ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6473
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- P.A. Koppen
- D.H. von Maltzahn
- A.M. Brakel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap na Amerikaanse adoptie
In deze zaak hebben verzoekers, die als wettelijk vertegenwoordigers optreden van hun minderjarige dochter, een verzoek ingediend om vast te stellen dat hun dochter de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen na een Amerikaanse adoptie op 12 mei 2003. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 juni 2012, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door hun advocaat, mr. W.Y. Hofstra, en de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) werd vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie van de dochter door de verzoekers heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van het Haags Adoptieverdrag op 1 april 2008. Dit betekent dat de adoptie niet in overeenstemming was met de voorwaarden van het verdrag, waardoor artikel 5 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) (oud) niet van toepassing is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de nieuwe bepalingen van artikel 5b RWN, die op 1 januari 2004 in werking zijn getreden, niet terugwerkende kracht hebben en dus niet van toepassing zijn op adopties die vóór deze datum zijn gedaan.
De verzoekers hebben hun verzoek aanvankelijk gebaseerd op artikel 5a lid 1 en 2 RWN, maar hebben dit later gewijzigd naar artikel 5b lid 1 RWN. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de adoptie van de dochter niet kan worden erkend onder de huidige wetgeving, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de RWN. De rechtbank heeft het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap afgewezen, evenals het subsidiaire verzoek om het Nederlanderschap te verlenen, omdat de rechtbank niet bevoegd is om het Nederlanderschap te verlenen in het kader van een artikel 17 RWN-procedure.
De beslissing van de rechtbank is op 16 augustus 2012 openbaar uitgesproken, waarbij de verzoeken van de ouders zijn afgewezen.