ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6721

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
413562 / HA ZA 12-233
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en machtiging tot verkoop van onroerende zaken na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen twee voormalige echtelieden. De vrouw, eiseres, heeft een vordering ingesteld om gemachtigd te worden tot het te gelde maken van twee onroerende zaken die tijdens het huwelijk zijn verworven. De man, gedaagde, heeft de verantwoordelijkheid voor de verkoop van de woning op zich genomen, maar heeft deze tot op heden niet verkocht. De vrouw vordert dat het vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming van de man voor de verkoop van de woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man alle lasten van de onroerende zaken heeft gedragen, maar dat de vrouw niet langer in de gemeenschap wil blijven. De rechtbank overweegt dat de man niet kan worden aangesproken voor de huidige situatie, die voortvloeit uit de economische omstandigheden. De vordering van de vrouw tot machtiging voor verkoop van de woning wordt afgewezen, omdat beide partijen verantwoordelijk zijn voor de verkoop en zij in overleg moeten treden. De rechtbank wijst ook de vordering van de vrouw tot inzage in de financiële situatie van de man toe, maar wijst de vordering tot betaling van de helft van de huuropbrengsten af. De kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 8 augustus 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 413562 / HA ZA 12-233
Vonnis van 8 augustus 2012 bij vervroeging
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. N.J.R.M. Elings te 's-Gravenhage,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F. Arslan te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dag van 14 februari 2012, met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 18 april 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 5 juli 2012 en de daarin genoemde stukken.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1 Partijen zijn voormalige echtelieden. Partijen hadden gedurende hun huwelijk twee onroerende zaken in eigendom: de (vroegere echtelijke) woning [adres 1] te [woonplaats] (hierna ook wel: de woning) en het appartement [adres 2] te [woonplaats] (hierna ook wel: het appartement). Op de woning rust een hypotheekschuld van € 175.000,--. Op het appartement rust een hypotheekschuld van € 350.000,-
2.2 Op 17 december 2009 hebben partijen een echtscheidingsconvenant gesloten. Hierin is met betrekking tot de onroerende zaken voor zover hier van belang het volgende bepaald:
"Artikel 3 de echtelijke woning en daarmee verband houdende rechten en lasten
3.1 Tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak staande en gelegen aan het [adres 1] te [woonplaats]. Partijen zijn het er over eens dat de woning zo spoedig mogelijk middels een NVM Makelaar zal worden verkocht. De eventuele overwaarde zal in mindering worden gebracht op de schuld van het onroerend goed aan de [adres 2].
3.2 Indien er een onderwaarde zal ontstaan, dan zal de man deze voor zijn rekening nemen, zonder verrekening.
3.3 Alle lasten van de woning komen voor rekening van de man
Artikel 4 Onroerend goed [adres 2]
4.1 Tot de gemeenschap van goederen behoort tevens het onroerend goed [adres 2] te [woonplaats]. Partijen stellen vast dat de waarde van deze woning ligt op ongeveer € 323.000,--. Op de woning rust een hypothecaire geldlening van € 350.000,--.
4.2 Partijen komen overeen voort voor de daaraan volgens partijen toegekende waarde van € 323.000,-- toegedeeld aan de man onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire voor zijn rekening te houden en deze te voldoen als zijn eigen schuld, met uitsluiting van de vrouw.
4.5 De man dient er voor te zorgen dat het onroerend goed zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen 12 maanden na de inschrijving van de echtscheiding in de daartoe bestemde registers, zal zijn oversgeschreven op zijn naam en dat de vrouw zal zijn ontslagen uit haar aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldlening."
Artikel 4.3 bevat de toedeling van de levensverzekeringspolis aan de man.
Artikel 4.4 bevat de opschortende voorwaarde dat de bank de vrouw ontslaat uit de hoofdelijkheid en de bepaling dat alle lasten verband houdend met het onroerend goed voor rekening van de man komen.
