ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1544

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
317670 - HA ZA 08-2724
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschap en exequatur van buitenlands vonnis

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. drs. H. Ferment, een vordering tot verdeling van verschillende gemeenschappen ingediend. De gedaagden, waaronder gedaagde sub 1 vertegenwoordigd door mr. P. Rijpstra en gedaagden sub 5 tot en met 7 vertegenwoordigd door mr. J.J.S. Hennephof, hebben zich verweerd tegen deze vordering. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen, waaronder een van 26 augustus 2009, de bevoegdheid van de rechtbank bevestigd en de gedaagde sub 1 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De eisers hebben gevorderd dat de rechtbank een deskundige benoemt om de waarde van de onroerende zaken vast te stellen en hebben gesteld dat de verdeling moet plaatsvinden met inachtneming van de waarden van de onroerende zaken en de schulden die partijen zijn aangegaan ter financiering van deze zaken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er verschillende gemeenschappen zijn, waarbij de deelgenoten steeds eiser sub 1 of eiseres sub 2 zijn, en ten minste twee van de gedaagden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er procedures zijn gevoerd in Duitsland met betrekking tot deze gemeenschappen, waarbij exequatur is verleend voor de Duitse vonnissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ne bis in idem-beginsel van toepassing is, wat betekent dat de Nederlandse rechter zich niet inhoudelijk kan uitlaten over dezelfde geschilpunten die al door de Duitse rechter zijn behandeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen, omdat er geen rechtens te respecteren belang is bij een ander oordeel dan dat van de Duitse rechter. De rechtbank heeft de eisers ook veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

De uitspraak is gedaan op 10 oktober 2012, waarbij de rechtbank de vorderingen van eisers afwees en hen in de kosten van de procedure heeft veroordeeld. De zaak betreft civiel recht en is geregistreerd onder zaaknummer 317670 - HA ZA 08-2724.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 317670 / HA ZA 08-2724
Vonnis van 10 oktober 2012
in de zaak van
1.[eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2.[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. drs. H. Ferment te 's-Gravenhage,
tegen
1.[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P. Rijpstra te 's-Gravenhage,
2.[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
3.[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
4.[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
5.[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
6.[gedaagde sub 6],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
7.[gedaagde sub 7],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat voor gedaagden 5 tot en met 7 mr. J.J.S. Hennephof, te 's-Gravenhage.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 augustus 2009,
- de conclusie na comparitie van 9 mei 2012 van de zijde van gedaagden sub 5 tot en met 7, met één productie,
- de conclusie na tussenvonnis van 18 juli 2012 van de zijde van gedaagde sub 1, met producties;
- de antwoordconclusie, tevens houdende vermindering van eis van 15 augustus 2012 van de zijde van eisers.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
Aan gedaagden sub 2, 3 en 4 is verstek verleend.
2.De verdere beoordeling
2.1.In het tussenvonnis van 26 augustus 2009 is tussentijds hoger beroep opengesteld van het tussenvonnis van 10 december 2008, waarin de rechtbank de door gedaagde sub 1 opgeworpen exceptie van onbevoegdheid heeft verworpen en is iedere verdere beslissing aangehouden. Bij arrest van 15 november 2011 heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage gedaagde sub 1 niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde beroep. Dat betekent dat het tussenvonnis van 10 december 2008 onherroepelijk is geworden. In de conclusie na tussenvonnis stelt gedaagde sub 1 de bevoegdheid van de rechtbank opnieuw ter discussie. Onder verwijzing naar de memorie van grieven komt zijn standpunt erop neer dat de rechtbank zich in het tussenvonnis van 10 december 2008 ten onrechte bevoegd heeft verklaard over de vorderingen van eisers te oordelen en in dat licht staat hij voor dat de rechtbank terugkomt op haar oordeel dat zij bevoegd is.
2.2.De rechtbank ziet hiervoor geen ruimte. De jurisprudentie die ziet op het terugkeren op een bindende eindbeslissing is van toepassing als de eindbeslissing een definitieve beslissing van de rechter betreft over een feitelijk of juridisch geschilpunt tussen partijen, die is gegeven in een tussenvonnis zonder dat daarmee een deel van het gevorderde in het dictum is afgedaan. De beslissing omtrent de bevoegdheid is een definitief oordeel omtrent een door een gedaagde partij opgeworpen exceptie, die in dit verband moet worden gezien als een eindbeslissing waaraan de rechtbank voor de rest van de procedure gebonden is. Dit betekent dat de rechtbank thans over dient te gaan tot beoordeling van de zaak ten gronde.
