opleverrapport van 29 november 2010
"(...) aanrijdbeveiliging en hekwerk
Bestrating + accessoires afmaken (...)"
Opleverrapport van 16 februari 2011
"(...) Straatwerk rijsporen herstellen
(...)
Hekwerk niet akkoord
(...)
Extra straatwerk (M)
2.13. R&B heeft [A] gedurende de werkzaamheden deelfacturen verzonden voor de uitgevoerde werkzaamheden betreffende het project Vierlinghstraat. Ter zake van productielijst 26 (uitbreken straatwerk voor aanleggen van gasleiding en lantaarnpalen) heeft R&B een bedrag van € 9.462,00 gefactureerd.
2.14. Begin februari 2011 hebben R&B en [A] gecorrespondeerd over de specificaties van het door R&B geleverde hekwerk. Dit hekwerk was van het merk Hekbouw B.V. R&B heeft aanvullende informatie en de garantiebepalingen aan [A] toegezonden.
2.15. Kort hierna hebben partijen onenigheid gekregen over het feit dat het geleverde hekwerk van het merk Hekbouw B.V. niet conform het bestek van opdrachtgever BMG was, waarin als leverancier B&G Hekwerk B.V. is opgenomen. Ook is onenigheid ontstaan over de kwaliteit van het straatwerk.
2.16. Op verzoek van [A] heeft deskundige J. Putter (hierna: Putter) van expertisebureau Royal Haskoning (hierna: Haskoning) op 25 februari 2011 en 27 februari 2011 een schouw verricht op het bedrijfsterrein van het project Vierlinghstraat ter beoordeling van de door R&B aangelegde bestrating. De deskundige heeft zijn bevindingen neergelegd in een conceptrapport van 1 maart 2011 (hierna: het eerste rapport-Haskoning). Ter plaatse zijn door de deskundige circa 160 foto's gemaakt, die echter niet bij het door [A] overgelegde rapport zijn gevoegd. Het rapport bevat de volgende bevindingen en conclusies:
"(...) 2.1 Schouw 25 februari 2011
(...)
Veel plaatselijke verzakkingen zonder duidelijke reden
Slecht tot niet ingeveegd
Banden en streklagen niet maatvast aangebracht
Slechte verkantingen m.n. ter hoogte van parkeervakken
Spoorvorming vier weken na oplevering
Diepe sporen voorzijde B-rent
Verzakkingen rond kolken
Kolkkoppen niet vlak en scheef geplaatst
Ontbreken van breekpunten
Verband van de inrit niet goed (90 graden gedraaid)
Geen klik langs de banden van de inrit
Weggereden en verzakt straatwerk rond putkop inrit
Stenen "kruipen"
Overmatig zand (2 soorten) op de bestrating
Lichtmasten niet correct aangesloten
Kabelwerk open en bloot in de berm
Lichtmasten staan scheef en niet in 1 lijn
Bestrating (stenen) 'hangt' langs gebouw waarschijnlijk door slechts fundatie langs gebouw
Slecht hakwerk rondom paaltjes
Langs bisschopsmutsen uit verband gestraat
Tegenschot naar geven. Kans op water tegen gevel
Verzakkingen langs gevel
Verdwaalde witte stenen in zwarte strook achterzijde Bouwmaat
Duidelijke reparatie vakken. Waarschijnlijk opgehaald straatwerk. Slecht herstelwerk!
Klik langs garage-/bevoorradingsdeuren. Hier blijft water staan
Banden passen niet overal
Fietsbeugels naderhand slordig geplaatst
Verzakking voor ingang mini opslag
Bescherming tegen uitspoelen talud aangebracht?
Kolken afvoerbuis?
Tegenschot gehele voorgevel Bo-rent
Niets is haaks aan voorzijde Bo-rent
Het laatste hekdeel is verzakt
Vlaggenmasten staan scheef
Geen steunruggen bij bandenlijnen
Bij aansluiting hekwerk op automatisch hek Autobar slechte coating herstel
Geen struiken geplant in taluds en bermen
Veel stenen in bermen en taluds
Talud achter parkeervakken voorzijde Bo-rent te steil
Verband van de stenen in de rijlopers en de grijze vlakken is tegengesteld t.o.v. de tekening
Vakverdeling parkeervakken niet overal toegepast conform tekening
Slecht knipwerk / geen verband
(...)
2.2 SCHOUW 27 FEBRUARI 2011
(...) tweede verkorte schouw tijdens regenval. Hierdoor is zeer goed zichtbaar waar er water lijft staan op de verhardingen. Dit illustreert met name de omvang van de problemen. (...)
3. CONCLUSIES OP BASIS VAN SCHOUWEN
Het feit dat [A] dit straatwerk niet accepteert is in onze ogen terecht. De kwaliteit van het straatwerk en elementen is slecht. De wijze van aanbrengen is matig tot slecht en de zakkingen hebben in zeer korte tijd plaatsgevonden, uitgaande van een oplevering eind januari 2011. (...)
De slechte staat van het straatwerk is naar onze mening waarschijnlijk (deels) te wijten aan de professionaliteit van aanbrengen en repareren. Wat hierin specifiek opvalt, is dat er geen zand aanwezig is in de voegen van het straatwerk en dat heeft een nadelig effect op de stabiliteit van het straatwerk.
Deels gebeurt er iets in de ondergrond/fundering. Wat hier de reden van is valt moeilijk op basis van de visuele inspectie te zeggen.
4. ADVIES
Er is op dit moment geen duidelijke/eenduidige oorzaak te geven voor, met name, het verzakken en kruipen van het straatwerk. Hiervoor zal verder onderzoek gedaan moeten worden naar de constructie en de ondergrond. (...)
