ECLI:NL:RBSGR:2012:BX7421

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/711580-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorbedachte rade in 's-Gravenhage

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 21 november 2011 het slachtoffer met een mes in de borst heeft gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen aan het hart en de long. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, aangezien hij voorafgaand aan de daad de gelegenheid had om na te denken over zijn acties. De verdachte had het mes meegenomen naar de woning van het slachtoffer, waar een discussie over geld plaatsvond. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde, en baseerde haar oordeel op camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, en werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en het gebrek aan medeleven van de verdachte een aanzienlijke straf rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/711580-11
Datum uitspraak: 14 september 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland,
HvB De Geniepoort, te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
De strafzaak tegen verdachte is ter terechtzitting van 2 maart 2012 en 29 mei 2012 inhoudelijk behandeld. Het onderzoek is ter terechtzitting van 29 mei 2012 gesloten, waarbij de rechtbank de uitspraak heeft bepaald op 12 juni 2012. Op 12 juni 2012 heeft de rechtbank bij tussenvonnis het onderzoek ter terechtzitting heropend en geschorst voor nadere rapportage door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De inhoudelijke behandeling van de strafzaak is voorgezet en vervolgens wederom gesloten ter terechtzitting van 31 augustus 2012, waarbij de uitspraak is bepaald op heden.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van der Laan en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. F.A.M. Engels, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al
dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (meermalen) met een
mes in het bovenlichaam (in het hart en/of in een long) te steken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
3. Verweren ten aanzien van de ontvankelijkheid
De raadsvrouw heeft verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging aangezien:
a. het de verdediging niet mogelijk is gemaakt om een contra-expertise met eigen bemonstering op het bij verdachte aangetroffen mes door Independent Forensic Services te laten uitvoeren;
b. de politie heeft verzuimd camerabeelden veilig te stellen waaruit mogelijk had kunnen blijken dat verdachte tijdens het delict niet op de plaats delict kan zijn geweest.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg kan slechts worden uitgesproken in uitzonderlijke gevallen. Hiervoor is alleen plaats indien het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is (geweest). Het verweer dient reeds hierom te falen.
Ten aanzien van het onder a. gestelde overweegt de rechtbank voorts nog als volgt.
In het proces-verbaal van de zitting van 2 maart 2012 is de formulering met betrekking tot het verzoek om contra-expertise uit de brief van de raadsvrouw van 28 februari 2012 overgenomen. Deze formulering is ook door de rechter-commissaris in zijn benoeming en opdracht deskundige d.d. 17 april 2012 van de Independent Forensic Services gebruikt. Bedoelde formulering luidt aldus dat een contra-expertise moet worden verricht op de door het NFI verrichte bemonstering en niet dat een nieuwe bemonstering dient plaats te vinden. De contra-expertise op de door het NFI verrichte bemonstering heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden. Het verweer dient ook hierom te worden verworpen.
Ten slotte geldt nog het volgende. Het verweer ten aanzien van het mes is hoofdzakelijk gebaseerd op de omstandigheid dat het mes door toedoen van de politie zou zijn zoekgeraakt. Echter, kort voor de laatste zittingsdatum is het mes teruggevonden. Aldus staat allerminst vast dat, zo al van een verzuim kan worden gesproken, van een onherstelbaar vormverzuim sprake is. Ook om die reden mist artikel 359a Sv toepassing.
4. Bewijsoverwegingen
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] met een mes heeft gestoken, waardoor [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte dit feit, dat dient te worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde feit bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van voorbedachten rade, zodat in ieder geval vrijspraak van dit onderdeel van het tenlastegelegde dient te volgen.
4.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
Op 21 november 2011, omstreeks 17.32 uur, kreeg de politie een melding dat in/bij de woning gelegen aan de [adres slachtoffer] te Den Haag een man in de hartstreek zou zijn gestoken. De dader zou een Surinaamse man met een pitbull zijn. Deze man zou zijn weggelopen. Ter plaatse trof de politie het slachtoffer [slachtoffer] aan. Deze had een steekwond in zijn borst2.