Artikel 4.5 bevat de bepaling dat de man er voor dient te zorgen dat het appartement binnen 12 maanden na inschrijving van de echtscheiding op naam van de man staat overgeschreven en dat de vrouw zal zijn ontslagen uit haar aansprakelijkheid met betrekking tot de hypotheekschuld. Voor het geval dat niet lukt bepaalt het convenant dat partijen overleg zullen plegen over wat moet gebeuren.
2.3 Op 20 juni 2011 heeft een door de vrouw aangespannen kort geding gediend voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Partijen zijn daar ter beëindiging van het geschil overeengekomen - kort gezegd - dat de woning door de man voor 1 augustus 2011 in de verkoop zal worden gezet bij een NVM-makelaar en dat de man alle medewerking zal verlenen om de verkoop van deze woning te bewerkstelligen. Voorts zijn zij overeengekomen dat de man er alles aan zal doen om het appartement binnen drie maanden na 20 juni 2011 op zijn naam te doen overschrijven.
2.4 De vrouw heeft een vaste aanstelling voor 30 uur per week bij de gemeente Rijswijk. Zij ziet geen kans met haar salaris de woning uit de gemeenschap over te nemen. Zij woont in een huurhuis met de twee kinderen van partijen.
2.5 De man is na het sluiten van het convenant zijn baan kwijtgeraakt en heeft tot april 2011 een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet. Thans ontvangt hij geen uitkering. De vermogenstoets van de Wet werk en bijstand is negatief uitgevallen. Het vermogen bestaat uit de onroerende zaken, thans in geschil. De man bewoont het appartement met een huisgenoot die de helft van de lasten draagt.
2.6 De vrouw bezit geen sleutel meer van de woning en de man heeft de woning verhuurd. De huuropbrengsten gebruikt de man om de lasten verbonden aan de woning te voldoen.
2.7 Tot op heden heeft de man alle lasten die samenhangen met de onroerende zaken voldaan. De vrouw heeft bevestigd dat zij tot op heden geen rekeningen van schuldeisers heeft ontvangen.
3. Het geschil
3.1 De vrouw vordert - samengevat -
primair: dat zij wordt gemachtigd op grond van artikel 3:174 BW tot het te gelde maken van beide onroerende zaken, en meer in het bijzonder de woningen openbaar te laten verkopen, met bepaling dat dit vonnis in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de onroerende zaken noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man;
subsidiair: een machtiging zoals hiervoor omschreven, zonder openbare verkoping;
In beide gevallen met:
a. veroordeling van de man om inzage te verschaffen in zijn inkomenssituatie en de stappen die hij heeft genomen om de hypotheek op zijn naam te zetten;
b. veroordeling van de man om inzage te verschaffen in de afgesloten huurovereenkomsten in verband met de verkoop van de woning en de bekendheid daarvan bij de makelaar en hypotheekverstrekker;
c. veroordeling van de man om inzage te verschaffen in de huuropbrengsten en betalingen van de hypotheek;
d. veroordeling van de man om de helft van de opbrengsten uit de huur van beide woningen aan de vrouw te betalen;
e. met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2 De man voert verweer.
3.3 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 De vrouw heeft aan de vorderingen gemotiveerd ten grondslag gelegd dat zij niet langer in de gemeenschap wil blijven die thans tussen partijen bestaat.
4.2 Ingevolge artikel 3:174 lid 1 BW kan (voor zover in dit geval van belang) de rechter die ter zake van een vordering tot verdeling bevoegd zou zijn een deelgenoot op diens verzoek om gewichtige redenen machtigen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed. Als gewichtige reden is wel aangemerkt (i) het beschamen door een deelgenoot van het vertrouwen dat hij zou medewerken aan verkoop en (ii) leegstand en het daardoor optredende gevaar voor waardevermindering. Ingevolge deze bepaling dient de rechtbank - en dit is tussen partijen ook niet in geschil - tot een afweging van belangen tussen de deelgenoten in de gemeenschap te komen. In dit geding houdt die afweging in dat de belangen van de vrouw, die eruit bestaan dat zij niet langer in een gemeenschap gebonden wil zijn, moeten worden afgewogen tegen de belangen van de man, die niet met een restschuld achter wil blijven. Daarbij geldt dat partijen als deelgenoten in een gemeenschap tegenover elkaar moeten handelen in overeenstemming met redelijkheid en billijkheid.
