ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2400

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
429474 - KG ZA 12-1154
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de Staat en COA jegens uitgeprocedeerde asielzoekers met minderjarige kinderen in Gezinslocatie Katwijk

In deze zaak, die op 7 november 2012 door de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderden eisers, uitgeprocedeerde asielzoekers met minderjarige kinderen, dat de Gezinslocatie Katwijk buiten gebruik zou worden gesteld totdat de gebreken, zoals vermeld in een rapport van UNICEF Nederland en Defence for Children, waren opgelost. De eisers stelden dat de verblijfsomstandigheden in de Gezinslocatie ongeschikt waren voor de huisvesting van minderjarige kinderen en dat de Staat en het COA tekortschoten in hun zorgplicht. De voorzieningenrechter oordeelde dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat de omstandigheden in de Gezinslocatie een humanitaire noodsituatie vormden. De rechter benadrukte dat de Staat enkel de verplichting heeft om te zorgen voor adequate opvang en verzorging van minderjarige kinderen, waarbij de rechten van de ouders zoveel mogelijk worden gerespecteerd. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eisers af, omdat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen en de toegang tot gezondheidszorg en onderwijs als voldoende werden beschouwd. De rechter concludeerde dat de gekozen sobere voorzieningen in de Gezinslocatie niet onrechtmatig waren en dat de vorderingen van eisers, als in het ongelijk gestelde partij, werden afgewezen, met veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 429474 / KG ZA 12-1154
Vonnis in kort geding van 7 november 2012
in de zaak van
[eiser sub 1],
en 66 anderen, zoals vermeld in de aan dit vonnis gehechte bijlage, waarin overigens - zoals erkend - een aantal doublures voorkomt,
allen verblijvende te Katwijk,
eisers,
advocaat mr. K.J.C. van Bekkum te Utrecht,
tegen:
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties c.q. de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel),
zetelend te 's-Gravenhage,
2. CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS (COA),
gevestigd te Rijswijk, Zuid-Holland,
gedaagden,
advocaat mr. E.E. van der Kamp te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als enerzijds 'eisers' en anderzijds 'de Staat' en 'het COA' (gezamenlijk ook wel als 'gedaagden').
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 31 oktober 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eisers zijn zogenaamde 'uitgeprocedeerde' asielzoekers, met één of meer bij hen verblijvende minderjarige kinderen, die weigeren Nederland op vrijwillige basis te verlaten.
1.2. In afwachting van hun vertrek uit Nederland naar het land van herkomst verblijven eisers, met hun minderjarige kind(eren), in de - in augustus 2011 in gebruik genomen - 'Gezinslocatie' te Katwijk.
1.3. Gezinslocaties als die te Katwijk zijn ontstaan naar aanleiding van de arresten in de zaak 200.063.511/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 juli 2010 en 11 januari 2011. Bij arrest van 21 september 2012 heeft de Hoge Raad het daartegen gerichte cassatieberoep verworpen (LJN: BW5328). In die arresten is - in de kern genomen - beslist dat op de Staat de rechtsplicht rust om, waar valt te voorzien dat de ouder(s) niet de middelen zal (zullen) hebben om voor de bij hen verblijvende minderjarige kinderen te zorgen, voor die kinderen in adequate opvang en verzorging te voorzien, waarbij hun recht op familie- en gezinsleven met hun ouder(s) zoveel mogelijk wordt eerbiedigd. Gezinslocaties vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna 'de Minister'). Het COA is belast met de feitelijke verstrekking van de voorzieningen en het beheer van de Gezinslocaties.
1.4. Aan de bewoners van de Gezinslocatie Katwijk zijn vrijheidsbenemende maatregelen opgelegd. Zo mogen zij - behoudens na verleende ontheffing - de grenzen van de gemeente Katwijk niet overschrijden. Voorts dienen zij zich - in het kader van een 'inhuisregistratie' - iedere dag, met uitzondering van zon- en feestdagen, tussen 13.15 en 14.15 uur te melden bij het COA. Los hiervan moeten zij zich ook nog éénmaal per week melden bij de vreemdelingenpolitie.
1.5. Naar aanleiding van een aantal ontvangen klachten hebben UNICEF Nederland en Defence for Children op 23 november 2011 een 'quickscan' uitgevoerd met betrekking tot de leefomstandigheden in de Gezinslocaties Gilze Rijen en Katwijk. Het naar aanleiding daarvan opgemaakte rapport uit december 2011 vermeldt als conclusie: "UNICEF Nederland en Defence for Children vinden de gezinslocaties momenteel niet adequaat om kinderen te laten opgroeien, ook niet voor een korte periode. De kinderrechtenschendingen die er plaatsvinden moeten eerst gerepareerd worden, voordat er nog nieuwe kinderen geplaatst worden."