Voor een groot deel zullen hierbij antwoorden op onderstaande vragen gegeven moeten worden:
* wat is de uiteindelijke funderingsopbouw en hoe is deze aangelegd?
* Is de opbouw anders dan in bestek aangegeven?
* Als er een andere opbouw is aangelegd: wie heeft deze berekend en wie heeft er akkoord op gegeven?
* Zijn er verdichtingsmetingen van de verschillende aangebrachte lagen beschikbaar?
* Is er een video-inspectie van kolk- en rioolleidingen uitgevoerd en beschikbaar?
* Waarom is voor stenen met afstandhouders gekozen?
* Waar heeft de bouwweg gelegen?
Enz.
En deels kan door het ter plaatse doen van onderzoek naar de (draagkracht van de) ondergrond. (...)"
2.17. In zijn e-mail van 4 maart 2011 heeft [D] het volgende aan [A] geschreven:
"Naar aanleiding van ons gesprek met [persoon 1] en met jou doe ik je de gemaakt[e] afspraken toekomen.
1. opleveringspunten op het proces-verbaal van oplevering zijn van toepassing
2. uiterlijk vrijdag 4 maart 2011 zal schriftelijk door de architect op briefpapier van de architect moeten worden aangegeven dat het hekwerk verwijdert dient te worden en vervangen dient te worden. Indien dit niet uiterlijk vrijdag 4 maart schriftelijk wordt aangetoond. Zullen de openstaande vorderingen per ommegaande voldaan moeten worden. (...)"
2.18. [A] heeft bij e-mail van 16 maart 2011 aan [D], met kopie aan [C], het volgende bericht:
"(...) Naar aanleiding van ons overleg met BMG Vastgoed zijn de volgende opleverpunten behandeld en uitgesproken.
Het bestaande hekwerk mag blijven staan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- € 20.000,- in mindering op de aangenomen som (excl. BTW).
- Het gehele hek werk afmaken en beschadigingen herstellen.
- Kwaliteitsbevestiging waaruit blijkt dat de garantie en kwaliteitsnorm hetzelfde is al het hek welk wordt genoemd in het bestek.
- De uit te voeren werkzaamheden binnen 10 werkdagen zijn afgerond.
Betreffend het straatwerk,
- opleveren volgens rapport Royal Haskoning d.d. 1 maart 2011.
2.19. In reactie op deze e-mail heeft [C] op 16 maart 2011 het volgende aan [A] teruggeschreven:
"Namens [persoon 2] geef ik je hierbij onze reactie.
Het besluit inzake het hekwerk zal schriftelijk op briefpapier van je opdrachtgever vandaan moeten komen. Dit zoals afgesproken tijdens ons gezamenlijk gesprek.
Tevens zullen alleen de opleverpunten zoals genoemd in het proces-verbaal van oplevering d.d. 16 febrauri 2011. dit is ook afgesproken tijdens ons gezamenlijk gesprek.
De werkzaamheden betreffende de opleverpunten zoals genoemd in bovenstaand proces-verbaal zullen dan ook deze week gaan plaatsvinden. (...)"
2.20. [C] heeft vervolgens bij e-mail van 16 maart 2011 aan de heer [E] van BMG specificaties van de betreffende hekwerken toegestuurd. In die e-mail is, onder meer, het volgende vermeld:
"(...) Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud heden morgen, doe ik u onderstaand de informatie toekomen betreffende de hekwerken van beide fabrikanten.
De garantiebepalingen van beide fabrikanten zijn exact het zelfde. (...) Ik hoop dat naar aanleiding van deze informatie het hek mag blijven staan, en dat in deze moeilijke tijden wij ook onze vordering op de hoofdaannemer betaald kunnen krijgen. (...)"
2.21. Bij brief van 18 maart 2011 heeft R&B aan [A] een aanmaning verzonden voor de betaling van totaal € 53.902,49 (betreffende de facturen waarbij de 30-dagen betaaltermijn reeds was verstreken). Bij brief van 29 maart 2011 heeft de incassogemachtigde van R&B [A] opnieuw aangemaand tot betaling. Hierna heeft [A] een deelbetaling gedaan.
2.22. R&B heeft herstelwerkzaamheden verricht met betrekking tot de bestrating, waarna een tweede schouw is uitgevoerd door Putter. In het definitieve rapport van 30 maart 2011 (hierna: het tweede rapport-Haskoning) is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
"2. BEVINDINGEN SCHOUW
(...) De onderhavige 2e schouw is vastgelegd middels een 22-tal foto's. (...) viel op dat er een aantal reparatieplekken te herkennen zijn. Dit betreft:
1. een reparatieplek aan de voorzijde van Bo-rent
2. drie reparatieplekken rondom kolken
3. de blootliggende kabel nabij de mast in de berm is bedekt
Van herstel van alle of de meeste gebreken is ons inziens geenszins sprake. Op een paar kleine plekken is reparatiewerk verricht, maar onduidelijk is wat hier de keuze is geweest om alleen deze plekken aan te pakken/ Tevens laat de kwaliteit van het reparatiewerk te wensen over (slecht hakwerk, stenen passen niet overal, niet tot heel slecht ingeveegd).
Van het merendeel van de gebreken in het eerste rapport benoemd heeft geen herstel plaatsgevonden (...)
Verder valt op dat bij nagenoeg elke lichtmast de bestrating open is geweest en op slechte wijze is teruggebracht. Niet zeker is of dit met reparatiewerk van R&B te maken heeft. (...)
3. CONCLUSIE OP BASIS VAN 2e SCHOUW
De mededeling van R&B Infrastructuren dat de gebreken zouden zijn verholpen is in onze ogen onterecht. Dit had gezien het tijdspad tussen de 1e en deze 2e schouw ook bijna niet haalbaar zijn geweest met het groot aantal gebreken uit de 1e schouw. (...)
