ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1835

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
426469 / HA RK 12-513 Wrakingnummer 2012/59
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het wrakingsverzoek tegen rechter mr. E.S.G. Jongeneel in een zaak betreffende onrechtmatige opname in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 oktober 2012 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die zich onterecht behandeld voelde door rechter mr. E.S.G. Jongeneel. Verzoekster was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van een voorwaardelijke machtiging, maar betwistte de rechtmatigheid van deze opname. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter in haar beschikking van 28 augustus 2012 niet had beslist op het verzoek van verzoekster om te bepalen dat haar opname onrechtmatig was. Dit leidde tot de vrees bij verzoekster dat de rechter haar stellingen niet had gehoord of niet wilde horen, wat objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter de stellingen van verzoekster verkeerd had weergegeven en dat er geen duidelijkheid was over de beslissing op haar verzoek. Hierdoor werd het eerste wrakingsverzoek toegewezen. Het tweede wrakingsverzoek werd wel ontvankelijk verklaard, maar niet toegewezen. De wrakingskamer besloot dat het onderzoek in de hoofdzaak opnieuw moest beginnen met een andere rechter, aangezien de onpartijdigheid van mr. E.S.G. Jongeneel in twijfel was getrokken. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/59
rekestnummer: 426469/ HA RK 12-513
zaaknummer: 422832 / FA RK 12-5046 (hoofdzaak)
datum beslissing: 22 oktober 2012
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage (hierna: de officier van justitie) met betrekking tot:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. R.F. Nelisse te Rotterdam,
met als belanghebbende:
de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis [psychiatrisch ziekenhuis] (hierna: [psychiatrisch ziekenhuis]),
strekkende tot wraking van:
mr. E.S.G. Jongeneel,
rechter in de rechtbank 's-Gravenhage.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1 Deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 juni 2012 een voorwaardelijke machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet Bopz verleend voor de duur van zes maanden na dagtekening van de beschikking, onder de voorwaarden welke aan verzoekster in het behandelingsplan zijn gesteld.
1.2 Op 2 juli 2012 heeft de geneesheer-directeur van [psychiatrisch ziekenhuis] op grond van artikel 14d lid 1 Wet Bopz besloten verzoekster op te nemen voor de duur van de resterende termijn van de voorwaardelijke machtiging, vanwege het feit dat het gevaar buiten het psychiatrisch ziekenhuis niet af te wenden was (conversiebeslissing).
1.3 Bij brief van 5 juli 2012 heeft mr. Nelisse namens verzoekster aan de officier van justitie verzocht om op grond van artikel 14e, eerste lid, van de Wet Bopz de beslissing van de rechter te verzoeken.
1.4 De officier van justitie heeft op 6 juli 2012 een verzoek ingediend ter verkrijging van een rechterlijke beslissing op de door de geneesheer-directeur van [psychiatrisch ziekenhuis] op 2 juli 2012 gegeven beslissing tot opname van verzoekster in het psychiatrisch ziekenhuis.
1.5 Verzoekster is op 9 juli 2012 uit het psychiatrisch ziekenhuis ontslagen met voorwaarden.
1.6 De rechter heeft verzoekster op 17 augustus 2012 gehoord, waarbij verzoekster werd bijgestaan door mr. Nelisse als haar advocaat. Vervolgens heeft de rechter op 28 augustus 2012 een tussenbeschikking gegeven.
1.7 Bij brief van 30 augustus 2012 heeft verzoekster de rechter gewraakt.
1.8 Bij brief van 13 september 2012 heeft de rechtbank verzoekster in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 25 september 2012 te reageren op een in de hoofdzaak ingekomen brief van [psychiatrisch ziekenhuis]. Mr. Nelisse heeft de rechtbank bij brief van 20 september 2012 verzocht te bevestigen dat de behandeling van de hoofdzaak ingevolge het wrakingsverzoek is geschorst. Op 24 september 2012 is ter griffie ingekomen een brief van mr. Nelisse (naar de wrakingskamer aanneemt per abuis gedateerd op 30 augustus 2012) met een tweede verzoek tot wraking van de rechter.
1.9 Bij brief van 28 september 2012 heeft deze rechtbank mr. Nelisse bericht dat de hiervoor genoemde brief van deze rechtbank van 13 september 2012 abusievelijk is verzonden en dat hij deze als niet verzonden kan beschouwen.
