Op 21 februari 2012 is aan eiser de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft op 30 augustus 2012 beroep ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de maatregel van bewaring en verzocht schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft op 17 augustus 2012 een verlengingsbesluit genomen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit
Verweerder heeft voortgangsgegevens over de uitzetting van eiser ingediend.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 17 september 2012. Eiser is in persoon verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 96, derde lid, Vw het beroep gegrond.
2. Ingevolge artikel 59, vijfde lid, Vw duurt de bewaring krachtens het eerste lid, onverminderd het vierde lid, niet langer dan zes maanden. In het zesde lid van dit artikel staat dat in afwijking van het vijfde lid en onverminderd het vierde lid kan de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onder meer in de uitspraak van 26 maart 2012 (LJN: BW0598) geoordeeld dat uit het bepaalde in artikel 94, vijfde lid, Vw – waarin het vierde lid van artikel 94 van overeenkomstige toepassing is verklaard voor zover het verlengingsbesluiten betreft – volgt dat verweerder, indien hij bij ommekomst van de in artikel 59, vijfde lid, Vw genoemde termijn de bewaring toch wil laten voortduren, dient te beoordelen of is voldaan aan de in het zesde lid gestelde voorwaarden en of de bewaring, gelet op het bepaalde in artikel 94, vierde lid, Vw, ook overigens nog steeds gerechtvaardigd is te achten. De minister mag derhalve slechts een verlengingsbesluit nemen, indien is voldaan aan zowel de in artikel 59, zesde lid, als de in artikel 94, vierde lid, Vw gestelde vereisten.
4. Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 31 juli 2012 (AWB 12/21154).
5. In de zich in het dossier bevindende voortgangsgegevens is het volgende vermeld. De laissez-passer (LP) aanvraag voor eiser is op 21 maart 2012 verzonden naar de Chinese diplomatieke vertegenwoordiging en is door hen in behandeling genomen. Op 12 april 2012 is de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) op bezoek geweest bij de Chinese vertegenwoordiging. De Chinese autoriteiten hebben tijdens dit bezoek meegedeeld dat de LP aanvraag met de originele door eiser overgelegde Chinese identiteitskaart van eiser in onderzoek wordt genomen en naar Beijing zal worden gestuurd. De Chinese autoriteiten konden niet zeggen hoe lang het onderzoek ging duren. Over de voortgang van het identiteitsonderzoek wordt regelmatig gerappelleerd, laatstelijk op 15 augustus 2012. Tijdens het vertrekgesprek van 17 augustus 2012 heeft eiser aangegeven dat hij geen actie gaat ondernemen om aan een reisdocument te komen. Laatstelijk heeft op 14 september 2012 een vertrekgesprek plaatsgevonden waarin eiser heeft aangegeven dat de ambassade hem geen documenten zal afgeven omdat hij politiek dissident is.
6. Verweerder heeft het verlengingsbesluit van 17 augustus 2012 op het volgende gebaseerd. Eiser beschikt niet over een (geldig) document voor grensoverschrijding en daarom is de diplomatieke vertegenwoordiging van China verzocht een vervangend reisdocument te verstrekken. Voormelde vertegenwoordiging heeft te kennen gegeven dat nader onderzoek in het land van herkomst moet worden verricht. In de met eiser gevoerde vertrekgesprekken is hem verzocht informatie te verstrekken en bescheiden over te leggen die het onderzoek naar eisers nationaliteit en identiteit kunnen bespoedigen. Door eiser is in dit kader onvoldoende informatie verstrekt noch zijn bescheiden overgelegd. Eiser werkt niet mee aan het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit omdat eiser zelf geen actie heeft ondernomen om aan reisdocumenten te komen. Op eiser rust een vertrekplicht. Doordat eiser daar geen gevolg aan geeft frustreert hij het identiteitsonderzoek. De duur van de inbewaringstelling is daarom geheel aan hem te wijten. Niet gebleken is van feiten en omstandigheden om in redelijkheid geen gebruik te maken van de bevoegdheid om de maatregel van bewaring ex artikel 59 Vw te verlengen.
7. Ten aanzien van het verlengingsbesluit heeft eiser met verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank (’s-Gravenhage) van 24 juli 2012 (Awb 12/21839 en 12/22392) aangevoerd dat hij reeds tijdens het vorige bewaringsberoep heeft gewezen op de bijzondere positie in China van vreemdelingen afkomstig uit Tibet. Door de rechtbank zijn toen vragen gesteld waarop verweerder geen antwoord kon geven omdat verweerder de gegevens van vreemdelingen afkomstig uit Tibet niet apart registreert.
Ten aanzien van de voortduring van de maatregel van bewaring heeft eiser aangevoerd dat wordt volstaan met rappelleren en het voeren van vertrekgesprekken. Nu een origineel document voorhanden is, is het niet voorstelbaar dat eiser niet in de Chinese archieven is teruggevonden. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat de Chinese autoriteiten de zaak moedwillig vertragen. Deze omstandigheid komt niet voor rekening en risico van eiser. Eiser heeft immers zelf de originele identiteitskaart ter beschikking gesteld en de LP aanvraag ingevuld. Er is daarom geen zicht op uitzetting op korte termijn. Op grond van het vorenstaande dient de maatregel van bewaring te worden opgeheven.
8. Gebleken is dat eiser reeds bij aanvang van de inbewaringstelling een originele Chinese identiteitskaart heeft overgelegd. Voorts heeft eiser zijn medewerking verleend aan het invullen en ondertekenen van de aanvraag voor een (LP). Deze aanvraag is vervolgens op 12 april 2012 door de Chinese autoriteiten in behandeling genomen. Gelet hierop valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien welke gegevens eiser nog kan aandragen teneinde mee te werken aan zijn uitzetting. Verweerders stelling dat eiser niet in voldoende mate meewerkt omdat hij niet heeft getracht andere bescheiden te verkrijgen, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft in dit verband immers al eerder naar voren gebracht dat hem vanwege zijn bijzondere positie als Tibetaan geen documenten zullen worden afgegeven. Verweerder heeft hierop niet gereageerd. Verweerder heeft derhalve ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting.
Verweerder heeft daarnaast in het verlengingsbesluit noch ter zitting een indicatie gegeven over het moment waarop de Chinese autoriteiten een vervangend reisdocument voor eiser zullen afgeven. Ook in dit verband kan van belang worden geacht de bijzondere positie van Tibetanen in China. Verweerder heeft daarover in dit kader evenmin een nader standpunt ingenomen. Dat de Chinese autoriteiten de LP nog niet hebben afgegeven, kan bij deze stand van zaken niet aan het verlengingsbesluit ten grondslag worden gelegd.
10. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende gronden aanwezig waren om het verlengingsbesluit van 17 augustus 2012 te rechtvaardigen. Nu het verlengingsbesluit geen stand kan houden, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen het voortduren van de bewaring op grond van het bepaalde in artikel 96, derde lid, Vw tevens gegrond moet worden verklaard.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is de maatregel van bewaring vanaf 17 augustus 2012 onrechtmatig. De rechtbank zal de opheffing van de maatregel van bewaring bevelen.
12. De toepassing van de maatregel van bewaring is vanaf 17 augustus 2012 onrechtmatig. De rechtbank zal aan eiser daarom met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Voor het verblijf van de vreemdeling in Detentiecentrum Rotterdam wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De rechtbank begroot de schadevergoeding van de vreemdeling daarom op € 2.720,- (34 dagen in Detentiecentrum Rotterdam). De griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
13. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1311,- (1 punt voor de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.