ECLI:NL:RBSGR:2012:BX9260

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
425161 / HA RK 12-462 Wrakingnummer 2012/49
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de politierechter in een strafzaak

In deze zaak betreft het een verzoek tot wraking van de politierechter, ingediend door verzoekster op basis van verschillende gronden. De wrakingskamer heeft op 10 september 2012 uitspraak gedaan over het wrakingsverzoek, dat was ingediend naar aanleiding van de behandeling van een preliminair verweer door de politierechter, mr. E.C.M. Bouman. De wrakingskamer overweegt dat de derde wrakingsgrond, die betrekking heeft op de tijdigheid van het verzoek, niet-ontvankelijk is verklaard omdat deze te laat is ingediend. De eerste twee gronden, die betrekking hebben op de schijn van partijdigheid van de rechter, zijn door de wrakingskamer afgewezen. De wrakingskamer concludeert dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding geven om te vrezen dat de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. De beslissing van de politierechter is niet onbegrijpelijk en is gebaseerd op de processtukken die op dat moment in het dossier aanwezig waren. De wrakingskamer benadrukt dat onvrede over een inhoudelijke of procedurele beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek en wijst het verzoek tot wraking voor het overige af, waarbij het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/49
rekestnummer: 425161 / HA RK 12-462
parketnummer: 09/180111-11
datum beslissing: 10 september 2012
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
raadsman: mr. drs. E. Tamas;
strekkende tot wraking van:
mr. E.C.M. Bouman,
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1. Op 2 augustus 2011 is in de strafzaak tegen verzoekster de dagvaarding aan verzoekster betekend. De raadsman van verzoekster heeft conform artikel 262 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) tijdig een bezwaarschrift tegen de dagvaarding ingediend. Het bezwaarschrift is door de rechtbank op 7 oktober 2011 en 7 augustus 2012 in raadkamer behandeld. Het bezwaarschrift is op 7 augustus 2012 door de rechtbank ongegrond verklaard. Deze beschikking is gegeven door mr. Bouman.
1.2. Op 7 augustus 2012 heeft de politierechter mr. Bouman de strafzaak tegen verzoekster behandeld, waarbij de raadsman van verzoekster een preliminair verweer heeft gevoerd. Nadat mr. Bouman bij mondeling tussenvonnis op dit preliminaire verweer had beslist, heeft de raadsman van verzoekster mr. Bouman gewraakt.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
2.1. Op 27 augustus 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster [verzoekster], bijgestaan door haar raadsman mr. Tamas, is verschenen. Tevens is verschenen mr. M. Warnaar namens de officier van justitie mr. H. Mol. Mr. Bouman heeft te kennen gegeven niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zullen zijn en is niet verschenen. Het wrakingsverzoek is door de raadsman van verzoekster toegelicht.
3. Het standpunt van verzoekster.
3.1. Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Mr. Bouman heeft de schijn van partijdigheid gewekt door 1) bij de behandeling van het preliminair verweer vooruit te lopen op de inhoudelijke behandeling van de zaak, 2) bij de behandeling van het preliminair verweer voorbij te gaan aan de gebeurtenissen op 27 juli 2011 en 3) blijk te geven van vooringenomenheid gelet op de korte duur tussen het afwijzen van het bezwaarschrift op grond van artikel 262 Sv en de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Tevens heeft de raadsman van verzoekster bij de behandeling van het wrakingsverzoek een nieuwe grond aangevoerd, te weten dat de werkinstructie van het Openbaar Ministerie niet in de procedure is gebracht, terwijl mr. Bouman er blijk van gaf deze instructie wel te kennen. Kennelijk is er - aldus verzoekster - voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting overleg geweest tussen de rechter en het Openbaar Ministerie, dan wel heeft de rechter inzage gehad in de werkinstructie.