Uit medische informatie is gebleken dat door de steekpartij het hart en de linkerlong van het slachtoffer waren geraakt en dat twee levensreddende operaties nodig waren3.
Naar aanleiding van de melding is de politie in de omgeving gaan zoeken naar een man die voldeed aan het opgegeven signalement. Tijdens deze zoekactie kreeg de politie te horen dat de bewuste man stijl haar zou hebben, tot op de schouders, en dat hij donker gekleed was. De zoekactie heeft geresulteerd in de aanhouding van verdachte op het Hobbemaplein in Den Haag. Bij de aanhouding trof de politie in de linker binnenzak van de jas van verdachte een mes aan, welk mes is veiliggesteld voor sporenonderzoek4.
Het NFI heeft op het mes bloed aangetroffen. DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat het bloed matcht met dat van het slachtoffer. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het aangetroffen profiel is kleiner dan één op één miljard, aldus het NFI5.
De verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris ontkend dat hij iets met de steekpartij te maken heeft gehad. Op het tijdstip van de steekpartij was hij met één van zijn honden onder andere in de buurt van het Hobbemaplein, maar hij is toen, zo heeft verdachte verklaard, niet in de [straat slachtoffer] geweest. Ten aanzien van het bloed van het slachtoffer dat is aangetroffen op het mes dat bij zijn aanhouding is gevonden heeft de verdachte ter terechtzitting van 29 mei 2012 verklaard dat het slachtoffer dit mes op 18 november 2011 heeft gebruikt om cocaïne te versnijden en dat het slachtoffer zich hierbij waarschijnlijk heeft gesneden. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de bijnaam "[bijnaam 1]" heeft.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of de verdachte als de dader van de steekpartij kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend kan worden beantwoord. Zij neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Op 22 november 2011 is [getuige] door de politie als getuige gehoord. [getuige] heeft verklaard dat hij op 21 november 2011 omstreeks 17.30 uur in zijn woning aanwezig was. Deze woning bevindt zich tegenover die van het slachtoffer. [getuige] hoorde twee harde bonken die klonken als trappen tegen een deur. Toen hij naar buiten keek, zag hij een man met een hond bij het slachtoffer voor de deur staan. De man trapte tegen de deur van het slachtoffer aan. De man met de hond liep na korte tijd weg vanuit de [straat slachtoffer] rechtsaf de [singel] op. Vervolgens kwam, na 3 à 4 minuten, het slachtoffer zijn woning uit. Hij had zijn trui omhoog en hield zijn borst vast. Het slachtoffer zei tegen [getuige] dat hij gestoken was door de man met de hond. [getuige] heeft voorts verklaard dat hij de man van de hond niet bij naam kent, maar dat het dezelfde persoon is die hij elke week bij de methadonverstrekking bij Parnassia ziet en dat hij deze persoon voor 100% zou herkennen6.
Op 25 november 2011 is aan [getuige] op het politiebureau een politiefoto van de verdachte getoond. De getuige heeft toen verklaard de verdachte voor 100% te herkennen als de man met de hond over wie hij eerder had verklaard7.
Tijdens het verhoor door de rechter-commissaris op 15 mei 2012 is [getuige] bij zijn eerder afgelegde verklaringen gebleven.8
Op 7 december 2011 is na een verblijf van meer dan twee weken op de afdeling intensive care van het Westeinde-ziekenhuis het slachtoffer [slachtoffer] gehoord.
[slachtoffer] heeft toen aangifte gedaan van het feit dat een man, die hij kent als "[bijnaam 1]" en als "[bijnaam 2]", hem op 21 november 2011 in de namiddag voor zijn woning aan de [adres slachtoffer] te Den Haag met een mes heeft gestoken. Deze [bijnaam 1] kwam, vergezeld van zijn pitbull, bij hem aan de deur om geld te halen. Aangever wilde naar boven lopen om geld uit zijn portemonnee te halen. Op dat moment zag hij dat [bijnaam 1] een keukenmes van ongeveer 20 centimeter in zijn hand had en dat hij hem, aangever, een keer stak. Aangever voelde aanvankelijk geen pijn, maar wel nattigheid onder zijn T-shirt. Toen hij zijn T-shirt omhoog deed, zag hij bloed aan de linkerkant van zijn lichaam, onder zijn borst.