Het feit dat [A] Aannemingsbedrijf de oplevering van dit straatwerk ook nu nog niet accepteert is in onze ogen terecht.
Globale inschatting kosten herstraten terrein Bouwmaat / Bo-rent te Dordrecht
(...) Grof geschat zal ongeveer 50% van de bestrating moeten worden herstraat (...)
Totaal te verwachten kosten bij herstraten: 2200 m2 x € 20,00 = € 44.000,00
N.B. bovenstaande gaat alleen uit van herstraten op bestaande fundering. Er is hierin niets opgenomen voor extra werkzaamheden (te denken valt aan nieuwe opbouw fundering, herleggen stootplaten, afzettingen, en andere nader te bepalen werkzaamheden)."
2.23. [A] heeft het tweede rapport-Haskoning bij brief van 30 maart 2011 aan de incassogemachtigde van R&B gestuurd. Daarbij heeft [A] tevens geïnformeerd dat zij haar betalingsverplichtingen heeft opgeschort in verband met gestelde ondeugdelijk geleverde bestrating en het niet-nakomen van afspraken omtrent het hekwerk.
2.24. Bij brief van 11 april 2011 aan de incassogemachtigde van R&B, heeft [A] als bijlage (onder meer) een e-mailbericht van het architectenbureau, met als onderwerp: "afkeuring diverse zaken", toegezonden. Hierin is het volgende opgenomen:
"(...) Hierbij doen wij u de 2e lijst toekomen van de oplevering.
Tevens conform eerder afspraak bevestigen wij hierbij dat onze opdrachtgever akkoord gaat om de hekwerken te laten staan tegen een vergoeding van € 20.000,-- excl. BTW.
Tevens melden wij u nogmaals dat het straatwerk nog hersteld dient te worden zie ook oplevering verslag. (...)"
2.25. Op 15 april 2011 heeft de nacontrole-oplevering aan BMG plaatsgehad. Per e-mail van 19 april 2011 heeft [A] aan de incassogemachtigde van R&B de nacontrole-oplevering van 15 april 2011 toegezonden. Hierin is, onder meer, het volgende opgenomen:
Nacontrole oplevering 15 april 2011
"(...)
- Hekwerk niet conform bestek.
- Straatwerk geheel nalopen
- Parkeervak herstraten
(...)
- Parkeervakken Bouwmaat blijft water staan.
- Te grote openingen tussen stenen
- Straatwerk langs Bo-Rent en huurpand (lichtgrijs) ligt te laag, er blijft water staan.
- Brekerzand ontbreekt voor
- Achter teveel brekerzand
- Bankgarantie is teruggegeven aan de aannemer (...)"
2.26. Bij brief van 19 mei 2011 heeft [A] een bedrag van € 9.462,00 ter zake van productielijst 26 betwist en voorts haar betalingsverplichtingen jegens R&B opgeschort tot een totaalbedrag van € 64.000,00 (bestaande uit € 44.000,00 met betrekking tot ondeugdelijk straatwerk en € 20.000,00 ter zake van gemaakte afspraken over onjuist geleverd hekwerk).
2.27. Op 9 juni 2011 heeft R&B conservatoir beslag laten leggen onder de ING Bank en onder BMG ten laste van [A].
2.28. Bij brief van 9 juni 2011 heeft BMG aan [A] laten weten dat zij vóór 20 juni 2011 nakoming van de gemaakte afspraken wenst. In die brief is het volgende opgenomen:
"(...) Het hek- en straatwerk worden, in zowel bestek als tekening, gedetailleerd omschreven. In de open begroting wordt dit gevolgd. Bij oplevering is aangegeven; het niet akkoord, straatwerk herstellen. U heeft aangegeven dat het hek vervangen zou worden en de straat aangebracht volgens bestek. Indien wij vóór 20 juni geen of niet te accepteren antwoord hebben ontvangen zullen wij u in rechten betrekken (...)"
3. Het geschil
in conventie
3.1. R&B vordert - samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, [A] te veroordelen tot betaling van (i) de hoofdsom van € 65.623,76, (ii) de tot aan 26 mei 2011 verschenen wettelijke handelsrente van € 2.377,91, (iii) de buitengerechtelijke kosten van € 1.788,00, en (iv) de wettelijke (handels)rente over de hoofdsom vanaf 26 mei 2011 tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2. R&B legt aan haar vordering - onder meer - ten grondslag dat zij in opdracht van [A] werkzaamheden heeft verricht als onderaannemer. [A] heeft, ondanks aanmaning, de verschuldige facturen onbetaald gelaten, terwijl het uitgevoerde werk reeds aan de opdrachtgever BMG is opgeleverd.
3.3. [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [A] vordert - samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, primair R&B te veroordelen (i) tot vergoeding van de door haar geleden schade van € 20.000,00 ter zake het onjuist geleverde hekwerk, en (ii) om binnen vier weken na betekening van het te wijzen vonnis deugdelijk straatwerk op te leveren, ter beoordeling van een door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijke derde, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 50.000,00.
Subsidiair vordert [A] R&B te veroordelen (i) om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis alsnog een hekwerk te leveren van het tussen partijen overeengekomen merk als beschreven in het bestek, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 50.000,00, en (ii) om de door [A] geleden schade van € 44.000,00 wegens het ondeugdelijke straatwerk te vergoeden. Primair en subsidiair vordert [A] veroordeling van R&B in de proceskosten.