2.3.Bij dagvaarding hebben [eisers c.s.] - kort gezegd - verdeling gevorderd van zeven gemeenschappen (waarbij tot elke gemeenschap een aantal - of cluster - onroerende zaken behoort, zoals in die dagvaarding gespecificeerd) waarvan de deelgenoten steeds [eiser sub 1] of [eiseres sub 2] zijn, alsmede ten minste twee van de gedaagden. Voorts hebben zij gevorderd een deskundige te benoemen om de waarde van de onroerende zaken vast te stellen.
Nu telkens sprake is van een andere gemeenschap met andere deelgenoten zal de rechtbank de vordering per gemeenschap onderzoeken en bespreken. Daarbij zal de aanduiding van de gemeenschappen worden gevolgd zoals deze in de dagvaarding is opgenomen. De in de inleidende dagvaarding onder 5 bedoelde gemeenschap ([A/B-straat te plaats A]) vormt geen onderdeel meer van geschil, nu deze is verdeeld. In zoverre is de eis verminderd. Bij de beoordeling van het geschil zal de rechtbank uitgaan van de verminderde eis.
2.4.a. De gemeenschap [C-straat te plaats A] (dagvaarding onder 1)
Tussen partijen is niet in geschil dat deze gemeenschap betreft eiser sub 1 en gedaagden sub 1 en 2, ieder voor één derde.
Aan gedaagde sub 2 is verstek verleend. Gedaagde sub 1 heeft aangevoerd dat met betrekking tot deze gemeenschap een procedure is gevoerd in Duitsland, die is voltooid met een eindvonnis (Anerkenntnisurteil van 21 augustus 2008) van het Landgericht Berlin. Van dat oordeel van de Duitse rechter is een exequatur gevraagd en verleend. Blijkens productie 21 bij conclusie na tussenvonnis hebben eiser sub 1 en gedaagde sub 2 beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Bij beschikking van 18 maart 2011 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen.
2.5.b. De gemeenschap [D-straat te plaats A] /[E-straat te plaats B] (dagvaarding onder 2)
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat deze gemeenschap eiser sub 1 en gedaagde sub 1, 3 en 4 betreft, ieder voor één vierde. Aan gedaagden sub 3 en 4 is verstek verleend. Gedaagde sub 1 heeft aangevoerd dat met betrekking tot deze gemeenschap een procedure is gevoerd in Duitsland, die is voltooid met het eindvonnis (Anerkenntnisurteil van 27 mei 2008) van het Landsgericht Berlin. Van dat oordeel van de Duitse rechter is een exequatur gevraagd.
Wat de onroerende zaken [E-straat] betreft heeft de rechtbank Rotterdam, aanvankelijk verlof tot tenuitvoerlegging verleend, maar dit vervolgens op verzoek van gedaagden sub 3 en 4 en eiser sub 1 ingetrokken. Blijkens productie 23 bij conclusie na tussenvonnis heeft gedaagde sub 1 beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Bij beschikking van 18 maart 2011 heeft de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank Rotterdam vernietigd en het verzoek van gedaagden sub 3 en 4 en eiser sub 1 alsnog afgewezen.
Wat de onroerende zaken [D-straat] betreft is het gevraagde exequatur verleend. Blijkens productie 24 bij conclusie na tussenvonnis hebben gedaagden sub 3 en 4 en eiser sub 1 beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Bij beschikking van 18 maart 2011 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen.
2.6.c. De gemeenschap [F/G-straat te plaats B] (dagvaarding onder 4)
Tussen partijen is niet in geschil dat deze gemeenschap betreft eiser sub 1 en gedaagden sub 1 en 4, elk voor een derde.
Aan gedaagde sub 4 is verstek verleend. Gedaagde sub 1 heeft aangevoerd dat met betrekking tot deze gemeenschap een procedure is gevoerd in Duitsland, die is voltooid met een eindvonnis (Anerkenntnisurteil van 27 augustus 2008) van het Landgericht Berlin. Van het oordeel van de Duitse rechter is een exequatur gevraagd en verleend. Blijkens productie 26 bij conclusie na tussenvonnis hebben eiser sub 1 en gedaagde sub 4 beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Bij beschikking van 18 maart 2011 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen.
2.7.d. De gemeenschap [H-straat te plaats A] (dagvaarding onder 6)
Tussen partijen is niet in geschil dat deze gemeenschap betreft eiseres sub 2 en gedaagden sub 1 en 2, elk voor één derde,
Aan gedaagde sub 2 is verstek verleend. Gedaagde sub 1 heeft aangevoerd dat met betrekking tot deze gemeenschap een procedure is gevoerd in Duitsland, die is voltooid met een eindvonnis (Anerkenntnisurteil van 8 oktober 2008) van het Landgericht Berlin. Van dat oordeel van de Duitse rechter is een exequatur gevraagd en verleend. Blijkens productie 20 bij conclusie na tussenvonnis hebben eiseres sub 2 en gedaagde sub 2 beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Bij beschikking van 18 maart 2011 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen.
