Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 423799 / KG ZA 12-761
Vonnis in kort geding van 3 september 2012
[eiser],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [X.] te [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. C.F. Korvinus te Amsterdam,
de Staat der Nederlanden,
(Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Openbaar Ministerie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W. Heemskerk te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
[eiser] heeft de Staat op 25 juli 2012 doen dagvaarden om op 27 augustus 2012 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld. [eiser] heeft ter zitting verzocht de zaak aan te houden omdat hij het openbaar ministerie heeft verzocht aan hem stukken te verstrekken uit zijn inbeslaggenomen administratie, met name betalingsbewijzen en twee schuldbekentenissen, aan welk verzoek (nog) geen gehoor is gegeven. Hij acht deze stukken van belang voor dit kort geding. De Staat heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De Staat stelt de hele administratie reeds aan [eiser] ter beschikking te hebben gesteld en daarnaast de hele administratie te hebben doorzocht naar de betreffende stukken maar deze niet te hebben gevonden. De voorzieningenrechter heeft in het licht van deze gemotiveerde betwisting het verzoek om aanhouding afgewezen. Vonnis is bepaald op heden.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 27 augustus 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Op 10 januari 2012 is [eiser] in voorarrest genomen in verband met een verdenking van, kort gezegd, opzettelijk witwassen, gewoontewitwassen, oplichting en valsheid in geschrifte.
2.2. Tijdens het onderzoek in bovenvermelde procedure is tevens een verdenking ontstaan tegen mevrouw [A.] (hierna: [A.]) en de heer [Z.] (hierna: [Z.]) ter zake van, kort gezegd, opzettelijk witwassen en gewoontewitwassen.
2.3. [A.] is de eigenaar van de volgende onroerende zaken:
1. [adres 1] te woonplaats 1];
2. [adres 2] te [woonplaats 1];
3. [adres 3] te [woonplaats 1];
4. [adres 4] te [woonplaats 1];
5. [adres 5] te [woonplaats 2].
2.4. [Z.] is de eigenaar van de volgende onroerende zaken:
1. [adres 6] te [woonplaats 1];
2. [adres 7] te [woonplaats 1];
3. [adres 8] te [woonplaats 1].
(welke onroerende zaken hierna tezamen met de onder 2.3. vermelde onroerende zaken zullen worden aangeduid als: de onroerende zaken).
2.5. Krachtens daartoe strekkende bevelen van de officier van justitie van 30 december 2011 is op 10 januari 2012 ten laste van [A.] en [Z.] op de onroerende zaken beslag gelegd als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ter verzekering van de vordering die de officier van justitie heeft terzake van gepleegde strafbare feiten en/of wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit beslag is op diezelfde datum ingeschreven in de openbare registers en op
13 januari 2012 aan [A.] en [Z.] betekend.
2.6. Op 10 januari 2012 is tevens onder [A.] en [Z.] ten laste van [eiser] op de onroerende zaken beslag gelegd als bedoeld in artikel 94 Sv als ook conservatoir anderbeslag gelegd in de zin van artikel 94a, derde lid, Sv.
2.7. Aan [A.] en [Z.] is op 4 juni 2012 een transactievoorstel gedaan. Dit voorstel hield kort gezegd in dat strafvervolging ten aanzien van de verdenkingen tegen hen achterwege zou worden gelaten indien (onder meer) de onroerende zaken om niet aan de Staat zouden worden overgedragen. Zowel [A.] als [Z.] hebben het transactievoorstel aanvaard, afstand gedaan van de onroerende zaken en een notariële volmacht ondertekend ten behoeve van het passeren van de akten van levering.
2.8. Door het openbaar ministerie is daarna opdracht gegeven aan een notaris om de levering van de onroerende zaken aan de Staat te verzorgen. [eiser] heeft op 5 juli 2012 bij deze notaris bezwaar daartegen gemaakt, kort gezegd stellende dat hij door het openbaar ministerie als economisch eigenaar van de onroerende zaken wordt aangemerkt. Het openbaar ministerie heeft [eiser] op 9 juli 2012 bericht dat - samengevat - dat niet het geval is en dat het openbaar ministerie zich op het standpunt stelt dat de onroerende zaken zijn gefinancierd met geld dat van een misdrijf afkomstig is.
2.9. [eiser] heeft op 18 juli 2012 een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv bij deze rechtbank ingediend, waarin wordt verzocht het beslag op de onroerende zaken op te heffen en te gelasten dat deze zaken aan [eiser] worden teruggeven. Dit klaagschrift staat gepland om op 9 oktober 2012 te worden behandeld.
