RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 12/28777 en AWB 12/28778
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 september 2012 in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [1974], van Sri Lankaanse nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. R.S. Nandoe),
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Sweerts).
Bij besluit van 7 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in een Aanmeldcentrum afgewezen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Verzoeker heeft eerder, op 2 februari 2010, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 15 februari 2011, welk besluit formele rechtskracht heeft verkregen door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 juli 2012.
3. Op 30 augustus 2012 heeft verzoeker onderhavige aanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit van gelijke strekking is als het eerdere besluit van 15 februari 2011.
5. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS, onder meer de uitspraken van 21 april 2010 (LJN: BM2310) en 16 november 2011 (LJN: BU5024), volgt dat indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst alsof het een eerste afwijzing is. Alleen als in de bestuurlijke fase of bij toepassing van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd of hieruit volgt dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
6. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus behoorden te worden aangevoerd en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en dus behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Dit is slechts anders indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland, LJN: AG8817) voordoen.
7. Gelet op dit beoordelingskader moet de voorzieningenrechter, alvorens kan worden toegekomen aan een toetsing van het bestreden besluit, eerst beoordelen of aan de huidige aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
8. Verzoeker heeft aan zijn onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat de autoriteiten in Sri Lanka nog altijd naar hem op zoek zijn. Deze autoriteiten zijn bij verzoekers moeder en schoonmoeder geweest om navraag over verzoeker te doen en hebben verzoekers echtgenote opgepakt en drie tot vier weken vastgehouden. Verder heeft verzoeker de volgende documenten naar voren gebracht die volgens hem als nova hebben te gelden:
- rapportage iMMO onderzoek, 25 april 2012
- brief van [A] (Leader of Democratic People’s Front), 21 mei 2012
- rapport Schweizerische Flüchtlingshilfe, september 2011
- rapport Freedom from Torture, 7 november 2011
- rapport Human Rights Watch, 24 februari 2012
- rapport Human Rights Watch, 29 mei 2012
- rapport Tamils against Genocide, 29 mei 2012
- rapport van ACAT, juni 2012
- artikel Global Peace Support Group, 1 juni 2012
- bericht Channel 4 News, 1 juni 2012
- artikel Independent, 1 juni 2012
- artikel The Guardian, 5 juni 2012
- e-mail VluchtelingenWerk Nederland, 28 juni 2012
- brief Human Rights Watch, 7 augustus 2012
- printafdruk Lankasri News, 18 augustus 2012
- Kamervragen GroenLinks, 28 augustus 2012.
Verzoeker heeft het belang van deze stukken in de toelichting op zijn aanvraag van 12 juli 2012 toegelicht.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het rapport van iMMO van 25 april 2012 niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Hiertoe is redengevend dat niet aannemelijk is gemaakt dat verzoeker dit rapport niet reeds voor het eerdere besluit van 15 februari 2011 had kunnen en derhalve moeten overleggen. Verzoeker heeft zich immers al op 24 maart 2010 tot de Medische Dienst van Amnesty International gewend om zich te laten onderzoeken. Op 29 maart 2010 is de ontvangst van dit verzoek bevestigd en op 27 april 2010 is door verzoeker een aanvraagformulier voor een medisch onderzoek ingevuld. In de gronden van beroep geeft de gemachtigde namens verzoeker aan dat onduidelijk is wat er vervolgens met dit aanvraagformulier is gebeurd en dat op 19 september 2011 ter voorbereiding op een herhaalde asielaanvraag nogmaals een aanvraag-formulier voor medisch onderzoek door verzoeker is ingevuld en toegezonden. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het rapport van iMMO van 25 april 2012. Hieruit volgt dat verzoeker reeds op 27 april 2010, en daarmee ruim voor het eerdere besluit van 15 februari 2011, een medisch onderzoek heeft aangevraagd. Dat verzoeker niet weet wat er met dit aanvraagformulier is gebeurd, dat hij daar ook geen navraag naar heeft gedaan en dat hij vervolgens pas op 19 september 2011 opnieuw een medisch onderzoek aanvraagt, komt voor zijn rekening en risico en kan niet leiden tot het oordeel dat verzoeker het medisch rapport niet eerder - vóór het eerdere besluit - had kunnen overleggen.
10. De brief van [A] van 21 mei 2012 kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in voormeld toetsingskader worden aangemerkt. Deze brief is immers opgesteld op verzoek van de echtgenote van verzoeker en is bovendien, gelet op de verklaringen van verzoeker tijdens het nader gehoor, volledig gebaseerd op de verklaringen van zijn echtgenote. Van informatie afkomstig uit objectieve bron is daarom geen sprake, zodat reeds hierom geen sprake is van een novum.
11. Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of de informatie die verzoeker heeft overgelegd over de wijze waarop teruggekeerde asielzoekers in Sri Lanka worden behandeld als een novum kan worden beschouwd. De hiervoor onder 8 genoemde stukken die in dit verband zijn overgelegd dateren allen van na het eerdere besluit en zijn in zoverre nieuw. Om tot het oordeel te kunnen komen dat deze stukken als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid kunnen worden aangemerkt, dient echter tevens te worden vastgesteld dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat deze informatie kan afdoen aan het eerdere besluit.
12. Het Algemeen ambtsbericht Sri Lanka van juni 2010 (het ambtsbericht), dat door verweerder is betrokken bij het besluit van 15 februari 2011, vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Er zijn geen aanwijzingen dat terugkerende Sri Lankanen negatief in de
belangstelling staan van de Sri Lankaanse autoriteiten. Het aanvragen van asiel in
het buitenland wordt niet gezien als oppositie tegen de staat. Bij terugkeer worden
voor zover bekend geen maatregelen genomen tegen afgewezen asielzoekers. De
mogelijkheid bestaat dat ze kort worden ondervraagd, maar er is geen aanwijzing
dat ze worden mishandeld vanwege hun verblijf in het buitenland.”
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de door verzoeker in deze procedure overgelegde informatie genoeglijk is gebleken dat de situatie van terugkerende Tamil-asielzoekers in 2012 wezenlijk is verslechterd ten opzichte van de in het ambtsbericht beschreven periode en daarmee ten opzichte van de situatie ten tijde van het eerdere besluit. Diverse gevallen van marteling zijn gerapporteerd, terwijl niet kan worden vastgesteld dat het in die gevallen ging om personen die zich in een andere situatie bevonden dan verzoeker. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarom niet op voorhand uit te sluiten dat de in dit verband aangedragen nieuwe feiten en omstandigheden kunnen afdoen aan het eerdere besluit. De voorzieningenrechter komt daarom toe aan toetsing van het bestreden besluit.
14. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag van verzoeker afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Nu, gelet op wat hiervoor is overwogen, echter sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waarvan niet op voorhand valt uit te sluiten dat die kunnen afdoen aan het eerdere besluit, heeft verweerder hiermee een onjuist toetsingskader gehanteerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit van 7 september 2012 moet worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb. De voorzieningenrechter draagt verweerder daarom op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
ten aanzien van de hoofdzaak:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 september 2012;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 874,-, te betalen aan verzoeker;
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 437,-, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. W.F.C. Vogel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak staat, voor zover het verzoek om een voorlopige voorziening betreft, geen rechtsmiddel open.