2.Het geschil
2.1. Zakelijk weergegeven vorderen eisers - na aanpassing van hun eis onder (v) - te bepalen dat:
(i) de Gezinslocatie Katwijk buiten gebruik wordt gesteld totdat de gebreken, die onder meer uit het rapport van UNICEF Nederland en Defence for Children blijken, zijn opgelost;
(ii) gedaagden aan eisers opvang zullen bieden in de overige Asielzoekerscentra ('AZC's'), niet zijnde een Gezinslocatie, met inachtneming van de specifieke behoeften van minderjarigen;
(iii) gedaagden de aanbevelingen in het rapport van UNICEF Nederland en Defence for Children overnemen en zullen uitvoeren;
(iv) gedaagden gehouden zijn om eisers - zonder tussenkomst van derden - directe toegang tot de vereiste gezondheidszorg te bieden;
(v) gedaagden de meldplicht in het kader van de inhuisregistratie wijzigen, in die zin dat deze wordt beperkt tot éénmaal per week;
een en ander met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
2.2. Samengevat voeren eisers daartoe het volgende aan.
Zoals uit - met name - het rapport van UNICEF Nederland en Defence for Children blijkt, zijn de verblijfsomstandigheden in de Gezinslocatie Katwijk ongeschikt om minderjarige kinderen te huisvesten en te laten opgroeien. Die locatie kan in ieder geval niet worden aangemerkt als "adequate opvang en verzorging" in de zin van de onder 1.3 vermelde arresten. De bezwaren van eisers tegen de Gezinslocatie betreffen in het bijzonder (a) de vrijheidsbeperkende maatregelen waaraan de bewoners zijn onderworpen, (b) de toegang tot gezondheidszorg, (c) de beschikbare onderwijsfaciliteiten, (d) de gebrekkige speel- en sportvoorzieningen, (e) de gevaarlijke situaties die de trappen en de kookgelegenheden in het gebouw meebrengen en (f) de inrichting van de kamers.
2.3. Gedaagden hebben de vorderingen van eisers gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hun verweer hierna worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
Algemeen
3.1. Weliswaar stellen eisers geen juridische grondslag, maar met gedaagden moet worden aangenomen dat eisers hun vorderingen baseren op onrechtmatig handelen van de Staat en/of het COA. Daarmee is in beginsel de bevoegdheid van de civiele rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven. Gedaagden hebben dat ook niet betwist. In de onder 4.9 in hun pleitnota geplaatste kanttekening kan in ieder geval geen (uitdrukkelijk) beroep op de onbevoegdheid van de civiele rechter worden gelezen.
3.2. In de onderhavige procedure wordt aan de orde gesteld de vraag of de Staat en/of het COA tekortschieten in hun zorgplicht jegens eisers, zijnde asielzoekers, met bij hen verblijvende minderjarige kinderen, ten aanzien van wie (definitief) is beslist dat zij niet in Nederland mogen blijven, maar niet voldoen aan hun plicht om Nederland te verlaten. Maatgevend voor de beantwoording van die vraag is het onder 1.3 vermelde arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012. Daaruit volgt allereerst dat meerderjarige uitgeprocedeerde asielzoekers, zoals eisers, in beginsel geen aanspraak kunnen maken op voortgezet verblijf om medische, sociale of andere hulp dan wel diensten van de uitzettende staat te ontvangen. Op de Staat rust enkel de rechtsplicht om, waar valt te voorzien dat 'uitgeprocedeerde' ouders niet de middelen hebben om voor hun - bij hen verblijvende - minderjarige kinderen te zorgen, voor die kinderen, gedurende hun minderjarigheid, in adequate opvang en verzorging te voorzien, waarbij hun recht op familie- en gezinsleven met de ouder(s) zoveel mogelijk wordt geëerbiedigd. Die ouders - en daarmee eisers - ontlenen hun recht op opvang en verzorging dus feitelijk enkel aan voormelde rechtsplicht van de Staat jegens hun minderjarige kinderen. Het arrest leert verder dat de Staat niet gehouden is om de minderjarigen een opvang- en verzorgingsniveau te bieden dat gelijk is aan het niveau dat zij hangende de asielprocedures ontvingen, dan wel dat uitstijgt boven het niveau dat nodig is ter voorkoming van een humanitaire noodsituatie. Daarnaast moet het opvang- en verzorgingsniveau, met het oog op de belangen van de Staat, worden afgestemd op de aard van het verblijf.