3.5. [A] legt aan haar vorderingen - onder meer - ten grondslag dat R&B het geplaatste hekwerk niet conform bestek heeft geleverd en dat het straatwerk niet goed is uitgevoerd. Dit levert een toerekenbare tekortkoming op in de nakoming van de onderaannemingsovereenkomst. Het hekwerk is van een ander merk (namelijk van Hekbouw B.V.) en niet van het merk B&G Hekwerk, zoals in het bestek is opgenomen. [A] heeft aan R&B als onderaannemer de bestektekeningen verstrekt, zodat R&B hiervan op de hoogte was en zij ook aan dit bestek is gebonden. In verband met het onjuist geleverde hekwerk, heeft [A] met haar opdrachtgever BMG een afspraak gemaakt dat het hekwerk mocht blijven staan, maar dat daarvoor € 20.000,00 aan korting zou worden gegeven. Deze afspraak is in onderling overleg met R&B gemaakt. [A] lijdt schade omdat haar opdrachtgever BMG een bedrag van € 20.000,00 in mindering heeft gebracht op de hoofdaanneemsom. Daarnaast is [A] door BMG aansprakelijk gesteld voor het onjuiste geleverde hekwerk. Met betrekking tot het straatwerk heeft [A] gesteld dat uit de rapporten van Haskoning volgt dat het straatwerk ondeugdelijk is verricht, en dat ook de herstelwerkzaamheden van R&B onvoldoende zijn gebleken. R&B is vervolgens nogmaals in de gelegenheid gesteld om het straatwerk binnen redelijke termijn te herstellen, maar heeft hieraan geen gevolg gegeven. De door [A] te lijden schade indien R&B niet alsnog deugdelijk straatwerk oplevert is begroot op € 44.000,00, zoals in het tweede rapport-Haskoning genoemd.
3.6. R&B voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Met betrekking tot de vordering in conventie wordt allereerst overwogen dat R&B de hoogte van de gevorderde hoofdsom van € 65.623,79 niet inzichtelijk heeft gemaakt. R&B heeft de desbetreffende facturen die corresponderen met het totaalbedrag van de hoofdsom niet overgelegd en evenmin (bijvoorbeeld) een cijfermatig overzicht verstrekt ter verduidelijking van de opbouw van het gevorderde bedrag. Dit brengt mee dat de rechtbank haar oordeel slechts kan gronden op de (wel) in het dossier beschikbare stukken zoals die (onder meer) door [A] zijn overgelegd, en op de al dan niet weersproken stellingen van partijen ter comparitie. In dat kader wordt als uitgangspunt genomen dat [A] de omvang van het grootste deel van de gevorderde hoofdsom niet heeft betwist. [A] heeft toegelicht dat op 15 april 2011 een bedrag van € 70.281,49 aan facturen van R&B openstond en dat na betaling door [A] van € 6.281,49 nog een rond bedrag van € 64.000,00 aan openstaande facturen resteerde. Terzake dit resterende bedrag heeft [A] zich op opschorting beroepen. R&B heeft deze gang van zaken niet weersproken. Nu zij evenmin haar vordering ter hoogte van € 65.623,79 nader heeft onderbouwd, moet worden geconcludeerd dat het geschil van partijen zich toespitst op de verschuldigdheid van een totale hoofdsom van € 64.000,00 aan onbetaalde facturen.
Meerwerk grondwerkzaamheden voor verlichting?
4.2. Ten aanzien van die hoofdsom heeft [A] allereerst aangevoerd dat R&B ten onrechte een bedrag van € 9.462,00 voor grondwerkzaamheden voor verlichting heeft gefactureerd als meerwerk, terwijl die werkzaamheden onderdeel uitmaken van de overeengekomen aanneemsom. Het betreft de werkzaamheden zoals vermeld in productielijst 26 (grondwerkzaamheden voor gasleiding en lantaarnpalen), als bijlage gevoegd bij de factuur van 1 maart 2011. R&B heeft ter comparitie aangevoerd dat zij die werkzaamheden wel degelijk als meerwerk in opdracht van [A] heeft verricht op locatie. De werkzaamheden bestonden uit het graven en aanvullen van een sleuf voor de verlichting, zodat de kabels voor de verlichting geplaatst konden worden. Volgens R&B stond in de oorspronkelijke opdracht alleen grondwerk gespecificeerd, en niet verlichting. De verlichting werd door een ander bedrijf gedaan, maar dit bedrijf deed geen grondwerk. Het is dus een aanvullende opdracht aan R&B geweest, zo heeft R&B ter comparitie toegelicht.
4.3. De rechtbank overweegt dat in de offerte van R&B gedetailleerd is beschreven welke werkzaamheden per hoofdonderdeel (bijvoorbeeld "grondwerk gebouw 1", "grondwerk terrein"etc.) in de aanneemsom zijn inbegrepen en welke bedragen hiermee gemoeid zijn. Per hoofdonderdeel is vervolgens specifiek uitgeschreven welke werkzaamheden hieronder vallen. Ook is in de offerte uitdrukkelijk vermeld dat niet met name genoemde werkzaamheden niet in de offerte zijn opgenomen. [A] heeft ter comparitie toegelicht dat de verlichting in de opdracht stond verwerkt, en dat R&B de verlichting niet hoefde te leveren, maar alleen het grondwerk moest doen. [A] heeft echter niet aangegeven waar in de offerte de gefactureerde meerwerkzaamheden met betrekking tot het grondwerk voor verlichting zijn gespecificeerd. Gelet op het voorgaande wordt het verweer van [A] dat het desbetreffende gefactureerde meerwerk onderdeel van de aanneemovereenkomst uitmaakt dan ook verworpen.
in conventie en in reconventie
4.4. De vordering in conventie kiest tot uitgangspunt dat [A] haar betalingsverplichtingen voor verrichte werkzaamheden in onderaanneming moet nakomen. [A] heeft zich bij wijze van verweer in conventie beroepen op opschorting van haar betalingsverplichtingen en verrekening. [A] heeft in dit verband betoogd dat sprake is van wanprestatie van R&B, nu het geleverde hekwerk niet conform bestek is, en het straatwerk ondeugdelijk is uitgevoerd. Voorts heeft [A] zich (voor wat betreft het hekwerk) beroepen op een afspraak tussen BMG, R&B en zijzelf dat een bedrag van € 20.000,00 op de hoofdaanneemsom in mindering zou worden gebracht en ten laste van R&B zou worden gebracht. De vordering in reconventie van [A] is inhoudelijk gezien tevens op dat uitgangspunt gebaseerd, zodat de rechtbank zowel in conventie als in reconventie dient te oordelen over de gestelde gebreken en gemaakte afspraken.