4. Het standpunt van mr. Bouman.
4.1. Mr. Bouman heeft bij haar e-mail van 13 augustus 2012 te kennen gegeven haar standpunt niet schriftelijk kenbaar te zullen maken.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
5.1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Zij heeft daartoe gesteld dat de wrakingsgronden zien op processuele beslissingen, die behoudens zwaarwegende argumenten - waarvan thans niet is gebleken -, geen grond kunnen opleveren voor een wraking. Van een overleg tussen de rechter en het Openbaar Ministerie dan wel een inzage in de werkinstructie door de rechter is niet gebleken.
6. De beoordeling.
6.1. Op grond van artikel 513 lid 1 Sv moet het verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoekster bekend zijn geworden. Ten aanzien van de derde wrakingsgrond, te weten dat mr. Bouman blijk heeft gegeven vooringenomen te zijn gelet op de korte duur tussen het ongegrond verklaren van het bezwaarschrift en de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, overweegt de wrakingskamer dat het verzoek op deze grond te laat is ingediend. Immers had verzoekster, indien zij in verband met de korte tijdsduur tussen het ongegrond verklaren van het bezwaarschrift en de inhoudelijke behandeling van de strafzaak enige vooringenomenheid bij mr. Bouman bemerkte, direct bij aanvang van de inhoudelijke behandeling van haar strafzaak mr. Bouman moeten wraken. Nu verzoekster dit niet heeft gedaan, brengt dit mee dat het verzoek op dit punt niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
6.2. Ten aanzien van de eerste twee wrakingsgronden, die zien op de behandeling van het preliminaire verweer, overweegt de wrakingskamer als volgt. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, van het EVRM, dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.4. De door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven, geven geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van verzoekster de schijn van partijdigheid gewekt. Het kan mr. Bouman niet worden tegengeworpen dat zij haar oordeel over het preliminaire verweer zonder nader onderzoek van de zaak heeft gebaseerd op processtukken die zich ten tijde van het opwerpen van dit verweer in het dossier bevonden. Onvrede over een inhoudelijke of procedurele beslissing levert op zichzelf immers geen grond op voor wraking. Dat kan anders zijn indien de beslissing of motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert. De beslissing van mr. Bouman is tegen de achtergrond van het strafdossier en het stadium van behandeling van de zaak - waarin kennelijk ook volgens de raadsman zonder nader onderzoek van de zaak op het preliminair verweer kon worden beslist - niet onbegrijpelijk en niet op een zodanige manier gemotiveerd dat daaruit een schijn van vooringenomenheid kan worden afgeleid. Verzoekster heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zulks zou kunnen volgen. Uit het enkele feit dat in het nadeel van verzoekster is beslist kan de rechtbank dat niet afleiden. De juistheid van de beslissing kan niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Die vraag dient in een eventueel hoger beroep aan de orde te komen. Voorts stond en staat het de raadsman vrij zijn verweer - na onderzoek van de zaak - bij pleidooi te herhalen en kunnen de overwegingen van mr. Bouman in dat geval bezwaarlijk anders worden verstaan dan als behelzende een voorlopig oordeel over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
6.5. Ten aanzien van de eerst ter zitting van de wrakingskamer aangevoerde wrakingsgrond, zoals hiervoor onder 3. omschreven, overweegt de wrakingskamer dat verzoekster op dit punt niet ontvankelijk is, nu artikel 513 Sv voorschrijft dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. Derhalve had deze wrakingsgrond al ter zitting van 7 augustus 2012 naar voren moeten worden gebracht.
7. De beslissing.
De wrakingskamer:
- verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar wrakingsverzoek, voor zover het verzoek gebaseerd is op de tijdsduur tussen het ongegrond verklaren van het bezwaarschrift en de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, alsmede voor zover het verzoek gebaseerd is op de stelling dat mr. Bouman op enige wijze inzage heeft gehad in de werkinstructie van het Openbaar Ministerie;
- wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
* de verzoekster p/a haar raadsman mr. E. Tamas;
* de officier van justitie mr. H. Mol;
* de rechter mr. E.C.M. Bouman;
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, H.M.D. de Jong en G.P. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2012.