3.3. Op grond van het vorenstaande kan gedaagden niet worden dat verweten dat zij voor wat betreft de Gezinslocaties hebben gekozen voor een sobere, op terugkeer naar het land van herkomst gerichte, vorm van voorzieningen met behoud van de gezinsband. In dat verband rust op hen enkel de plicht om te voorkomen dat een humanitaire noodsituatie ontstaat. Dit brengt mee dat de grondrechten van de bewoners - zoals voorziening in elementaire levensbehoeften, verstrekking van (dringende) medische zorg en scholing van minderjarigen - in acht moeten worden genomen.
3.4. Aan het rapport van UNICEF Nederland en Defence for Children, waarop eisers hun vorderingen in belangrijke mate baseren, ligt een vrij summier en eenzijdig onderzoek (een 'quickscan') ten grondslag, namelijk niet meer dan een aantal - op één dag(deel) afgenomen - interviews met enkele ouders en kinderen. Daar komt bij dat sinds het onderzoek al bijna een jaar is verstreken en dat gedaagden onweersproken hebben gesteld dat inmiddels maatregelen zijn genomen waardoor bepaalde, in het rapport geconstateerde, problemen zijn opgelost. Op grond hiervan en nu gedaagden de inhoud van het rapport gemotiveerd hebben bestreden, moet terughoudend worden omgegaan met het rapport.
3.5. Rekeninghoudend met het voorgaande zal thans worden overgegaan tot de inhoudelijke beoordeling van de specifieke bezwaren van eisers tegen de Gezinslocatie Katwijk.
(a) Vrijheidsbeperkende maatregelen
3.6. Vooropgesteld wordt dat de Staat op grond van het bepaalde in artikel 56 lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000 - in beginsel - gerechtigd is om ten aanzien van 'vreemdelingen', zoals eisers en hun minderjarige kinderen, vrijheidsbeperkende maatregelen te nemen. Eisers hebben dat op zichzelf ook niet bestreden. Voorts is van belang dat de redenen waarom aan de bewoners van Gezinslocaties vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd, zoals aangegeven in de brief van de Minister van 21 december 2011 (zie pleitnota gedaagden, sub 3.11), redelijk en gerechtvaardigd voorkomen.
3.7. Het eerste bezwaar van eisers ziet op het verbod om de grenzen van de gemeente Katwijk te overschrijden. In dat verband hebben zij slechts aangevoerd dat één van eisers - te weten [A] - als gevolg van het verbod haar (klein)kinderen, die kennelijk buiten de gemeente Katwijk verblijven, niet kan zien. Die omstandigheid kan eisers echter reeds niet baten, nu - zoals uit hetgeen onder 3.2. is overwogen volgt - dienaangaande geen rechtsplicht rust op de Staat jegens [A]. Overigens staat het verbod er niet aan in de weg dat de (klein)kinderen [A] bezoeken, terwijl aan bezoekers van de Gezinslocatie Katwijk ontheffing kan worden verleend van het verbod om bij een bewoner te blijven overnachten. Onder die omstandigheden is geen sprake van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals eisers stellen. Verder is van belang dat aan schoolgaande minderjarige kinderen ontheffing wordt verleend van bedoeld verbod, voor zover dat nodig is om onderwijs te (kunnen) volgen.
3.8. Daarnaast hebben eisers problemen met de dagelijkse meldplicht - behoudens op zon- en feestdagen - tussen 13.15 en 14.15 uur in het kader van de inhuisregistratie. Volgens hen kan worden volstaan met een wekelijkse meldplicht. Op zichzelf valt te begrijpen dat die meldplicht als lastig wordt ervaren, maar gelet op hetgeen hiervoor onder 3.6 is overwogen, is dat onvoldoende om die plicht als onrechtmatig te kwalificeren. Te meer nu het verblijf van eisers in de Gezinslocatie in feite enkel is gericht op hun uitzetting. Daar komt bij dat de meldplicht slechts van toepassing is op bewoners ouder dan 12 jaar en dat aan bewoners die tussen 12 en 18 jaar oud zijn in beginsel ontheffing wordt verleend in het kader van de leerplicht en het belang van de schoolgang. Tot slot valt niet in te zien dat het tijdstip waarop de bewoners zich moeten melden er aan in de weg staat dat zij seizoensgeschikte kleding aanschaffen voor hun kinderen, ook niet in samenhang met de omvang van de financiële vergoeding die hun wordt verstrekt.
