ECLI:NL:RBSGR:2012:BX9424

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/11635, 12/11636
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf van Nigeriaanse eiseres met risico op vrouwenbesnijdenis voor haar dochter

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 oktober 2012 uitspraak gedaan over de aanvraag van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, voor een verblijfsvergunning voor het doel 'voortgezet verblijf'. Eiseres verbleef rechtmatig in Nederland op basis van een eerdere verblijfsvergunning, maar haar aanvraag werd afgewezen door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De rechtbank oordeelt dat de minister niet onterecht heeft geconcludeerd dat eiseres het risico op represailles niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres had aangevoerd dat zij en haar dochter in Nigeria het risico lopen op vrouwenbesnijdenis, maar de rechtbank vindt dat de minister zich niet zonder nadere motivering op het standpunt kan stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar dochter niet kan onttrekken aan deze praktijk. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het besluit te herstellen, waarbij verweerder binnen twee weken moet aangeven of hij van deze gelegenheid gebruik maakt. De rechtbank heeft de zaak heropend en verdere beslissingen aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/11635 (beroep)
AWB 12/11636 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 1 oktober 2012 in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit,
eiseres, verzoekster
hierna te noemen eiseres,
(gemachtigde: mr. T. Neijzen, advocaat te Leiden),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Soylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “voortgezet verblijf” afgewezen.
Bij besluit van 13 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 23 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Bij besluit van 17 februari 2010 heeft verweerder aan eiseres een verblijfsvergunning verleend onder de beperking als genoemd in paragraaf B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) met ingang van 10 februari 2010, geldig tot 10 februari 2011 en laatstelijk verlengd tot 31 maart 2011. Tegen de verlenging heeft eiseres op 4 april 2011 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 24 augustus 2012 ongegrond verklaard.
Op 10 juni 2010 is in Nederland het dochtertje van eiseres geboren, genaamd [naam]. Zij is in het bezit van een verblijfsvergunning voor het doel ‘gezinshereniging bij moeder’. In Nigeria heeft eiseres nog een zoon en een dochter van 14 en 13 jaar oud. Zij verblijven bij haar broer.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de volgende gronden. Niet is komen vast te staan dat eiseres slachtoffer is geworden van mensenhandel. Eiseres heeft haar relaas niet onderbouwd en de aangifte heeft niet geleid tot een veroordeling. De verklaring van eiseres dat zij wordt bedreigd en dat zij te vrezen heeft voor de vermeende mensenhandelaren omdat eiseres haar schuld niet zou hebben afbetaald, heeft eiseres evenmin onderbouwd dan wel is anderszins aannemelijk geworden. Bovendien heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij tegen de represailles niet de hulp van haar familie dan wel de autoriteiten zou kunnen inroepen ter bescherming. Eiseres kan een beroep doen op de IOM en de Naptip. Verweerder verwijst in dit verband naar het algemeen ambtsbericht ter zake Nigeria van april 2011 (het ambtsbericht). Voorts kan eiseres ook gebruik maken van andere organisaties die werkzaam zijn in Nigeria, zoals Bureau Maatwerk bij Terugkeer. Voor zover eiseres nog onder medische behandeling staat kan op grond hiervan geen voortgezet verblijf aan haar worden verleend. Nu, gelet op het voorgaande, enkel de medische gesteldheid van eiseres aan terugkeer naar Nigeria in de weg zou kunnen staan, dient zij de betreffende verblijfsvergunning aan te vragen. Verweerder volgt eiseres niet in haar vrees voor besnijdenis ten aanzien van haar dochter. Verweerder verwijst in dit verband wederom naar het algemeen ambtsbericht . Niet is gesteld, noch aannemelijk gemaakt dat eiseres haar dochter niet aan besnijdenis zou kunnen onttrekken.
3. Eiseres voert aan dat door verweerder niet gesteld kan worden dat niet vaststaat dat zij slachtoffer is van mensenhandel. Verweerder heeft dit eerst in de beslissing op bezwaar tegengeworpen. Eiseres had op dit punt gehoord moeten worden zodat zij in de gelegenheid was om haar visie te geven. Voorts blijkt uit het beleid van verweerder niet dat op enigerlei wijze moet vast staan dat zij slachtoffer is van mensenhandel. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met het eigen beleid tot stand gekomen. Voorts voert eiseres aan dat zij het risico loopt op represailles door de handelaren vanwege de forse schuld die zij heeft bij madame [naam]. Eiseres wordt tot op de dag van vandaag telefonisch bedreigd. Zij heeft hiervan aangifte gedaan. Een van haar begeleiders bij SHOP is onlangs getuige geweest van een dergelijk dreigtelefoontje.
3.1 In paragraaf B16/4.5 Vc is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald. Een slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en die van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Van de volgende categorieën slachtoffers kan de aanvraag om voortgezet verblijf, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd:
a. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling;
b. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de rechterlijke uitspraak reeds gedurende drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van paragraaf B9 Vc in Nederland verblijven.
3.2 Niet in geschil is dat eiseres niet behoort tot een van de categorieën genoemd onder a en b van het hiervoor genoemde beleid.
3.3 In paragraaf B16/4.5 Vc is voorts - voor zover hier van belang - bepaald dat aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen, waaronder slachtoffers mensenhandel wier aangifte of andersoortige medewerking niet tot een strafzaak dan wel een rechterlijke uitspraak heeft geleid en getuige-aangevers van mensenhandel, kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen:
- Risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van
bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat
zijn te bieden;
- risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van
prostitutie;
- de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van
herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele
prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de
eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid ter
zake.