4.5. De rechtbank neemt daarbij tot uitgangspunt dat de verplichtingen van partijen volgen uit de offerte van R&B van 24 februari 2010. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat tussen hen een mondelinge aanneemovereenkomst tot stand is gekomen. Daarbij geldt dat R&B ingevolge artikel 7:401 Burgerlijk Wetboek (BW) als onderaannemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dient te nemen. Het gaat erom of de opdrachtnemer heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan.
Hekwerk
4.6. De rechtbank leidt uit de stellingen van [A] af, dat zij zich met betrekking tot het geleverde hekwerk primair beroept op een afspraak met R&B, inhoudende dat [A] € 20.000,00 in mindering mag brengen op de verschuldigde hoofdsom. In reconventie vordert zij dit bedrag uit hoofde van schadevergoeding.
Kortingsafspraak van € 20.000,00?
4.7. [A] heeft ter onderbouwing van haar standpunt aangevoerd dat zij met [D] en met haar opdrachtgever BMG is overeengekomen dat, gelet op de hoge kosten van verwijdering van het hekwerk en het plaatsen van een nieuw hek, aan BMG een korting van € 20.000,00 zou worden gegeven op de totale aanneemsom van het project Vierlinghstraat. Ter comparitie heeft [A] bij omnde van [A] toegelicht dat met [D] is besproken hoe de onvrede bij BMG over het hekwerk kon worden opgelost. [D] heeft op enig moment contact opgenomen met [A] en een bedrag van € 20.000,00 als financiële compensatie toegezegd, aldus [A] ter comparitie. Daarbij heeft hij voorts verwezen naar de hiervoor onder 2.18 opgenomen e-mail van [A] aan [D] van 16 maart 2011, met een bevestiging van de afspraken. Verder is verwezen naar de onder 2.24 opgenomen e-mail van [A] aan de incassogemachtigde van R&B, met als bijlage de e-mail van het architectenbureau aan [A] (dat BMG akkoord gaat met de korting van € 20.000,00).
4.8. R&B heeft - kort gezegd - betwist dat zij met [A] een dergelijke afspraak heeft gemaakt. R&B stelt dat [A] een eenzijdige afspraak met haar opdrachtgever BMG heeft gemaakt om deze een korting van € 20.000,00 op de totale aanneemsom te geven. R&B stelt zich op het standpunt dat zij geen partij was bij het maken van deze afspraak en ook nooit met een dergelijke afspraak heeft ingestemd. In haar visie tracht [A] de verleende korting nu één op één te verleggen naar R&B. Ter comparitie heeft [C] voorts toegelicht dat hij het uitgesloten acht dat [D] toezeggingen heeft gedaan met betrekking tot de gestelde korting. [D] was niet ter comparitie aanwezig om op dit punt een toelichting te geven.
4.9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de onder 2.17-2.20 en 2.24 beschreven gang van zaken kan worden afgeleid dat [A] vanaf maart 2011 zowel met R&B als met haar opdrachtgever BMG heeft onderhandeld over de gevolgen van het niet conform het bestek geplaatste hekwerk. Daarbij is ook het verstrekken van compensatie aan de opdrachtgever aan de orde gekomen. Uit de bedoelde e-mailcorrespondentie volgt echter niet dat R&B akkoord is gegaan met de voorgestelde kortingsregeling. R&B heeft zich in haar e-mails steevast op het standpunt gesteld dat zij slechts akkoord kon gaan met de compensatie als die toezegging zwart-op-wit vaststond ("schriftelijk op briefpapier van de opdrachtgever", zie hiervoor onder 2.19). [C] heeft hierna nog aanvullende informatie over de garantievoorwaarden van het geplaatste hekwerk aan BMG toegezonden. De gevraagde schriftelijke toezegging van opdrachtgever BMG is pas bij e-mail van 11 april 2011, via het architectenbureau, aan R&B toegezonden. Bovendien blijkt uit de e-mail van [A] van 19 april 2011 aan de incassogemachtigde van R&B (hiervoor onder 2.27 opgenomen) dat [A] op haar beurt een aantal (aanvullende) voorwaarden aan de kortingsregeling stelde. Uit de overgelegde stukken, noch uit de stellingen van partijen is duidelijk geworden dat R&B aan deze voorwaarden heeft willen voldoen en dat tussen partijen daaromtrent een afspraak is komen vast te staan.
4.10. [A] heeft ter comparitie echter gesteld dat zij (op enig moment) uitdrukkelijk met [D] een dergelijke kortingsafspraak heeft gemaakt en zij heeft daartoe getuigenbewijs aangeboden. Nu [A] zich beroept op de rechtsgevolgen van de gestelde kortingsafspraak, rust op haar de stelplicht en de bewijslast van die afspraak. Zij beroept zich in dit verband bij wijze van zelfstandig verweer immers op opschorting van haar betalingsverplichtingen en verrekening met de hoofdsom. Gelet op de gemotiveerde betwisting door R&B, zal de rechtbank [A] toelaten tot het leveren van bewijs dat partijen zijn overeengekomen dat aan BMG een korting van € 20.000,00 zou worden gegeven, en dat deze korting zou worden doorberekend aan R&B.