2.8.e. De gemeenschap [I/J-straat te plaats B] (dagvaarding onder 7)
Tussen partijen is niet in geschil daat deze gemeenschap betreft eiseres sub 2 en gedaagden sub 1, 2 en 3, elk voor één vierde.
Aan gedaagden sub 2 en 3 is verstek verleend. Gedaagde sub 1 heeft aangevoerd dat met betrekking tot deze gemeenschap een procedure is gevoerd in Duitsland, die is voltooid met het eindvonnis (Anerkenntnisurteil van 26 (22) september mei 2008) van het Landgericht Berlin. Van dat oordeel van de Duitse rechter is een exequatur gevraagd.
De rechtbank Rotterdam heeft aanvankelijk verlof tot tenuitvoerlegging verleend, maar dit vervolgens op verzoek van gedaagden sub 2 en 3 en eiseres sub 2 ingetrokken. Blijkens productie 23 bij conclusie na tussenvonnis heeft gedaagde sub 1 beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Bij beschikking van 18 maart 2011 heeft de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank Rotterdam vernietigd en het verzoek van gedaagden sub 3 en 4 en eiser sub 1 alsnog afgewezen.
2.9.Met betrekking tot de onder a tot en met e genoemde gemeenschappen geldt dat blijkens de hiervoor genoemde beschikkingen van de Hoge Raad eisers en gedaagden sub 2 tot en met 4 zich telkens op het standpunt hebben gesteld
(i) dat met betrekking tot de gezamenlijke eigendom van de onroerende zaken tussen partijen een eenvoudige gemeenschap bestaat en
(ii) zij beogen veroordeling van gedaagde sub 1 tot het tot stand brengen van een verdeling, niet door middel van "Zwangsversteigerung" (openbare verkoop), maar door verdeling door middel van toedeling aan partijen met verrekening van over- en onderwaarden, rekening houdend met de door deskundigen te bepalen waarden van de zaken, met de in de verdeling te betrekken schulden die partijen zijn aangegaan ter financiering van die zaken en met de in de verdeling te betrekken eventuele saldi van de exploitiatierekeningen die in verband met de zaken worden aangehouden.
Een en ander vormt tevens het onderwerp van het onderhavige geschil met betrekking tot de onder a tot en met e genoemde gemeenschappen.
2.10.Bij conclusie van antwoord heeft gedaagde sub 1 bij wege van verweer opgeworpen dat er geen enkele rechtsgrond is voor de toewijzing van het in de onderhavige procedure gevorderde aangezien de Duitse rechter reeds onherroepelijk c.q. uitvoerbaar bij voorraad beslissingen heeft gegeven over de wijze van verdeling van die gemeenschappelijke zaken. Gedaagde sub 1 heeft daaraan toegevoegd dat eisers in de dagvaarding ook geen voorstel tot verdeling hebben gedaan. Bij conclusie na tussenvonnis heeft gedaagde sub 1, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde beschikkingen van de Hoge Raad een beroep gedaan op het ne-bis-in-idem-beginsel.
2.11. Dienaangaande geldt het volgende. Met de beschikkingen van de Hoge Raad staat de bevoegdheid tot executie door gedaagde sub 1 van de bovengenoemde Duitse vonnissen vast. Niet in geschil is dat partijen zijn verbonden in gemeenschappen, zoals hiervoor is weergegeven. Niet in geschil is dat partijen telkens verdeling van de gezamenlijke onroerende zaken wensen en dus niet erover strijden of die gemeenschap is of moet worden beëindigd, maar dat zij het niet eens kunnen worden over de wijze van verdeling van de zaken.
Nu de bevoegdheid de Duitse vonnissen te executeren vast staat, is hiermee tevens telkens een methode tot verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschappen gegeven. Weliswaar is dit niet de door eisers gewenste wijze van verdeling, maar dat doet aan het voorgaande niet af. Het beroep van gedaagde op het ne-bis-in-idem-beginsel slaagt. Nu in het in Nederland erkende oordeel van de Duitse rechter een wijze van definitieve verdeling van de litigieuze gemeenschappen is vervat, is het in beginsel onwenselijk dat ook Nederlandse rechter zich inhoudelijk een oordeel vormt over dezelfde geschilpunten tussen dezelfde partijen. Bijzondere omstandigheden, die ertoe zouden moeten leiden dat eisers desalniettemin een rechtens te respecteren belang hebben bij een ander oordeel, zijn door eisers niet gesteld. Dat er geen eerdere tot verdeling als door eisers gevorderd strekkende uitspraak met gezag van gewijsde bestaat is daartoe onvoldoende.