(b) Toegang tot gezondheidszorg
3.9. In reactie op de stelling van eisers dat de toegang tot de gezondheidszorg voor de bewoners van de Gezinslocatie Katwijk beneden peil is, hebben gedaagden aangevoerd dat de medische zorg voor de minderjarige kinderen gelijk is aan die in AZC's en dat ten aanzien van de ouders de zorg is beperkt tot de medisch noodzakelijke zorg. Volgens gedaagden is er van maandag tot en met vrijdag een vrij toegankelijk medisch spreekuur bij een huisarts en bevindt zich bij de beveiliging een speciaal telefoontoestel waarmee - zonder toestemming vooraf - 24 uur per dag rechtstreeks contact kan worden opgenomen met het Gezondheidscentrum voor Asielzoekers. Bovendien is - zo stellen gedaagden - voorzien in een mobiele telefoon die door de bewoners kan worden meegenomen naar de eigen kamer, zodat in noodgevallen altijd '112' kan worden gebeld. Eisers hebben een en ander niet (gemotiveerd) weersproken, zodat van de juistheid van die stellingen moet worden uitgegaan.
3.10. Op grond van het vorenstaande moet worden aangenomen dat de toegankelijkheid van eisers tot de gezondheidszorg naar behoren is geregeld. Bezien in het licht van het voorgaande leiden de door eisers in de dagvaarding - onder 3 tot en met 5 - genoemde voorvallen niet tot een ander oordeel. Aan de hand daarvan hebben eisers in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat aan de bewoners van Gezinslocatie Katwijk medische zorg, waarop zij aanspraak hebben, wordt onthouden.
(c) Onderwijsfaciliteiten
3.11. Eisers stellen zich op het standpunt dat de indeling en de opzet van de Gezinslocatie Katwijk in de weg staan aan de mogelijkheid om behoorlijk onderwijs te volgen, aangezien het voor de minderjarigen onmogelijk is om zich te concentreren op hun huiswerk nu zij met meerdere personen op één kamer zijn gehuisvest en zich op de gangen schreeuwende kinderen en volwassenen bevinden.
3.12. Gedaagden hebben daartegen ingebracht dat (i) op de locatie een Open Leer Centrum beschikbaar is, waar toegang is tot 24 computers, (ii) ten behoeve van middelbare scholieren huiswerkruimte is gerealiseerd en (iii) binnenkort een proef zal worden gestart met een stilteplek waar huiswerk kan worden gemaakt.
3.13. Eisers hebben die stellingen van gedaagden niet betwist, zodat zij voor juist zullen worden gehouden. Daarmee hebben eisers hun stellingen onvoldoende onderbouwd.
(d) Speel- en sportvoorzieningen
3.14. Eisers kunnen ook niet worden gevolgd in hun stelling dat de aanwezige speel- en sportvoorzieningen beneden peil zijn. Gedaagden hebben immers - onweersproken - aangevoerd dat de Gezinslocatie Katwijk beschikt over (a) een voetbalkooi, (b) een - in maart 2012 geheel vernieuwde - speeltuin, (c) een aparte speelruimte voor ouders met kinderen onder de schoolgaande leeftijd en (d) verschillende ruimten voor de (wat) oudere jeugd, alsmede dat (e) meerdere malen per week activiteiten worden georganiseerd in een grote recreatiezaal. Bovendien hebben eisers de gestelde ondeugdelijkheid van bepaalde voorzieningen niet (voldoende) onderbouwd, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan.
(e) Gevaarlijke situaties
3.15. Naar de mening van eisers levert het spelen van hun minderjarige kinderen in de gangen en op de trappen van de Gezinslocatie gevaarlijke situaties op, aangezien de bewoners vanuit de (centrale) kookgelegenheden met hete pannen door de gangen lopen en de kinderen door de openingen in de relingen van de trappen naar beneden kunnen vallen. Ook die omstandigheden kunnen eisers niet baten. Het ligt immers in eerste instantie op de weg van de ouders om er voor te zorgen dat hun kinderen niet spelen in ruimtes waarin zich gevaarlijke situaties voordoen (zie ook het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012, onder 3.7.6). Daar komt bij dat - zoals uit het voorgaande voortvloeit - voldoende veilige speelruimte aanwezig is in de Gezinslocatie. Het ligt op de weg van de ouders om hun kinderen daar te laten spelen.
(f) Inrichting van de kamers
3.16. Gedaagden hebben gesteld dat het inventaris van de kamers van de bewoners bestaat uit (stapel)bedden, een eettafel en stoelen, een televisie en een koelkast. Eisers hebben dat niet betwist, zodat die stelling voor juist wordt gehouden. Gelet hierop en nu - zoals onder 3.3 overwogen - gedaagden geen verwijt treft dat zij hebben gekozen voor een sobere - op terugkeer naar het land van herkomst gerichte - vorm van voorzieningen, komt eisers geen beroep toe op een ondeugdelijke inrichting van hun kamers.
Afronding
3.17. De slotsom is dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verblijfsomstandigheden in de Gezinslocatie Katwijk een humanitaire noodsituatie in het leven roepen. Hun vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
3.18. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, zoals verzocht uitvoerbaar bij voorraad.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eisers in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van gedaagden begroot op € 1.391,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2012.
jvl