4.11. Over de toewijsbaarheid van de vordering van R&B na het door [A] te leveren bewijs, overweegt de rechtbank als volgt. Mocht [A] slagen in het door haar te leveren bewijs, dan zal worden geoordeeld dat partijen een afspraak hebben gemaakt dat de aan BMG gegeven korting van € 20.000,00 zou worden doorberekend aan R&B, zodat [A] zich met betrekking tot dat bedrag terecht op haar opschortingsrecht heeft beroepen en haar beroep op verrekening van € 20.000,00 met de hoofdsom van € 64.0000,00 slaagt. De vordering van R&B in conventie moet in dat geval worden afgewezen voor zover het een bedrag van € 44.000,00 overstijgt.
Hekwerk conform bestek?
4.12. Indien [A] niet slaagt in haar bewijsopdracht, komt de rechtbank vervolgens toe aan de vraag of het geplaatste hekwerk al dan niet conform bestek is geleverd. [A] heeft om die reden immers in reconventie schadevergoeding ter hoogte van € 20.000,00 gevorderd (omdat haar opdrachtgever BMG dit bedrag als verleende korting heeft ingehouden op de hoofdaanneemsom).
4.13. Vooropgesteld moet worden dat uit de opleveringsrapporten van 29 november 2010 en 16 februari 2011 (hiervoor onder 2.12 opgenomen) blijkt dat bij oplevering van het project Vierlinghstraat op de genoemde data, (onder meer) het hekwerk niet akkoord is bevonden. Dat in die opleveringsrapporten niet uitdrukkelijk is genoemd dat het hekwerk niet conform bestek was, zoals R&B heeft aangevoerd, doet hieraan niet af.
4.14. [A] heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het e-mailbericht van 24 februari 2010 van R&B - met als bijlage de offerte van 24 februari 2010 - volgt dat partijen zijn overeengekomen dat de werkzaamheden conform bestek zullen worden uitgevoerd. [A] heeft ter onderbouwing als productie 1 bij conclusie van antwoord de desbetreffende e-mail overgelegd, met daarachter twee bijlagen, namelijk de offerte van 24 februari 2010 en een kopie van het bestek, zoals hiervoor onder 2.11 is opgenomen. Dit betekent volgens [A] dat R&B van het bestek (en het overeengekomen merk B&G Hekwerk) op de hoogte was. R&B heeft gesteld dat zij alleen de bestektekening van [A] heeft ontvangen en dat hierop geen voorgeschreven leverancier voor het hekwerk was vermeld. R&B heeft bij monde van [C] ter comparitie benadrukt dat hij bij de e-mail van 24 februari 2010 alleen de betreffende offerte heeft gevoegd, en niet het bestek.
4.15. De rechtbank overweegt dat deze stelling van R&B steun vindt in het feit dat in de genoemde e-mail slechts één bijlage staat vermeld, namelijk de offerte "10 051-1 [A] Vierlinghstraat Dordrecht.PDF". Niet valt in die e-mail te lezen dat ook het bestek bij die e-mail is gevoegd, terwijl evenmin door [A] is gesteld of is gebleken dat het bestek onderdeel heeft uitgemaakt van de offerte van R&B. [A] heeft voorts niet betwist dat in de bestektekening geen voorgeschreven leverancier was vermeld, zodat R&B ook uit de bestektekening niet heeft kunnen opmaken dat het hekwerk van het merk B&G Hekwerk moest zijn. Daarbij wordt verder in overweging genomen dat in de door R&B uitgebrachte offerte als bestekpost "400110" het betreffende hekwerk staat omschreven zonder nader genoemde leverancier en zonder specifieke typeaanduiding. De rechtbank is in dit verband met R&B van oordeel dat [A] haar naar aanleiding van die bestekpost in de offerte erop had moeten wijzen dat een specifieke leverancier, namelijk B&G Hekwerk, was voorgeschreven. Volgens R&B is zulks niet geschied.
4.16. De rechtbank constateert evenwel dat op de overgelegde e-mail van 24 februari 2010 handgeschreven het volgende is genoteerd: "1-3-2010 (....) * volgens bestek en tekeningen* (...)". Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat partijen zijn overeengekomen dat de mondelinge opdracht aan R&B conform het bestek, zoals dat was overeengekomen met haar opdrachtgever BMG, zou worden uitgevoerd. [A] heeft zich - met zoveel woorden - op een dergelijke afspraak tussen partijen beroepen en hiertoe getuigenbewijs aangeboden. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door R&B, zal de rechtbank [A] toelaten tot het leveren van bewijs dat zij met R&B bij het aangaan van de aanneemovereenkomst heeft afgesproken dat de opdracht conform het met BMG overeengekomen bestek zou worden uitgevoerd.
4.17. Overigens is de rechtbank van oordeel dat de enkele verwijzing van [A] naar de onderhandelingen in 2008 tussen partijen over het project Vierlinghstraat, in welk kader het bestek en de bestektekeningen aan R&B zijn verstrekt, niet één op één meebrengt dat R&B ter zake van de aanneemovereenkomst uit 2010 ook aan het bestek van 2008 is gebonden. R&B heeft aangevoerd dat de offerteonderhandelingen niet tot een overeenkomst hebben geleid, en dat zij toen haar dossier heeft gesloten en de stukken niet heeft bewaard. Dit wordt ook bevestigd door de e-mail van [C] van 24 februari 2010 (zie hiervoor onder 2.7: "de tekeningen hebben wij blijkbaar niet meer"). De rechtbank overweegt dat [A] hiertegenover onvoldoende concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die ertoe leiden dat niettemin het bestek uit 2008 onderdeel uitmaakt van de in 2010 gesloten (mondelinge) aanneemovereenkomst tussen partijen.
