Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 423466 / KG ZA 12-745
Vonnis in kort geding van 24 augustus 2012
de vereniging
NEDERLANDSE SKI VERENIGING ,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. A.H.H. Vermeulen te 's-Gravenhage,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. mr. [gedaagde sub 2],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagden,
advocaat gedaagde sub 1: mr. [gedaagde sub 2] te [vestigingsplaats],
gedaagde sub 2: in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als enerzijds 'NSV' en anderzijds '[gedaagde sub 1]' en '[gedaagde sub 2]' (gezamenlijk ook wel als '[gedaagden]').
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 17 augustus 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [gedaagde sub 1] was vanaf 1 oktober 2006 in dienst van NSV, laatstelijk als manager topsport.
1.2. Bij beschikking van 10 maart 2011 heeft de kantonrechter te 's-Gravenhage de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 31 maart 2011 om 24.00 uur, onder toekenning van een ontbindingsvergoeding van € 13.550,-- bruto aan [gedaagde sub 1]. Tegelijkertijd met de uitbetaling van het salaris over maart 2011, heeft NSV het netto-equivalent van die vergoeding voldaan aan [gedaagde sub 1].
1.3. Bij vonnis van 19 december 2011 heeft de kantonrechter te 's-Gravenhage NSV, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan [gedaagde sub 1] te voldoen een bedrag van
€ 30.535,29 bruto wegens achterstallige loonverplichtingen (niet-uitbetaald overwerk en niet-opgenomen vakantiedagen betreffende de periode 2008-2011), te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging, wettelijke rente, € 1.190,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en € 1.316,81 aan proceskosten. In die procedure trad [gedaagde sub 2] op als gemachtigde van [gedaagde sub 1].
1.4. Na betekening op 6 januari 2012, heeft NSV op 12 januari 2012 voldaan aan dat vonnis. In dat verband heeft zij ter zake van loon en wettelijke verhoging een bedrag ad
€ 33.588,82 (€ 30.535,29 + € 3.053,53) overgemaakt naar [gedaagde sub 1].
1.5. Op 14 februari 2012 is NSV in hoger beroep gegaan van het vonnis van 19 december 2011. De appelprocedure loopt nog.
1.6. NSV heeft bij de Belastingdienst aangifte gedaan van de (in haar ogen) verschuldigde loonheffing over het op 12 januari 2012 betaalde bedrag ad € 33.588,82. Op 26 juli 2012 heeft NSV de daarop van toepassing zijnde loonheffingscomponent ad € 14.107,30 afgedragen aan de Belastingdienst.
2.1. NSV vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling aan haar van bedragen ad € 14.107,30, en € 642,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, zij het [gedaagde sub 2] voorwaardelijk voor zover [gedaagde sub 1] niet voldoet, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proces- en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2. Samengevat voert NSV daartoe het volgende aan.
Abusievelijk heeft NSV het bedrag aan achterstallige loon en de daarop betrekking hebbende wettelijke verhoging, waartoe hij door de kantonrechter is veroordeeld, bruto uitbetaald aan [gedaagde sub 1] in plaats van netto. NSV heeft bij de Belastingdienst aangifte gedaan van de op grond van het vonnis van 19 december 2011 aan [gedaagde sub 1] verschuldigde bedragen en - in aansluiting daarop - de betreffende loonheffing ad € 14.107,30 afgedragen aan de Belastingdienst. NSV heeft derhalve een bedrag ad € 14.107,30 onverschuldigd betaald aan [gedaagde sub 1], althans [gedaagde sub 1] is tot dat bedrag ongerechtvaardigd verrijkt. Ondanks sommatie weigert [gedaagde sub 1] over te gaan tot terugbetaling van dat bedrag. Voor zover [gedaagde sub 1] in die weigering volhardt, is [gedaagde sub 2] gehouden het bedrag aan NSV te betalen uit hoofde van onrechtmatig handelen. [gedaagde sub 2] had [gedaagde sub 1] immers moeten adviseren om tot terugbetaling over te gaan, hetgeen hij kennelijk niet heeft gedaan. Voorts had hij zich moeten terugtrekken als raadsman van [gedaagde sub 1], indien deze zijn advies niet opvolgt. Ook dit is niet gebeurd. De buitengerechtelijke incassokosten moeten worden begroot op een bedrag van € 642,--, inclusief BTW.
2.3. [gedaagden] hebben de vorderingen van NSV gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hun verweer hierna worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat, ingevolge vaste jurisprudentie, ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid is geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is - hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen - maar ook of daarnaast sprake is van feiten en/of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
3.2. Zoals onder 2.2 aangegeven legt NSV aan haar vordering jegens [gedaagde sub 1] ten grondslag onverschuldigde betaling, dan wel ongerechtvaardigde verrijking, doordat zij niet is overgegaan tot uitbetaling van het netto-equivalent van de looncomponenten waartoe zij in het vonnis van de kantonrechter van 19 december 2011 was veroordeeld.
3.3. In dat vonnis is NSV veroordeeld tot voldoening van een bedrag ad € 30.535,29 bruto, te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging, ofwel € 3.053,53. Indien NSV vervolgens overgaat tot betaling van die (bruto)bedragen aan [gedaagde sub 1], kan niet worden aangenomen dat zij zonder rechtsgrond zijn voldaan. Van onverschuldigde betaling kan dan ook geen sprake zijn.