1.10 Bij brief van 28 september 2012 heeft de rechter gereageerd op beide wrakingsverzoeken.
2. De mondelinge behandeling van de wrakingsverzoeken.
Op 15 oktober 2012 zijn de wrakingsverzoeken ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Mr. Nelisse is verschenen namens verzoekster en heeft de wrakingsverzoeken toegelicht. De rechter en [psychiatrisch ziekenhuis] zijn - zoals vooraf bericht - niet verschenen. De officier van justitie is evenmin verschenen.
3. Het standpunt van verzoekster.
Aan de wrakingsverzoeken is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
De rechter heeft buiten de zitting om een eigen onderzoek gedaan naar de gang van zaken rond de uitspraak van 20 juni 2012. Zij heeft daarbij hetgeen de griffie haar zou hebben toevertrouwd voor waar aangenomen en heeft zich daardoor in haar oordeel laten leiden. Dit is in strijd met de lijdelijkheid van de rechter, het beginsel van hoor en wederhoor, het burgerlijk bewijsrecht in het algemeen en in het bijzonder artikel 284 Rv in samenhang beoordeeld met artikel 150 Rv en het burgerlijk procesrecht in het algemeen en in het bijzonder het beginsel dat een uitspraak gebaseerd dient te zijn op hetgeen ter zitting is gebleken.
Voorts heeft de rechter de stellingen van verzoekster gedenatureerd dan wel verkeerd weergegeven. Verzoekster stelde immers dat [psychiatrisch ziekenhuis] niet tot tenuitvoerlegging mocht overgaan zonder in het bezit te zijn van de titel en dat [psychiatrisch ziekenhuis] die titel pas op 5 juli 2012 in haar bezit had, terwijl verzoekster al op 2 juli 2012 gedwongen was opgenomen op grond van die titel.
Daarnaast is de rechter ter zitting uitdrukkelijk verzocht te bepalen dat de detentie van verzoekster onrechtmatig was. In de tussenbeschikking van 28 augustus 2012 heeft de rechter aangekondigd hierover geen beslissing te zullen nemen. Dit is in strijd met het verbod op rechtsweigering.
Tot slot heeft de rechter niet tijdig uitsluitsel gegeven over de vraag of de behandeling in de hoofdzaak als gevolg van het eerste wrakingsverzoek was geschorst, zodat gevreesd moest worden dat de schorsing door de rechter werd genegeerd, hetgeen verzoekster aanleiding heeft gegeven een tweede wrakingsverzoek in te dienen.
4. Het standpunt van de rechter.
De rechter stelt dat het eerste wrakingsverzoek ongegrond is.
Zij bevestigt dat zij intern de gang van zaken met betrekking tot de beslissing op het verzoek tot voorwaardelijke machtiging heeft onderzocht. Daarbij geeft zij aan dat zij gezien het toetsingskader alleen van belang heeft geacht of de beslissing was genomen na de zitting van 19 juni 2012 en voordat daar op 20 juni 2012 over gebeld kon worden.
Dat verzoekster vindt dat de rechter haar stellingen verkeerd heeft weergegeven, vindt de rechter de omgekeerde wereld nu verzoekster zelf geen enkele stelling op papier heeft gezet. De rechter stelt de advocaat van verzoekster ter zitting ruim de tijd te hebben gegeven om zijn betoog met formele verweren te houden en zij stelt haar best te hebben gedaan de portee van zijn stellingen te doorgronden.
Ten aanzien van de opmerking van verzoekster dat uit de tussenbeschikking blijkt dat de rechter geen beslissing wil nemen op de vraag of de opname van verzoekster onrechtmatig was, stelt de rechter bezig te zijn met haar oordeel. Daarbij merkt zij op dat een bevel tot invrijheidsstelling niet meer aan de orde was.
Ten aanzien van het tweede wrakingsverzoek stelt de rechter primair dat verzoekster niet-ontvankelijk is, omdat zij niet alle feiten of omstandigheden tegelijk heeft voorgedragen. Subsidiair stelt de rechter dat het tweede wrakingsverzoek ongegrond is. Op haar eerste werkdag na haar vakantie, 24 september 2012, heeft de griffier de rechter meegedeeld dat mr. Nelisse een antwoord verwachtte op zijn vraag over schorsing van de behandeling van de hoofdzaak. Omdat de rechter op dat moment niet in de gelegenheid was zich hierin te verdiepen, heeft de griffier op haar verzoek telefonisch meegedeeld aan de secretaresse van mr. Nelisse dat nog diezelfde week een schriftelijk antwoord zou volgen en dat tot dan geen actie van de kant van verzoekster werd verlangd. Het schriftelijk antwoord is op 28 september 2012 verzonden.
