ECLI:NL:RBSGR:2012:BX7529

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/720836-12
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in brandstichting moskee na gebrek aan bewijs voor medeplegen

In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die werd bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J.J. Meijers, heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 september 2012 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van brandstichting in een moskee in [plaats] op 7 april 2012. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldingsgebod bij Reclassering Nederland en deelname aan behandeling of gedragsinterventie.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de brandstichting. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is voor de vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de brandstichting, terwijl de medeverdachte verklaarde dat zij samen de brand hebben aangestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdenking voornamelijk steunt op de verklaring van de medeverdachte, maar dat er geen objectief bewijs is dat de verdachte als medepleger kan aanmerken.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de verklaringen van getuigen en camerabeelden niet in strijd zijn met de lezing van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de betrokkenheid van de verdachte niet zodanig was dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De beslissing is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de waarheidsvinding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/720836-12
Datum uitspraak: 17 september 2012
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3 september 2012.
Verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J.J. Meijers, advocaat te Gouda, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. E.A. Lensink heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod bij Reclassering Nederland en deelname aan behandeling of gedragsinterventie.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 april 2012 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in de [moskee] ([adres]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een met terpentine doordrenkte doek in aanraking gebracht met (open) vuur en/of (vervolgens) die doek in de brievenbus gestopt, terwijl in die brievenbus papier lag, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking
gebracht met een met terpentine doordrenkte doek en/of papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die [moskee] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de brandstichting in de [moskee]. Dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking, is niet vast komen te staan De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte en medeverdachte ([medeverdachte], parketnummer 09/753344-12) zijn in de nacht van 7 april 2012 aangetroffen door de politie bij de [moskee] in [plaats]. De politie heeft geconstateerd dat de ruiten van de moskee waren vernield, dat de voordeur van de moskee zwart geblakerd was en dat de moskee zelf vol met rook stond. Later onderzoek wees uit dat sprake is geweest van brandstichting, doordat een met terpentine doordrenkte doek in de brievenbus is gestopt en aangestoken. Voorts is gebleken dat de medeverdachte de ruiten van de moskee heeft vernield om, naar eigen zeggen, de brand te blussen.
Verdachte heeft, hoewel hij over de gebeurtenissen voor en na de brandstichting wisselend heeft verklaard, telkens ontkend dat hij iets met de brandstichting zelf te maken heeft gehad. Hij heeft verklaard dat hij de medeverdachte rond 3.00 uur naar diens woning, gelegen naast de moskee, heeft gebracht en dat zij, gedurende een aantal minuten hebben zitten praten in de auto, onder meer over het voornemen van de medeverdachte om brand te stichten in de moskee, waarna verdachte is vertrokken. Verder heeft hij verklaard dat hij rond 3.30 uur de medeverdachte op diens telefonisch verzoek heeft opgehaald en dat beiden naar de moskee zijn teruggekeerd, dat hij heeft geconstateerd dat de medeverdachte brand in de moskee had gesticht, waarop verdachte 112 heeft gebeld. De medeverdachte heeft verklaard dat hij en verdachte tijdens de rit naar zijn huis gesproken hebben over het in brand steken van de moskee en dat zij vervolgens tezamen de brand hebben aangestoken.
De verdenking dat verdachte en zijn medeverdachte de brandstichting tezamen en in vereniging hebben gepleegd steunt voornamelijk op de verklaring van de medeverdachte. Objectief steunbewijs hiervoor ontbreekt. Daarbij komt dat de zich in het dossier bevindende beschrijvingen van camerabeelden en historische telefoongegevens niet in strijd zijn met zowel de lezing van verdachte als die van de medeverdachte. Verder gaat de rechtbank er, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, van uit dat de verklaringen van de twee omwonenden het moment betreffen dat verdachte en de medeverdachte waren teruggekeerd om de brand uit te maken en de brandweer te bellen, derhalve eerst nadat de brand al eerder was gesticht. Aldus kan uit de verklaring van de getuigen dat zij twee jongens en de auto van verdachte hebben gezien niet worden afgeleid dat verdachte bij de brandstichting aanwezig is geweest. Ook de verklaring van verdachte inhoudende dat hij op de hoogte was van het voornemen van de medeverdachte om de brand te stichten, is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat bij de daadwerkelijke brandstichting nauw en bewust is samengewerkt. Dat geldt eveneens voor de omstandigheden dat verdachte na de brandstichting, zoals te zien op de camerabeelden, om 3.13 uur met gedoofde lichten is weggereden, hij naar eigen zeggen vervolgens bij het nabijgelegen fietstunneltje even is blijven stilstaan om naar de medeverdachte te kijken en dat hij de medeverdachte heeft opgehaald. Deze omstandigheden vormen naar het oordeel van de rechtbank weliswaar een aanwijzing dat verdachte in enige mate bij de brandstichting betrokken is geweest, maar dat deze betrokkenheid niet zodanig was dat hij als medepleger is aan te merken. De vraag of deze betrokkenheid wel als medeplichtigheid bij de brandstichting zou kunnen kwalificeren, behoeft de rechtbank niet te beantwoorden, aangezien dit niet ten laste is gelegd. Een en ander leidt ertoe dat verdachte van hetgeen hem ten laste is gelegd zal worden vrijgesproken.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.Th. de Boer, voorzitter,
mrs. V.J. de Haan en M.J.J. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.D. Broers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2012.