3.4. Met betrekking tot de andere grondslag van de vordering (ongerechtvaardigde verrijking) is het volgende van belang.
3.5. Nadat het vonnis van 19 december 2011 was uitgesproken heeft [gedaagde sub 1] aan NSV verzocht om over te gaan tot uitbetaling van het netto-equivalent van het brutobedrag waartoe de kantonrechter NSV had veroordeeld (zie pleitnota [gedaagden], onder 3.4). Mede gelet hierop moet worden aangenomen dat NSV, zoals zij zelf stelt, ten onrechte, doch in ieder geval abusievelijk is overgegaan tot uitbetaling van het brutobedrag in plaats van het netto-equivalent ervan. Verder staat - als erkend op de zitting - vast dat NSV op 26 juli 2012 de met dat brutobedrag gemoeide loonheffingscomponent ad € 14.107,30 heeft afgedragen aan de Belastingdienst. Waar NSV dat bedrag op 12 januari 2012 in feite ook al aan [gedaagde sub 1] had voldaan, staat derhalve vast dat zij het bedrag tweemaal heeft betaald. Voor zover NSV aanspraak kan maken op terugbetaling door de Belastingdienst, moet ervan worden uitgegaan dat zulks eerst mogelijk is nadat [gedaagde sub 1] heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van de Wet inkomstenbelasting ter zake van het door hem ontvangen bedrag ad € 33.588,82. Dat is thans (nog) niet aan de orde; volgens [gedaagde sub 1] is zijn aangifte Inkomstenbelasting over 2011 op dit moment in voorbereiding. Van de Belastingdienst kan NSV dus thans nog geen terugbetaling verkrijgen, terwijl op dit moment niet met zekerheid vaststaat dat die mogelijkheid zich (ooit) zal voordoen. Dat hangt volledig van [gedaagde sub 1] af. Daar komt bij dat niet valt in te zien dat de Belastingdienst zich in de huidige situatie ambtshalve zal wenden tot [gedaagde sub 1] met het oog op de betaling van het bedrag van € 14.107,30, nu de Belastingdienst dat bedrag inmiddels heeft ontvangen via NSV.
3.6. Het vorenstaande betekent dat het bedrag ad € 14.107,30 (in ieder geval) éénmaal ten onrechte uit het vermogen van NSV is gevloeid. In zoverre is dan ook sprake van een verarming aan de zijde van NSV. Aan de andere kant moet worden aangenomen dat [gedaagde sub 1] is verrijkt met eenzelfde bedrag. Zoals hij in feite zelf erkent behoort dat bedrag, waarover hij thans beschikt, hem niet toe, maar moet het worden afgedragen aan de Belastingdienst, die het feitelijk al heeft ontvangen. Onder die omstandigheden valt met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat de bodemrechter zal oordelen dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde sub 1] in de zin van artikel 6:212 van het Burgerlijk Wetboek ('BW'). Daarmee is het, door [gedaagde sub 1] bestreden, spoedeisende belang van NSV bij haar vordering gegeven. Niet valt in te zien waarom NSV nog langer op terugbetaling zou moeten wachten. Het door NSV van [gedaagde sub 1] gevorderde bedrag ad € 14.107,30 zal dan ook worden toegewezen bij wijze van schadevergoeding. De wettelijke rente daarover is echter pas verschuldigd vanaf 26 juli 2012, toen het bedrag voor de tweede keer uit het vermogen van NSV verdween. Op dat moment ontstond voor NSV de schade.
3.7. De van [gedaagde sub 1] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 642,-- zullen worden afgewezen. Waar NSV zich in dat verband beroept op artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, moet worden aangenomen dat die kosten worden gevorderd op grond van artikel 6:96 lid 4 in verbinding met lid 2 onder c BW. Gesteld noch gebleken is echter dat [gedaagde sub 1] is aangemaand in de zin van artikel 6:96 lid 5 BW.
3.8. Voor wat betreft de procedure tussen NSV en [gedaagde sub 1] zal [gedaagde sub 1], als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.9. De vordering van NSV tegen [gedaagde sub 2], uit hoofde van diens beroepsaansprakelijkheid, wordt afgewezen. Daarvoor is allereerst van belang dat NSV haar vordering slechts baseert op suggesties, hetgeen in beginsel niet als een deugdelijke onderbouwing kan worden aangemerkt. Daar komt bij dat [gedaagde sub 2] de vordering gemotiveerd heeft bestreden, onder meer met een - naar het zich laat aanzien - terecht beroep op zijn geheimhoudingplicht. Aldus is niet voldaan aan het hiervoor onder 3.1 vermelde criterium.
3.10. Voor wat betreft de procedure tussen NSV en [gedaagde sub 2] zal NSV, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, zoals verzocht te vermeerderen met de wettelijke rente. Nu [gedaagde sub 2] in persoon is verschenen, is in dat verband geen plaats voor vergoeding van het salaris van een advocaat. Dit betekent dat ook geen aanleiding bestaat voor vergoeding van nakosten. Deze zien immers slechts op een forfaitair bedrag ter zake van advocaatsalaris.
- veroordeelt [gedaagde sub 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NSV te voldoen de som van € 14.107,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2012 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] in de kosten van het geding tussen NSV en hem, tot op dit vonnis aan de zijde van NSV begroot op
€ 1.474,17, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 575,-- aan griffierecht en € 83,17 aan dagvaardingskosten, de explootkosten in het voorkomende geval te vermeerderen met BTW, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] tevens in de nakosten aan de zijde van NSV, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,-- aan salaris en met de explootkosten gemaakt voor de betekening van dit vonnis indien tot betekening wordt overgegaan, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis;
- veroordeelt NSV in de kosten van het geding tussen [gedaagde sub 2] en haar, tot op dit vonnis aan de zijde van [gedaagde sub 2] begroot op € 267,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2012.