5. De beoordeling.
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3 De wrakingskamer volgt verzoekster niet in haar stelling dat de rechter in strijd met de lijdelijkheid van de rechter en het burgerlijk bewijsrecht heeft gehandeld door zelf onderzoek te doen naar de gang van zaken rond de uitspraak van 20 juni 2012. Immers, juist in zogenoemde Wet Bopz-zaken is het de taak van de rechter om waar nodig zelf onderzoek te verrichten, ook als dit zaken betreft die door partijen niet zijn gesteld of die wel gesteld zijn, maar niet weersproken.
Nu de rechter heeft geoordeeld dat zij geen gevolgen zal verbinden aan haar bevindingen en de bevindingen naar het oordeel van de rechter dus niet relevant zijn voor haar beslissing, kan niet met succes worden gesteld dat de rechter partijen in de gelegenheid had moeten stellen hun standpunten naar voren te brengen over haar bevindingen. Het beginsel van hoor en wederhoor is derhalve niet door de rechter geschonden.
Anders dan verzoekster stelt dient een uitspraak niet enkel te zijn gebaseerd op hetgeen ter zitting is gebleken. De rechter dient bij de beslissing ook te betrekken hetgeen uit de stukken is gebleken. Reeds om die reden kan de stelling van verzoekster dat de rechter heeft gehandeld in strijd met het beginsel dat een uitspraak dient te zijn gebaseerd op hetgeen ter zitting is gebleken, niet slagen. Nu verzoekster haar stelling dat de rechter heeft gehandeld in strijd met het burgerlijk procesrecht in het algemeen niet op andere wijze heeft onderbouwd, zal de rechtbank hieraan voorbij gaan.
5.4 In de tussenbeschikking heeft de rechter in het geheel niet vermeld dat verzoekster ter zitting heeft verzocht te bepalen dat de opname van verzoekster in het psychiatrisch ziekenhuis onrechtmatig was omdat [psychiatrisch ziekenhuis] ten tijde van de conversiebeslissing nog niet beschikte over de schriftelijke uitspraak. Dat verzoekster dat wel degelijk heeft verzocht - zoals zij stelt - volgt uit hetgeen in het proces-verbaal van het horen van 17 augustus 2012 is opgenomen als verklaring van mr. Nelisse, te weten:
'(...) Mijn tweede stelling is dat er ten tijde van 2 juli 2012 nog geen beschikking van de rechtbank was. (...) Je kan een beschikking die er nog niet is niet converteren. Artikel 430 van het wetboek van Rechtsvordering (...) zegt dat er een grosse moet zijn. In artikel 53 Wet BOPZ staat afschrift. (...) Als je wordt opgenomen moet volgens artikel 53 (...) een afschrift van de rechterlijke beschikking, houdende een voorwaardelijke machtiging worden overgelegd, anders is het wederrechtelijke vrijheidsberoving. De beschikking voorwaardelijke machtiging is eerst op 4 juli 2012 verzonden. (...) In het boekje Wet BOPZ staat dat de rechtbank kan beslissen dat de detentie onrechtmatig was. Op grond van artikel 5, lid 4, van het EVRM verzoek ik u dat te doen. (...) Ik zeg dat de conversie niet rechtmatig was en verwijs naar artikel 430 Rv en artikel 5 van het EVRM. Ik verzoek u de beschikking alleen al op grond van onrechtmatigheid te vernietigen. (...)'.
5.5 Voor zover de rechter hetgeen namens verzoekster naar voren is gebracht heeft opgevat als de stelling dat verzoekster nog geen kennis had kunnen nemen van de beslissing van de rechtbank van 20 juni 2012 toen de conversiebeslissing werd genomen (zie eerste alinea onder het kopje 'Beoordeling' van de beschikking van 28 augustus 2012), heeft de rechter de stellingen van verzoekster verkeerd weergegeven. Uit het voorgaande volgt immers dat het verzoekster er om ging dat [psychiatrisch ziekenhuis] ten tijde van de conversiebeslissing nog niet over een afschrift van de beslissing van de rechtbank beschikte en niet of verzoekster de inhoud van de beschikking had kunnen vernemen.
