ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2049

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/11994
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van verblijfsvergunning in Malta

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2012 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somalische nationaliteit hebbende, heeft in 2008 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd afgewezen op basis van een Dublinclaim. Eiser heeft in 2011 opnieuw een asielaanvraag ingediend, die door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel werd afgewezen, omdat eiser een verblijfsvergunning in Malta had. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 augustus 2012, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de minister door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verblijfsvergunning in Malta niet meer geldig is en dat hij daar niet veilig kan verblijven. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest dat Malta de geldigheid van zijn vergunning zal laten aflopen, waardoor hij teruggestuurd kan worden naar Somalië. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag van eiser is afgewezen en dat de afwijzing op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 niet in stand kan blijven. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 874,- worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenlocatie Middelburg
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 12/11994,
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken tussen
[naam] (alias: [naam]),
eiser,
gemachtigde mr. H.E. Visscher,
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde mr. S.F.E. Verdonck.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 maart 2012 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2012. Eiser is verschenen bij mr. drs. J.M. Walls, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak eenmaal verlengd.
Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [1983] en de Somalische nationaliteit te bezitten. Eiser is naar zijn zeggen op 25 mei 2008 Nederland binnen gekomen.
Op 20 augustus 2008 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 12 januari 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen in verband met een Dublinclaim. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 26 maart 2009 (AWB 09/947) ongegrond verklaard.
Op 11 november 2011 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit is deze aanvraag afgewezen.
2. Eiser heeft aan zijn opvolgend asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij erkend vluchteling is in Malta, daar kan wonen, eten en proberen te leven. Eiser heeft echter een gezin dat in Nederland verblijft en waarmee hij herenigd wil worden. Verder is eiser bang dat Malta de geldigheid van zijn vergunning laat aflopen waardoor hij terug zal worden gestuurd naar Somalië.
3. Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een verblijfsvergunning in Malta heeft gekregen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geldigheid van de verblijfsvergunning in Malta is verstreken na zijn vertrek uit Malta en evenmin aannemelijk gemaakt dat zijn vergunning voor Malta niet meer geldig is vanwege zijn vertrek. Bij voorkomende problemen in Malta kan eiser zich aldaar wenden tot de aangewezen autoriteiten of instanties.
Indien eiser verblijf wenst bij zijn in Nederland wonende echtgenote en hun kinderen kan hij hiertoe een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘gezinshereniging’.
Nu in Malta een verblijfsvergunning is verleend, is geen sprake van terugkeer naar het land van herkomst en kan geen sprake zijn van gegronde vrees voor vervolging in dat land van herkomst. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij in Malta niet wordt toegelaten.
Gelet hierop komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij persisteert bij hetgeen hij eerder heeft aangevoerd. Nu geen van de tegenwerpingen in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 zijn gemaakt, valt niet in te zien hoe verweerder Malta als land van eerder verblijf dan wel veilig derde land kan tegenwerpen. Indien verweerder toch terugkeer naar Malta voorstaat dan is sprake van een buitenwettelijke derdenlandenexceptie, zodat het aan verweerder is om te onderbouwen dat eiser daadwerkelijk zal worden toegelaten tot Malta en dat hij aldaar niet wordt blootgesteld aan schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder stelt eiser dat de Maltese autoriteiten verweerder nog niet hebben laten weten dat zij hem terug zullen nemen.
Nu deze reactie ontbreekt, is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
5. In zijn verweerschrift van 9 augustus 2012 heeft verweerder gesteld dat inderdaad niet eenduidig uit het bestreden besluit valt af te leiden dat de gekozen afwijzingsgrond zijn grondslag vindt in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder h, van dat artikel. Gebleken is dat eiser heeft verbleven en een verblijfsvergunning heeft in Malta, zijnde een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de in artikel 30, onder d, bedoelde verdragen, terwijl eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Malta die verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt. Gelet op het bepaalde in artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) concludeert verweerder dat door Malta wordt voldaan aan de voorwaarden van het eerste lid, terwijl er evenmin feiten en omstandigheden zijn zoals bedoeld in het tweede en derde lid, die maken dat moet worden aangenomen dat eiser geen zodanige band met Malta heeft dat het voor hem onredelijk moet worden geacht om naar Malta te gaan. Daarbij wijst verweerder op de lange verblijfsduur van eiser in Malta, de omstandigheid dat eiser in het bezit is gesteld van een verblijfsstatus en het feit dat niet gebleken is van omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat het onredelijk voor eiser zou zijn om terug te keren naar Malta. Immers eiser heeft op pagina drie van het “Rapport gehoor betreffende rechtmatig verblijf in een land dat lid is van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland of Zwitsersland” verklaard dat hij erkend vluchteling in Malta is, hij daar kan wonen, eten en proberen te leven. De enkele omstandigheid dat de partner en kinderen van eiser in Nederland verbijven, doet niet af met de band die eiser met Malta heeft.
Indien het vorenstaande onvoldoende naar voren is gekomen in het bestreden besluit, verzoekt verweerder de rechtbank om in ieder geval de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Indien en voorzover de rechtbank ‘slechts’ volstaat met een gegrondverklaring van het beroep, zal immers in het vervolgtraject alsnog tot een
-expliciete- afwijzing op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel, tweed lid aanhef en onder h, van de Vw 2000 worden gekomen. Vanuit proceseconomisch standpunt acht verweerder het wenselijk om het geschil reeds in de onderhavige procedure te beslechten.
Daarnaast stelt verweerder in reactie op de stelling van eiser, dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat eiser daadwerkelijk zal worden toegelaten tot Malta, dat Malta op 5 december 2011 een claimakkoord heeft gegeven op grond van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Deze claim is niet beperkt in geldigheidsduur of vervallen. Daarom is toegang tot Malta thans nog immer gewaarborgd.
6. In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In het tweede lid, aanhef en onder h, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling heeft verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de in artikel 30, onder d, bedoelde verdragen en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het die verdrags-verplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank is van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende duidelijk naar voren komt dat is getoetst aan artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Gelet hierop zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
8. De rechtbank ziet verder aanleiding om de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder heeft in het verweerschrift getoetst aan artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Naar het oordeel van de rechtbank kan de afwijzing van de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 in rechte stand houden. Eiser heeft immers een verblijfsvergunning gekregen in Malta, welk land partij is bij het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Verder is niet gebleken dat Malta de verplichtingen voortvloeiend uit deze verdragen jegens eiser niet zal naleven.
9. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting, met een waarde per punt van € 437, - en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P van Alphen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State.