Vervolgens is aangever een foto van verdachte getoond. Aangever heeft hierop verklaard voor 100% de man te herkennen die hij "[bijnaam 1]" dan wel "[bijnaam 2]" noemt en die hem op 21 november 2011 voor zijn woning heeft neergestoken9.
Tijdens het verhoor door de rechter-commissaris op 11 mei 2012 is aangever bij zijn eerdere verklaringen gebleven.10
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2011 is de looproute van verdachte bepaald aan de hand van camerabeelden waarvan bij het proces-verbaal "stills" zijn gevoegd. De beelden zijn afkomstig van camera's van de politie en supermarkt [supermarkt], beide geplaatst in de [straat slachtoffer], en van camera's van café [café] en Parnassia, beide geplaatst op de [singel]11. Uit de beelden kan worden afgeleid dat de verdachte op 21 november 2011 rond 17.30 uur in de directe omgeving van de plaats delict moet zijn geweest. Mede gelet hierop kan de bewering van verdachte dat hij een andere route heeft gelopen en dat hij niet in de [straat slachtoffer] is geweest, geen stand houden. Het verweer te dier zake dient dan ook te worden verworpen.
Voorts bezigt de rechtbank voor het bewijs het hierboven reeds besproken rapport van het NFI. De alternatieve lezing van verdachte over de wijze waarop het bloed van het slachtoffer op het mes terecht is gekomen, acht de rechtbank niet aannemelijk, nu voor deze stelling geen enkele steun in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen is te vinden. Ook dit verweer zal derhalve worden verworpen.
Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het verdachte is geweest die het slachtoffer met een mes in de borst heeft gestoken. De rechtbank zal dit kwalificeren als een poging tot moord, nu verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor het bewijs van voorbedachte raad is immers voldoende wanneer vast komt te staan dat de verdachte alvorens het slachtoffer te pogen te doden tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Daarvan is hier sprake geweest. Verdachte is met het mes naar de woning van het slachtoffer gegaan. Uit de verklaring van het slachtoffer maakt de rechtbank op dat aan de deur een discussie over geld is ontstaan en dat verdachte het mes voor direct gebruik voorhanden moet hebben gehad. Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte vooraf rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat hij het mes zou gaan gebruiken, zodat sprake is van voorbedachte raad. Dat bij de verdachte sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, acht de rechtbank, mede gelet op de camerabeelden, waarop verdachte na het steekincident rustig lopend is te zien, niet aannemelijk.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 21 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes in het bovenlichaam (in het hart en in een long) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De strafoplegging
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van poging tot doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de straf die bij een bewezenverklaring van het feit zou moeten worden opgelegd.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts overweegt de rechtbank in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de borst gestoken. Hierbij zijn het hart van het slachtoffer en een long geraakt en zijn twee spoedoperaties nodig geweest om het leven van het slachtoffer te redden. Het behoeft geen verder betoog dat dit feit voor het slachtoffer en zijn omgeving ingrijpend moet zijn geweest. Daarnaast is het zorgelijk om te constateren hoezeer bij verdachte het respect voor andermans leven ontbreekt. Op geen enkel moment heeft verdachte enig mededogen voor het slachtoffer getoond, bij de politie noch ter terechtzitting. In tegendeel heeft hij tijdens zijn verhoor door de politie te kennen gegeven dat hij het slachtoffer een 'klootzak' en een 'achterbakse parasiet' vond, die wat hem betreft de pijp uit mocht gaan, hetgeen hem 'geen moer' kon schelen.
De enige passende reactie op de daad van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen het uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 24 november 2011 betreffende verdachte. Hieruit komt naar voren dat verdachte niet eerder voor een feit als het onderhavige is veroordeeld. Wel is hij een aantal keren voor mishandeling veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de reclassering d.d. 10 april 2012, opgesteld door [medewerker reclassering]. In dit advies wordt het volgende vermeld.