4.3 Tussen partijen is niet in geschil dat uit het echtscheidingsconvenant duidelijk blijkt wat de bedoeling van partijen is met betrekking tot de hen in gezamenlijke eigendom toebehorende onroerende zaken. De vrouw heeft haar primaire en subsidiaire vordering aldus toegelicht dat zij nakoming van het convenant wenst door de man. Haar vorderingen zijn daar echter niet op gericht. De rechtbank houdt het er in dat verband voor dat de vrouw het recht wenst de onroerende zaken eigenmachtig te verkopen nu de man het convenant niet is nagekomen. Vast staat dat de man de woning niet heeft verkocht (of doen verkopen) en dat het appartement niet op zijn naam is gesteld met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijkheid. Het belang van de vrouw bij haar vorderingen is daarmee gegeven.
4.4 De rechtbank constateert met betrekking tot de feitelijke uitgangspunten dat de man onweersproken heeft gesteld dat de woning al sinds eind 2009 bij een NVM-makelaar in de verkoop staat en dat in dat verband de tussen partijen gemaakte afspraak ter gelegenheid van het kort-geding in zoverre achterhaald was. Het convenant bevat geen bepaling wie van partijen verantwoordelijk is voor de verkoop van het huis. Dit brengt mee dat die verkoop niet per definitie als verantwoordelijkheid van de man kan worden gezien. Met betrekking tot de door de man voor de woning vastgestelde vraagprijs is niet gesteld of gebleken dat deze onredelijk is voor een dergelijke onroerende zaak.
Dat de vrouw tegen de afspraak in nog niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld op het appartement is ontslagen, hangt kennelijk samen met het feit dat de man zijn baan heeft verloren. Iets anders is gesteld noch gebleken. In het convenant is opgenomen dat indien het de man niet lukt binnen 12 maanden het appartement op zijn naam te stellen en de vrouw te laten ontslaan uit de aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldlening, partijen in overleg zullen treden over hetgeen moet gebeuren. Gesteld noch gebleken is dat dit overleg heeft plaatsgevonden.
De vrouw heeft geen schriftelijke opgave of verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij bij het BKR geregistreerd staat.
4.5 Tegen de achtergrond van de onder 4.4 genoemde feitelijke uitgangspunten geldt met betrekking tot de belangenafweging voor het verlenen van een machtiging voor verkoop van de woning het volgende.
4.6 Vast staat dat de man, ondanks de omstandigheden waarin hij verkeert, er zorg voor heeft gedragen dat de vrouw niet door schuldeisers is aangesproken. Weliswaar heeft hij de woning verhuurd, maar hij heeft onweersproken gesteld dat de bank met die verhuur heeft ingestemd. Nu de man van de woning (die door geen der partijen wordt bewoond) alle lasten draagt en in de verhouding tussen partijen de hele onderwaarde op zich heeft genomen, is het vooralsnog niet onredelijk dat hij de huuropbrengsten mag behouden.