2.10. De levering van de onroerende zaken aan de Staat heeft nog niet plaatsgevonden.
3.1. [Eiser] vordert de Staat te bevelen de voorgenomen verkoop van de onroerende zaken op te schorten totdat onherroepelijk in de strafzaak tegen hem is beslist.
3.2. Daartoe voert [eiser] onder meer het volgende aan. Hij is belanghebbende bij de inbeslagname van de onroerende zaken, omdat hij de economisch eigenaar hiervan is. De panden zijn immers aangekocht met familiekapitaal afkomstig uit de onverdeelde boedel van zijn overleden ouders, dat onder meer door hem wordt beheerd. De panden staan veelal op naam van familieleden. Een dergelijke handelwijze is in zijn cultuur niet ongebruikelijk. Het openbaar ministerie beschouwt hem ook als economisch eigenaar. In dat kader heeft hij bezwaar tegen de levering om niet aan de Staat. Er wordt geen markconforme waarde betaald en de onroerende zaken kunnen na de levering niet meer aan hem worden teruggegeven. Het is ook onrechtmatig om dit te doen zonder dat de uitkomst van zijn strafzaak bekend is. Er wordt daarmee vooruitgelopen op een veroordeling. Bovendien is het onnodig want er zijn voldoende mogelijkheden tot verhaal.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Gezien de feiten en de stellingen van [eiser] begrijpt de voorzieningenrechter dat hij vordert om de Staat te bevelen de voorgenomen levering van de onroerende zaken aan de Staat op te schorten.
4.2. [Eiser] heeft twee uitgangspunten aan zijn vordering ten grondslag gelegd, namelijk dat hij de economisch eigenaar is van de onroerende zaken en dat de beslagleggingen hebben plaatsgevonden in het kader van zijn strafrechtelijke vervolging. De Staat heeft de juistheid van beide uitgangspunten gemotiveerd betwist. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
4.3. Aan een economische eigenaar van een onroerende zaak zijn in beginsel (al) de daaraan verbonden rechten en plichten overgedragen, zonder dat het goed (juridisch) aan hem geleverd is. [eiser] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat daarvan in het onderhavige geval sprake is. Integendeel, hij heeft ter zitting gesteld dat hij geld, afkomstig van de erfenis van zijn ouders, aan [A.] en [Z.] heeft geleend zodat zij de onroerende zaken konden verkrijgen (en verbouwen). Dat leidt niet tot het verkrijgen van de economische eigendom van de onroerende zaken. De stelling van [eiser] dat het openbaar ministerie hem altijd als de economisch eigenaar van de onroerende zaken heeft aangemerkt, is door de Staat ter zitting gemotiveerd betwist en het tegendeel blijkt overigens ook al uit de brief van het openbaar ministerie aan [eiser] van 9 juli 2012. [eiser] kan derhalve niet als de economisch eigenaar van de onroerende zaken worden beschouwd.
4.4. Voorts is gebleken dat [A.] en [Z.] weliswaar in beeld zijn gekomen tijdens het onderzoek naar [eiser], maar dat de beslaglegging waar het hier om gaat niet in het kader van zíjn strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden, maar in het kader van de verdenking van [A.] en [Z.] van witwassen. Het beslag waar het thans om gaat is ook geen derdenbeslag maar een beslag ex artikel 94 Sv ten laste van [A.] en [Z.]. Ook van de juistheid van het tweede uitgangspunt kan derhalve niet worden uitgegaan. De stelling dat de uitkomst van de strafzaak van [eiser] zou moeten worden afgewacht alvorens de onroerende zaken kunnen worden geleverd, kan dan ook niet worden gevolgd.
4.5. De voorzieningenrechter gaat ten slotte voorbij aan de stelling van [eiser] dat de transactie onrechtmatig is omdat er sprake is van een overdracht 'om niet' en omdat er door de Staat druk is uitgeoefend op [A.] en [Z.]. De Staat heeft terecht gewezen op artikel 74, tweede lid onder b, van het Wetboek van Strafrecht waarin staat vermeld dat als voorwaarde ter voorkoming van strafvervolging kan worden gesteld dat afstand wordt gedaan van inbeslaggenomen voorwerpen. Voorts heeft de Staat gemotiveerd betwist druk op [A.] en [Z.] te hebben uitgeoefend, waarna [eiser] zijn stelling niet nader heeft onderbouwd. Overigens ziet de voorzieningenrechter ook niet in waarom een en ander onrechtmatig jegens [eiser] zou zijn.
4.6. Het vorenstaande in aanmerking nemende, is de vordering van [eiser] niet voor toewijzing vatbaar.
4.7. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten.
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.391,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
- veroordeelt [eiser] tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met
€ 68,-- aan salaris en met de explootkosten gemaakt voor de betekening van dit vonnis indien tot betekening wordt overgegaan;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2012.