Verdachte ontkent het aan hem tenlastegelegde feit. Hij komt over als iemand die van mening is dat hij zijn situatie voldoende onder controle heeft en geen hulp nodig heeft. Deze van zichzelf overtuigde houding zorgt ervoor dat de hulpverlening en/of de reclassering nauwelijks in staat is/zijn (geweest) een behandelrelatie met de verdachte op te bouwen. Ook in het huidige contact heeft de verdachte direct duidelijk gemaakt absoluut niet aan begeleiding te zullen meewerken na de detentie. Vanwege de afwerende houding van verdachte, de gebrekkige motivatie en twijfels over de leerbaarheid en de uitvoerbaarheid is er voor gekozen geen advies te doen tot reclasseringsbegeleiding.
De reclassering adviseert, indien verdachte schuldig wordt bevonden aan het hem tenlastegelegde feit, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank zal de verdachte, gelet op al het vorenstaande, veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de eis van de officier van justitie. Hoewel de rechtbank tot een bewezenverklaring van een zwaarder delict is gekomen dan dat waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd, ziet zij geen aanleiding om tot oplegging van een hogere straf te komen.
8. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, groot € 3.432,47. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.432,47, subsidiair 44 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in verband met de door haar bepleite vrijspraak, primair aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de posten 2 tot en met 7 dient te worden afgewezen dan wel de benadeelde partij in die onderdelen van zijn niet ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien het hier geen kosten van de benadeelde partij betreft dan wel dat het causaal verband tussen de geclaimde schade en het strafbare feit ontbreekt. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.432,47.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 2, 3, 4 (belkosten) en 6 en 7 (schade kleding). Wat betreft de posten 2, 3 en 4 geldt dat de benadeelde partij niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat hij deze kosten heeft gemaakt. Voor wat betreft de kleding geldt dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de benadeelde partij deze kleding droeg ten tijde van het steekincident.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze betrekking heeft op kosten voor bezoeken aan zijn advocaat, de fysiotherapeut, de psycholoog en de huisarts (post 5), toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van zijn vordering, wegens het ontbreken van causaal verband tussen de geclaimde schade en het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal ook de overige, hiervoor nog niet besproken, onderdelen van de vordering van de benadeelde partij toewijzen. Op basis van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden dan wel deze kosten heeft moeten voldoen als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Dit betekent dat een bedrag van in totaal € 2.261,46 (€ 170,00 eigen risico, € 15,46 reiskosten (64,4 km x € 0,24), € 76,00 kosten rechtsbijstand, € 2.000,00 immateriële schade) voor vergoeding in aanmerking komt.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.011,14, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer]. De kosten van het eigen risico, de kosten van rechtsbijstand en de reiskosten ten behoeve van bezoeken aan een advocaat zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Derhalve kunnen deze kosten niet worden betrokken bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9. De inbeslaggenomen goederen
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen mes zal worden onttrokken aan het verkeer (de beslaglijst is als bijlage aan dit vonnis gehecht).
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de bestemming van het mes.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 vermelde mes onttrekken aan het verkeer. Het mes is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezen verklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
10. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36b, 36c, 36f, 45, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot moord;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 2.261,46;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk in de vordering bepaalt dat hij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.011,14 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 vermelde mes.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mrs. J.E. Bierling en T.L. Fernig-Rocour, rechters,
in tegenwoordigheid van W.M.W. van Nuss, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2012.
Mr. Fernig-Rocour is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL2011/246534, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen.
2 Pv van bevindingen, p. 34
3 Pv van bevindingen, p. 42 en aanvraagformulier medische informatie, p. 43
4 Pv van aanhouding, p. 17/18
5 Rapport NFI, pv p. 358
6 Pv van bevindingen, p. 77
7 Pv van bevindingen, p. 178-180
8 Proces-verbaal van verhoor [getuige], op 15 mei 2012 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier
9 Pv van verhoor, p. 311-316
10 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], op 11 mei 2012 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier
11 Pv van bevindingen, p. 325-330