Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2012
[eiser],
geboren op 30 november 1978,
van Cubaanse nationaliteit,
verblijvende te Rotterdam in het detentiecentrum,
eiser,
gemachtigde mr. J.E. Hamann,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde S. Faddach.
Procesverloop
Op 3 november 2012 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 5 november 2012 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Op 6 november 2012 heeft verweerder, naar aanleiding van de asielaanvraag van eiser, de grondslag van de maatregel gewijzigd naar de grond genoemd in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 november 2012, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Door eiser is, zakelijk weergegeven, betoogd dat het zicht op uitzetting van eiser ontbreekt. Eiser heeft daarbij verwezen naar een brief van de Cubaanse consul in Nederland aan eiser van 20 april 2012 en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 22 februari 2012, zaaknummer 201112883/1/V3.
2. Verweerder heeft eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de verwijdering, in bewaring heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser:
- Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met
de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen
heeft onttrokken;
- zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van
het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
- eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de
plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de
daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Het voorgaande is volgens verweerder voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
3. In de door eiser aangehaalde uitspraak van 22 februari 2012 heeft de Afdeling onder meer als volgt overwogen:
“In de door de vreemdeling reeds voor zijn inbewaringstelling overgelegde brief van de Cubaanse consul van 25 augustus 2011 staat, voor zover thans van belang, het volgende.
“(…) I have been informed that his permission to travel abroad expired on July/2011, so now he has an emigrant status.
In the future he can apply for special permission to visit Cuba for up to 30 days, but first he need obtain a Residence Permit from the Netherlands”.
De minister heeft ter zitting bij de rechtbank te kennen gegeven dat deze brief aanleiding geeft om contact op te nemen met de Cubaanse autoriteiten. In zijn brief aan de Afdeling van 31 januari 2012 heeft de minister nader toegelicht dat op 13 januari 2012 met de Cubaanse vertegenwoordiging is gesproken en dat bij deze gelegenheid is bevestigd dat de Cubaanse vertegenwoordiger geen laissez passer voor de vreemdeling zal afgeven, omdat hij een “Emigrant Status” heeft.”
4. In het onderhavige geval, zo is onweersproken, heeft eiser bij het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling melding gemaakt van een aan hem gerichte brief van de Cubaanse consul omtrent de mogelijkheid voor hem om terug te keren naar Cuba, welke brief hij alstoen ook bij zich had. Bij brief van 12 november 2012 heeft verweerder een afschrift van deze brief van de consul, gedateerd 20 april 2012, overgelegd. De rechtbank constateert dat de inhoud van deze brief voor zover hier relevant identiek is aan de relevante inhoud van de brief als geciteerd in voormelde uitspraak van de Afdeling. Aldus kan worden aangenomen dat ook eiser een “Emigrant Status” in de hier bedoelde zin heeft.
5. Verweerder heeft gesteld dat, ondanks het vorenstaande, sprake is van zicht op uitzetting van eiser. Ter nadere onderbouwing heeft verweerder aangevoerd dat op korte termijn een nieuwe consul-generaal aantreedt en dat alsdan voor eiser een verzoek tot dispensatie van de verplichting een inreisvisum te hebben zal worden ingediend bij de Cubaanse vertegenwoordiging. De rechtbank ziet zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet in waarom het gegeven dat op korte termijn een nieuwe consul aantreedt van betekenis is voor de vraag of sprake is van zicht op uitzetting van eiser. Dit geldt te meer nu aannemelijk lijkt dat de inhoud van de brief van de consul rechtstreeks voortvloeit uit Cubaanse wet- en regelgeving, zodat de consul voor wat betreft de beslissing tot verstrekking van een vervangend reisdocument aan eiser geen beslisruimte toekomt. Verweerder heeft in dit verband voorts gesteld dat, zoals ook valt op te maken uit berichten in de media, een versoepeling van de Cubaanse immigratiewetgeving op komst is. Verweerder heeft echter niet, ook niet bij benadering, aangegeven wanneer deze versoepelde wetgeving in werking zal treden en evenmin duidelijk gemaakt dat deze versoepeling ook op eiser van toepassing zal zijn. Deze stelling van verweerder maakt daarom niet dat kan worden aangenomen dat zicht op uitzetting van eiser aanwezig is. Overigens is in dit geval niet gebleken dat verweerder naar aanleiding van de door eiser overgelegde brief van de Cubaanse consul contact heeft gezocht met de Cubaanse vertegenwoordiging, zodat in dit geval geen nadere informatie van de Cubaanse vertegenwoordiging betreffende het zicht op uitzetting van eiser beschikbaar is.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiser van zicht op uitzetting naar Cuba kan worden uitgegaan. Dat eiser als gevolg van de door hem ingediende asielaanvraag niet wordt uitgezet totdat op deze aanvraag is beslist, zoals verweerder ter zitting in dit verband nog heeft gesteld, maakt dat niet anders.
7. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. De rechtbank zal daarom de opheffing van de bewaring gelasten met ingang van heden.
8. Nu de bewaring blijkens het voorgaande onrechtmatig is, komt eiser in beginsel schadevergoeding toe. Mede onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.5.1 uit eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling ziet de rechtbank echter aanleiding om de schadevergoeding in dit geval te matigen tot nihil. Ook in dit geval staat vast dat eiser, in 2008, op een visum voor kort verblijf Nederland is ingereisd en dat hij na afloop van de geldigheidsduur langere tijd niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Voorts valt uit de gedingstukken af te leiden dat eiser als gevolg van zijn lange verblijf in Nederland de hiervoor genoemde “Emigrant Status” is toegekend, welke thans een belemmering vormt voor zijn terugkeer naar Cuba. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om, als door eiser ter zitting verzocht, aan eiser een nadere termijn te gunnen om te reageren op het ter zitting door verweerder ingenomen subsidiaire standpunt, strekkende tot matiging van de schadevergoeding tot nihil. Eiser moest redelijkerwijs in staat worden geacht op dit standpunt ter zitting te reageren, te meer nu eiser ter zitting zelf een beroep heeft gedaan op meergenoemde uitspraak van de Afdeling.
9. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
10. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
11. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming op grond van artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 13 november 2012;
- stelt het bedrag van de schadevergoeding op nihil;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. T. van de Woestijne als rechter in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2012.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16613
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.