3.4 De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van het door eiseres gestelde risico voor represailles en aan de mensenhandel gerelateerde vervolging heeft kunnen concluderen dat eiseres dit risico niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat eiseres haar stelling, dat haar familie wordt bedreigd en dat zij te vrezen hebben voor de vermeende mensenhandelaren, omdat eiseres haar schuld niet zou hebben afbetaald, niet heeft onderbouwd. Ook van het standpunt dat een begeleider van SHOP aanwezig was ten tijde dat eiseres een dreigtelefoontje ontving, heeft eiseres geen enkel bewijs van overgelegd. Ten slotte berust de stelling van eiseres, dat iemand van de mensenhandelaren bij haar aan de deur is geweest om haar te bedreigen, slechts op een vermoeden, nu zij daarvoor verder geen concrete onderbouwing heeft gegeven. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet zou kunnen terugkeren naar Nigeria.
3.5 Nu eiseres het risico op represailles of aan de mensenhandel gerelateerde vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt, ontvalt het belang bij het beantwoorden van de vraag of de Nigeriaanse autoriteiten tegen deze represailles bescherming willen, dan wel kunnen bieden.
4. Voorts voert eiseres aan dat uit het feit dat zij zelf is besneden blijkt dat zij tot een stam behoort die besnijdt. Zij zal haar dochtertje niet kunnen onttrekken aan besnijdenis. Er zijn geen federale wetten die besnijdenis uitdrukkelijk verbieden. Enkele deelstaten hebben besnijdenis strafbaar gesteld. In praktijk worden echter zelden controles uitgevoerd en vindt er niet of nauwelijks rechtsvervolging plaats. Eiseres verwijst in dit verband naar het ambtsbericht. Voorts voert eiseres aan dat zij zich niet zal kunnen hervestigen. Vrouwen die leven zonder de bescherming van een mannelijk familielid zijn extra kwetsbaar. Of vrouwen zich kunnen onttrekken aan genitale verminking door zich elders te vestigen is mede afhankelijk van de vraag in hoeverre men elders een nieuw bestaan kan opbouwen. Dit is over het algemeen moeilijk zonder sociaal netwerk.
4.1 Verweerder stelt zich in dit kader op het standpunt dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar vrees voor vrouwenbesnijdenis bij haar dochter. Blijkens het ambtsbericht komt vrouwenbesnijdenis weliswaar voor in Nigeria (geschat wordt dat ongeveer 30% van de Nigeriaanse vrouwen besneden is), maar niet in alle deelstaten en alleen bij bepaalde bevolkingsgroepen. Niet is aangevoerd of aangetoond dat eiseres tot een bevolkingsgroep behoort waarbij vrouwenbesnijdenis praktijk is. Evenmin is gesteld of aannemelijk gemaakt dat eiseres haar dochter niet aan vrouwenbesnijdenis kan onttrekken. Ook in dit kader zou zij met hulp van NAPTIP elders in Nigeria een bestaan kunnen opbouwen, aldus verweerder.
4.2 Uit het ambtsbericht, pagina 54, het volgende:
‘Of vrouwen zich kunnen onttrekken aan genitale verminking door zich elders (buiten de eigen leefgemeenschap) te vestigen verschilt per geval en is mede afhankelijk van de vraag in hoeverre men elders een nieuw bestaan kan opbouwen. Het is over het algemeen moeilijk voor vrouwen een bestaan op te bouwen zonder sociaal netwerk.’
4.3 De rechtbank overweegt dat, nu verweerder ter zitting heeft toegelicht dat niet wordt getwijfeld aan de besnijdenis van eiseres, verweerder niet zonder nadere motivering staande kan houden dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij tot een bevolkingsgroep behoort waarbij vrouwenbesnijdenis de praktijk is. Gezien het betoog van eiseres dat zij niet de bescherming van een mannelijk familielid geniet en dat er geen sprake is van een sociaal netwerk, welk betoog door verweerder niet is betwist, heeft verweerder zich, mede in het licht van de hiervoor weergegeven passage uit het ambtsbericht, niet zonder nadere motivering op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar dochter niet zal kunnen onttrekken aan vrouwenbesnijdenis en zij bij terugkeer derhalve geen reëel risico loopt te worden besneden.
5. Nu er aan het besluit gebreken kleven, zal de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid stellen het onder rechtsoverweging 4.3 aangeduide gebrek te herstellen.
6. Verweerder dient, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb, zo spoedig mogelijk - en wel binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak - kenbaar te maken of van de gelegenheid tot herstel gebruik zal worden gemaakt. In het geval verweerder ertoe mocht besluiten het geconstateerde gebrek te herstellen, dan bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:51a, tweede lid, Awb dat verweerder binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak tot herstel zal moeten zijn overgegaan.
7. Op grond van artikel 8:51b, derde lid, van de Awb kan eiseres binnen vier weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk zijn zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
8. Verlenging van de hiervoor genoemde termijnen is slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Een gemotiveerd verzoek om verlenging van een termijn moet worden ingediend binnen de in deze tussenuitspraak bepaalde termijn.
9. Indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de termijn van vier weken voor het herstellen van het gebrek, zal de rechtbank binnen zes weken na het verstrijken van de gestelde termijn of het ontvangen van het bericht van verweerder einduitspraak doen.
10. Indien verweerder is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiseres.
11. Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb een nader onderzoek ter zitting achterwege blijven.
Beslissing
De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit op bezwaar te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, onder de voorwaarde dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank te kennen geeft van die gelegenheid gebruik te willen maken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2012.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.