4.18. Over de toewijsbaarheid van de vordering van R&B na het door [A] te leveren bewijs, overweegt de rechtbank als volgt. Mocht [A] slagen in het door haar te leveren bewijs, dan is de rechtbank met [A] van oordeel dat het enkele feit dat R&B een hekwerk heeft geleverd van een ander merk (namelijk Hekbouw B.V.) dan het overeengekomen merk van B&G (zoals in het bestek is opgenomen), in beginsel een toerekenbare tekortkoming van R&B in de nakoming van haar verplichtingen oplevert. R&B heeft weliswaar aangevoerd dat het hekwerk van gelijkwaardige kwaliteit is met dezelfde specificaties en garanties, maar dit doet niet aan de tekortkoming af. De opdrachtgever en hoofdaannemer mogen - zeker bij een bouwproject van de omvang van het project Vierlinghstraat - ervan uitgaan dat het werk conform het overeengekomen bestek zou worden uitgevoerd. In dat geval heeft R&B zich daartoe dan ook verbonden, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in zoverre een resultaatsverplichting is. Het voorgaande brengt mee dat [A] zich, in dat geval, in conventie met betrekking tot die wanprestatie terecht op haar opschortingsrecht heeft beroepen. De in reconventie gevorderde schadevergoeding komt in dat geval in beginsel voor toewijzing in aanmerking. Met betrekking tot de hoogte van de gestelde schade van € 20.000,00 overweegt de rechtbank echter in dat geval als volgt. R&B heeft betwist dat BMG een bedrag van € 20.000,00 op de facturen van [A] in mindering heeft gebracht, met andere woorden: dat [A] die schade ook werkelijk heeft geleden. Nu [A] de gestelde schade niet nader heeft onderbouwd, zal de rechtbank [A] alsnog toelaten om bij akte nadere stukken in het geding te brengen die haar schade kunnen onderbouwen. R&B zal in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte te reageren.
4.19. Indien [A] niet slaagt in haar bewijsopdracht, moet worden geoordeeld dat zij zich op dit punt in conventie ten onrechte heeft beroepen op haar opschortingsrecht. De door R&B in conventie gevorderde hoofdsom komt in dat geval gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking, namelijk tot een bedrag van € 20.000,00 voor wat betreft het hekwerk. De vordering in reconventie primair onder (i) en subsidiair onder (ii) zal in dat geval worden afgewezen.
Straatwerk
4.20. Vooropgesteld moet worden dat uit de opleveringsrapporten van 29 november 2010 en 16 februari 2011 (hiervoor onder 2.12 opgenomen) blijkt dat bij oplevering van het project Vierlinghstraat op de genoemde data aan opdrachtgever BMG, het straatwerk (nog) niet akkoord is bevonden. Verder vermelden de rapporten-Haskoning dat de bestrating niet goed is aangelegd. In het eerste rapport-Haskoning van 1 maart 2011 (hiervoor onder 2.16 opgenomen) is geconcludeerd dat de uitgevoerde straatwerkzaamheden op een groot aantal punten gebrekkig zijn uitgevoerd. In het rapport wordt onder meer melding gemaakt van verzakkingen in het straatwerk, niet of slecht ingeveegde bestrating, spoorvorming, het "kruipen" van de stenen, er blijft water op staan, op plekken is het straatwerk niet goed (haaks) gelegd etc. Vaststaat dat R&B na het eerste rapport-Haskoning herstelwerkzaamheden heeft verricht, waarna Putter opnieuw een schouw heeft verricht, waarvan de conclusies zijn opgenomen in het tweede rapport-Haskoning (van 30 maart 2011). In dit rapport is vermeld dat van het merendeel van de geconstateerde gebreken in het eerste rapport geen herstel heeft plaatsgevonden, dat reparatieplekken te herkennen zijn en dat het reparatiewerk niet goed is uitgevoerd (slecht hakwerk, niet passende stenen, slecht ingeveegd).
4.21. R&B heeft de rapporten van Haskoning niet inhoudelijk betwist.
4.22. De rechtbank is - met [A] - van oordeel dat uit hetgeen is overwogen onder 4.20 genoegzaam blijkt dat R&B toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van de straatwerkzaamheden. R&B heeft de verrichte werkzaamheden niet uitgevoerd zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam onderaannemer mocht worden verwacht. Het had vervolgens op de weg van R&B gelegen om de bevindingen en conclusies van de betreffende rapporten gemotiveerd te betwisten door concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die erop duiden dat die bevindingen onjuist zijn, dan wel een eigen deskundige in de arm te nemen. Dit alles heeft R&B niet gedaan. Zij heeft zich ten verwere (slechts) op het standpunt gesteld dat de rapporten van Haskoning niet representatief en objectief zijn, (onder meer) omdat zij niet in de gelegenheid is gesteld om bij de schouwen aanwezig te zijn en geen reactie heeft kunnen geven op de inhoud van het rapport. Volgens R&B is dit in strijd met de Leidraad Deskundigen in Civiele Zaken (hierna: de Leidraad). Dit verweer wordt verworpen, nu slechts sprake is van een partijdeskundige van de zijde van [A], en het niet gaat om een onafhankelijke deskundige die door de rechtbank is benoemd en waarvoor de genoemde regels uit de Leidraad gelden. Het is vervolgens aan R&B om de bevindingen van deskundigen gemotiveerd te betwisten.
4.23. Nu R&B ook na herhaalde sommatie niet bereid is gebleken om het straatwerk opnieuw te herstellen en alsnog deugdelijk op te leveren, en evenmin uit de overgelegde stukken volgt dat zij hiertoe - in aanvulling op de reeds verrichte herstelwerkzaamheden - alsnog bereid is, zal de rechtbank de vordering in reconventie primair onder (ii) tot het alsnog opleveren van deugdelijk straatwerk afwijzen.