De vrouw heeft gesteld dat zij niet in de gemeenschap wil blijven omdat zij niet bij de BKR geregistreerd wenst te staan. Vast staat dat de markt voor onroerende zaken problematisch is en het is een feit van algemene bekendheid dat een openbare veiling doorgaans leidt tot een lagere opbrengst dan onderhandse verkoop. Indien de vrouw ertoe over zou gaan de woning executoriaal te verkopen, is het aannemelijk dat de opbrengst niet zodanig zal zijn dat daaruit de op de woning rustende hypotheekschuld kan worden afgelost. Weliswaar dient de man in de onderlinge verhouding die schuld te dragen, nu hij de onderwaarde op zich heeft genomen, maar zolang hij geen betaald werk heeft herkregen is onaannemelijk dat hij die schuld kan voldoen. Nu de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is voor die schuld betekent dat dat zij er niet vanuit kan gaan dat zij die schuld niet hoeft af te betalen, zodat van het verval van de BKR-registratie, wat daarvan ook zij, geen sprake zal zijn. Bovendien betekent een (grotere) restschuld van de man die zou resteren na de verkoop van de woning dat het voor hem moeilijker zal zijn (zo niet onmogelijk) om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld voor het appartement te laten ontslaan.
4.7 Een en ander laat geen andere slotsom toe dan dat, hoewel sprake is van een voor de vrouw onplezierige situatie, dit niet aan de man valt toe te rekenen, maar een gevolg is van de algemene economische situatie. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar om alle gevolgen daarvan op de man af te wentelen. De vordering tot machting tot verkoop met betrekking tot de woning is derhalve niet toewijsbaar. Partijen zijn beide eigenaar en hebben samen de verantwoordelijkheid voor en belang bij verkoop van de woning. Zij dienen thans in overleg te treden, waarbij mogelijk met een scherpe prijsstelling snellere verkoop wel valt te verwezenlijken. Voorts is het wellicht aangewezen dat de vrouw het initiatief tot verkoop van de woning van de man overneemt.
4.8 Met betrekking tot het appartement geldt daarbij nog het volgende. Uit het convenant blijkt dat het de bedoeling van partijen is geweest dat de man het appartement toegescheiden zou krijgen, zij het onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar verplichtingen jegens de hypotheekhouder. Weliswaar is die laatste voorwaarde nog niet vervuld omdat de financiële situatie van de man dat niet toelaat, maar de rechtbank acht het onvoldoende aannemelijk dat die voorwaarde binnen redelijke termijn (een jaar) niet alsnog vervuld zou kunnen worden. Gelet op het belang van de man niet achter te blijven met een restschuld en gegeven het feit dat het appartement is toebedeeld aan de man en de man tot op heden alle lasten heeft voldaan is het verstrekken van een machtiging tot verkoop van het appartement in strijd met het convenant en reeds daarom thans niet toewijsbaar. Zoals in het convenant opgenomen dienen partijen ook over deze situatie in overleg te treden.
4.9 Mocht het overleg bedoeld in 4.7 en 4.8 ook op langere termijn, bijvoorbeeld een jaar, niet tot resultaat leiden, dan staat het de vrouw vrij andermaal een verzoek als het onderhavige in te dienen.
4.10 Met betrekking tot de primair en subsidiair gevorderde nevenvorderingen geldt dat de vrouw voldoende belang heeft om inzage te krijgen in de inkomenssituatie van de man zodra hierin een wijziging optreedt. Als mede-eigenares van de woning heeft zij voldoende belang bij haar vordering tot inzage in de afgesloten huurovereenkomst. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.6 is overwogen heeft zij onvoldoende belang bij haar vordering tot inzage in de ontvangen huuropbrengst en daartegenover in verband met de woning gedane betalingen. Op dezelfde grond dient de vordering tot veroordeling van de man tot betaling van de helft van de opbrengsten uit de huur aan de vrouw, afgewezen te worden.
4.11 Een en ander betekent dat het gevorderde deels zal worden toegewezen. Nu partijen voormalige echtelieden zijn en dit geschil verband houdt met de afwikkeling van de echtscheiding/ echtelijke boedel bestaat aanleiding de kosten van het geding te compenseren in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
- veroordeelt de man om inzage te verschaffen in zijn inkomenssituatie, indien daarin ten opzichte van heden een wijziging optreedt;
- veroordeelt de man om de vrouw inzage te verschaffen in de voor de woning afgesloten huurovereenkomst;
- compenseert de kosten van het geding in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.M. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2012