Dit laat geen andere slotsom toe dan dat het gevorderde met betrekking tot de gemeenschappen sub a tot en met e moet worden afgewezen. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe.
2.12.f. De gemeenschap [K/L-straat te plaats B]
Tussen partijen is niet in geschil dat deze gemeenschap betreft eiser sub 1 en gedaagden sub 1, 3, 4, 5, 6 en 7; eiser sub 1 en gedaagden sub 1, 3 en 4 ieder voor één vijfde en gedaagden sub 5, 6 en 7, als erfgenamen van hun ouders, tezamen voor één vijfde. Ter zake van deze gemeenschap zijn geen procedures in Duitsland gevoerd.
Aan gedaagden sub 3 en 4 is verstek verleend. Zowel gedaagde sub 1 als gedaagden sub 5, 6 en 7 hebben bij wege van verweer aangevoerd dat eisers in de dagvaarding niet nader hebben gespecificeerd hoe de desbetreffende gemeenschap verdeeld zou moeten worden. Gedaagden sub 5, 6 en 7 hebben daarbij een beroep gedaan op de tussen partijen op of omstreeks 26 augustus 1991 gesloten overeenkomst, die (onder meer) een aanbiedingsplicht bevat indien één der partijen zijn belang wenst te vervreemden. De rechtbank begrijpt het verweer overigens aldus dat eisers allereerst de overeenkomst dienen na te leven alvorens zij de onderhavige vordering kunnen instellen.
Bij conclusie na comparitie hebben gedaagden sub 5, 6 en 7 nogmaals benadrukt dat eisers (zowel in de dagvaarding als ter gelegenheid van de comparitie van partijen) hebben nagelaten enige (financiële) onderbouwing te geven van de verdeling die zij zouden voorstaan.
2.13.Op eisers, die verdeling wensen van een aantal gemeenschappen die ieder bestaan uit een aantal onroerende zaken, rust de plicht hun vordering nader te onderbouwen. Daartoe hadden zij laatstelijk de gelegenheid bij antwoordconclusie. In deze conclusie hebben eiseres er echter mee volstaan te verwijzen naar nummer 16 van de dagvaarding waarin zij hebben gesteld: "Eisers stellen zich op het standpunt dat de verdeling aldus dient te geschieden dat de tot de verschillende gemeenschappen behorende zaken tussen de deelgenoten verdeeld worden met verrekening van over- en onderwaarden, rekening houdend met de door deskundigen te bepalen waarde van de verschillende zaken, met de in de verdeling te betrekken schulden die partijen zijn aangegaan ter financiering van de te verdelen zaken en met de eveneens in de verdeling te betrekken exploitatierekeningen die worden aangehouden in verband met de te verdelen zaken." Daaraan hebben zij toegevoegd dat het gezien het onvermogen van partijen om het over en weer eens te worden over de verdeling, de wijze van verdeling, enigerlei waarde en enigerlei te benoemen deskundige etc. aan de rechter is deze knopen door te hakken.
Eisers hebben verzuimd de rechtbank enig inzicht te geven in de hiervoor genoemde onderwerpen. Met betrekking tot het beroep van gedaagden sub 5, 6 en 7 op de hiervoor genoemde overeenkomst hebben eisers volstaan met op te merken dat zij niet wensen te vervreemden en daarom de aanbiedingsplicht niet geldt. Wat eisers dan wel voorstaan is op geen enkele manier duidelijk geworden. Daarmee ontbeert de rechtbank enig aanknopingspunt voor een verdeling van de gemeenschap tussen partijen Een en ander laat geen andere slotsom toe dan dat de vordering tot verdeling van deze gemeenschap om die reden dient te worden afgewezen. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe.
2.14.Nu de vordering in al zijn onderdelen dient te worden afgewezen, bestaat aanleiding eisers, als in het ongelijk gestelde partij, te veroordelen in de proceskosten. Nu partijen zich in het geheel niet hebben uitgelaten over de wijze van berekening van de proceskosten, zal de rechtbank uitgaande van tarief II aan gedaagde sub 1 en voorts aan gedaagde sub 5, 6 en 7 gezamenlijk, ieder drie punten toekennen.
3.De beslissing
De rechtbank
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, aan de zijde van gedaagde sub 1 tot op heden begroot op € 254,-- aan verschotten en € 1.737,-- aan salaris advocaat en aan de zijde van gedaagden sub 5, 6 en 7 tot op heden begroot op € 254,-- aan verschotten en € 1.737,-- aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.M. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.