4.24. De vordering in reconventie subsidiair onder (ii) tot vergoeding van de geleden schade komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking. Daarbij wordt echter het volgende overwogen. [A] heeft, onder verwijzing naar het tweede rapport R&B de door Haskoning vastgestelde schade van € 44.000,00 betwist. De rechtbank kan thans niet met zekerheid vaststellen welke schade valt toe te rekenen aan het ondeugdelijke straatwerk door R&B. De partijdeskundige heeft nadrukkelijk toegelicht dat er geen duidelijke oorzaak te geven is voor, met name, het verzakken en kruipen van het straatwerk en dat verder onderzoek vereist is naar de constructie en de draagkracht van de ondergrond. De partijdeskundige heeft in dat verband in zijn eerste rapport een aantal vragen geformuleerd, zoals hiervoor opgenomen onder 2.16. [A] heeft ter comparitie verklaard dat de ondergrond voor het straatwerk ook door R&B is aangebracht, hetgeen door R&B niet (gemotiveerd) is betwist.
4.25. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande behoefte aan deskundige voorlichting door een bestratings- dan wel bodemdeskundige. De kosten van het deskundigenbericht zullen voorshands door R&B, als eisende partij, moeten worden betaald. De rechtbank zal partijen de gelegenheid bieden om zich bij akte uit te laten - bij voorkeur na onderling overleg - over de persoon van de te benoemen deskundige en over de aan de deskundige te stellen vragen.
4.26. De rechtbank is voornemens aan de deskundige in ieder geval de volgende vragen voor te leggen (waaronder een aantal vragen uit het eerste rapport-Haskoning):
1. Kunt u een beschrijving geven van het door R&B uitgevoerde straatwerk op het bedrijfsterrein van het project Vierlinghstraat?
2. Op welke onderdelen is het straatwerk naar uw deskundig oordeel niet uitgevoerd zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam aannemer mag worden verwacht?
3. Wat is naar uw deskundig oordeel de oorzaak van de onder 2. geconstateerde onderdelen van bestrating die naar uw oordeel ondeugdelijk zijn aangelegd? Kunt u bij uw antwoord, onder meer, ingaan op de oorzaak van het geconstateerde verzakken en kruipen van het straatwerk? Kunt u bij uw onderzoek naar de oorzaken van de gebreken het volgende betrekken:
a. de situatie van de constructie en de ondergrond van de bestrating;
b. de (uiteindelijke) funderingsopbouw en hoe deze is aangelegd;
c. is de funderingsopbouw anders dan in bestek is aangegeven? Zo ja, wie heeft deze berekend en wie heeft er akkoord op gegeven?
d. zijn er verdichtingsmetingen van de verschillende aangebrachte lagen beschikbaar?
4. Wat is naar uw deskundig oordeel een redelijke inschatting van de totale kosten die zijn verbonden aan het herstel van het door u geconstateerde ondeugdelijke straatwerk? Kunt u bij uw antwoord de diverse kostenposten uitsplitsen, en daarbij aangeven welke kosten worden veroorzaakt door het ondeugdelijk uitgevoerde straatwerk?
5. Was het risico van het optreden van verzakken en kruipen van het straatwerk voor R&B voorzienbaar op het moment van uitvoering van de werkzaamheden?
6. Welke andere feiten en omstandigheden, voortvloeiend uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
4.27. Tevens beveelt de rechtbank [A], op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), om de foto's die bij de partijrapporten van Haskoning horen - en die zijn gemaakt ten tijde van de geconstateerde gebreken - in het geding te brengen. Deze foto's zullen in aanvulling op het huidige procesdossier aan de deskundige ter beschikking worden gesteld. De rechtbank zal [A] in de gelegenheid stellen om (afdrukken, dan wel een digitale weergave van) deze foto's bij akte in het geding te brengen. R&B zal in de gelegenheid worden gesteld om hierop bij antwoordakte te reageren.
Slotsom
4.28. Om doelmatigheidsredenen zal de rechtbank bevelen dat de te houden getuigenverhoren in het kader van de bewijsopdrachten onder 4.11 en 4.16 gelijktijdig zullen plaatsvinden. Ter wille van een efficiënte procesvoering wordt R&B in overweging gegeven om de eventueel in contra-enquête te horen getuigen zoveel mogelijk op dezelfde voor te brengen en daarover zo mogelijk contact met [A] te voeren. De rechtbank is voornemens om direct aansluitend aan de getuigenverhoren - na een eventuele te houden contra-enquête - een comparitie van partijen te gelasten, zowel om nadere inlichtingen van partijen te verkrijgen als om de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken.
4.29. In afwachting van deze bewijslevering en de onder 4.18, 4.25 en 4.27 te nemen akten en antwoordakte, zal iedere (verdere) beslissing worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. laat [A] toe tot het leveren van bewijs zoals in 4.11 en 4.16 is overwogen;
5.2. bepaalt dat, indien [A] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.J. Van Cleef-Metsaars op een nader te bepalen dag en uur in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te 's-Gravenhage;
5.3. bepaalt dat de advocaat van [A] binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de griffie van de sector civiel - opgave zal doen van de verhinderdata van alle betrokkenen tot en met oktober 2012, waarna dag en uur voor de verhoren zullen worden bepaald;
5.4. bepaalt dat [A], indien zij het bewijs niet door getuigen wenst te leveren, maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven;
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.6. verwijst de zaak naar de rol van 8 augustus 2012 voor akte aan de zijde van [A] met betrekking tot hetgeen is vermeld onder 4.18, 4.25 en 4.27;
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Van Cleef-Metsaars en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.