5.6 In ieder geval heeft de rechter in de beschikking van 28 augustus 2012 niet beslist op het verzoek te bepalen dat de opname onrechtmatig is. De wrakingskamer is met verzoekster van oordeel dat de overweging dat de rechtbank geen gevolgen zal verbinden aan de gang van zaken rond de uitspraak van 20 juni 2012 niet een zodanige beslissing is. Uit de beschikking blijkt ook niet dat de beslissing op het verzoek is aangehouden. De overwegingen in de beschikking van 28 augustus 2012 lijken naar het oordeel van de wrakingskamer veeleer in te houden dat de beslissing wordt aangehouden om nadere informatie te krijgen over de inhoudelijke aspecten van de zaak en niet met betrekking tot de formele aspecten van de zaak. Gelet hierop is de wrakingskamer van oordeel dat bij verzoekster de vrees kon ontstaan dat de rechter haar stelling niet heeft gehoord dan wel niet heeft willen horen en dat de rechter op haar verzoek te bepalen dat de opname onrechtmatig is niet zou beslissen. Dat de rechter in haar reactie op de wrakingsverzoeken stelt dat zij nog bezig is met haar oordeel, doet aan het voorgaande niet af, nu daaruit - mede gelet op de inhoud van de beschikking - niet blijkt dat dat bezig zijn ziet op het hiervoor bedoelde verzoek.
5.7 Nu de rechter naar het oordeel van de wrakingskamer de stellingen van verzoekster verkeerd heeft weergegeven en niet heeft beslist op of geoordeeld over het verzoek te bepalen dat de opname onrechtmatig was, terwijl voor verzoekster ook niet duidelijk was dat de rechter nog zou beslissen op dat verzoek, is de bij verzoekster ontstane vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd. Dat verzoekster haar stellingen niet op papier heeft gezet maar ter zitting mondeling heeft weergegeven, maakt dit niet anders. Uit het door de rechter vastgestelde proces-verbaal blijkt immers dat de verzoekster haar stellingen voldoende duidelijk heeft verwoord. Mogelijk had de rechter om verklaarbare redenen ten tijde van de tussenbeschikking op 28 augustus 2012 de stellingen van verzoekster (nog) niet volledig op het netvlies en zou de rechter in de eindbeschikking wel op het verzoek te bepalen dat de opname van verzoekster onrechtmatig was hebben beslist, maar dit doet aan het voorgaande niet af. Het eerste wrakingsverzoek zal dan ook worden toegewezen.
5.8 Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat verzoekster ontvankelijk is in het tweede wrakingsverzoek, maar dat dit verzoek niet slaagt. Anders dan de rechter lijkt te stellen kon verzoekster de in het tweede wrakingsverzoek genoemde gronden niet in het eerste wrakingsverzoek weergeven, aangezien de gebeurtenissen die bij verzoekster aanleiding gaven tot het indienen van het tweede wrakingsverzoek toen nog niet hadden plaatsgevonden. Voldoende is komen vast te staan dat de brief van 13 september 2012 in de hoofdzaak is verzonden door miscommunicatie op de griffie en dat dit niet op instigatie van de rechter is gebeurd. Dat de rechter niet op 24 september 2012 uitsluitsel heeft gegeven over de schorsing van de zaak acht de wrakingskamer eveneens onvoldoende voor een geslaagd wrakingsverzoek, aangezien de rechter op die datum wel telefonisch heeft laten berichten dat dat nog diezelfde week een schriftelijk antwoord zou volgen en dat tot dan geen actie van de kant van verzoekster werd verlangd. Mr. Nelisse heeft ter zitting bevestigd dat hij na indiening van het tweede wrakingsverzoek een telefoonnotitie hierover heeft aangetroffen. Niet in geschil is dat bij brief van 28 september 2012 is bericht dat de hiervoor genoemde brief van 13 september 2012 abusievelijk is verzonden.
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst toe het verzoek tot wraking van mr. E.S.G. Jongeneel;
- bepaalt dat het geschorste onderzoek ter zitting in de hoofdzaak met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst dit onderzoek totdat het onderzoek door een andere rechter in deze rechtbank, belast met de behandeling van Wet BOPZ-zaken, zal zijn hervat;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. R.F. Nelisse te Rotterdam;
• de officier van justitie, t.a.v. H. Voorham;
• de geneesheer-directeur van het p[psychiatrisch ziekenhuis]sch ziekenhuis [psychiatrisch ziekenhuis];
• de rechter mr. E.S.G. Jongeneel.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2012.