ECLI:NL:RBSGR:2012:BY3364

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
423507 - HA ZA 12-859
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking van woningeigenaar door werkzaamheden van aannemer

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 november 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure over ongerechtvaardigde verrijking. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.J.H. Somers, vorderde betaling van een bedrag van € 35.259,90 van gedaagde, die eigenaar is van een woning waar werkzaamheden aan zijn verricht door eiser op verzoek van een derde, de heer [A]. Eiser had de werkzaamheden uitgevoerd in het kader van een aannemingsovereenkomst met [A], die later in betalingsproblemen kwam en failliet ging. Gedaagde heeft geen betaling verricht voor de werkzaamheden, waardoor zij ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde zonder tegenprestatie heeft geprofiteerd van de werkzaamheden van eiser, wat leidt tot de conclusie dat gedaagde gehouden is om de schade van eiser te vergoeden. De rechtbank heeft de vordering van eiser tot een bedrag van € 20.850,46 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juli 2012. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.112,24, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft het verweer van gedaagde, dat de schade beperkt zou zijn tot een lager bedrag, verworpen en geoordeeld dat de door eiser gemaakte executiekosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten onredelijk zouden zijn om ten laste van gedaagde te brengen.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende processtukken en de verklaringen van partijen tijdens de comparitie. De uitspraak benadrukt het belang van de ongerechtvaardigde verrijking als zelfstandige rechtsgrond en de verplichting van gedaagde om de schade van eiser te vergoeden, ondanks het faillissement van de derde partij.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 423507 / HA ZA 12-859
Vonnis van 21 november 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F.J.H. Somers te Alphen aan den Rijn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Davidse te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.De rechtbank heeft bij het wijzen van dit vonnis kennis genomen van de navolgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
- de inleidende dagvaarding van 12 juli 2012, met producties 1 tot en met 8;
- de beslissing van de rechtbank van 31 juli 2012, waarin aan partijen wordt medegedeeld dat deze zaak is geselecteerd voor het project civiele procesinnovatie;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de akte houdende overlegging van producties van zijde van [eiser];
- het tussenvonnis van 5 september 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 oktober 2012 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
1.3. Ter zitting van 19 oktober 2012 heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de indiening van de akte houdende overlegging van producties van de zijde van [eiser], omdat de akte niet op de wijze, zoals vermeld onder 3 van het tussenvonnis van 5 september 2012, door [eiser] is ingediend. [eiser] zou hebben nagelaten het stuk per e-mail te verzenden en te richten aan de comparitierechter, aldus [gedaagde]. De rechtbank gaat aan dit bezwaar voorbij. De door de rechtbank voorgeschreven wijze van verzenden, zoals vermeld onder 3. van het tussenvonnis, is slechts een instructie. Aan het niet nakomen van deze instructie verbindt de rechtbank geen gevolgen.
Daarbij komt dat is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] door het niet nakomen van deze verzendinstructie door [eiser], voor zover al toepasselijk, in haar verdediging is geschaad. Ook overigens zijn de stukken middels een akte ingediend en is derhalve sprake van een processtuk, waarop genoemde instructie niet van toepassing is.
2. De rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 35.259,90, te vermeerderen met wettelijke rente alsmede een bedrag van
€ 1.158,- aan buitengerechtelijke incassokosten, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente. [eiser] heeft zijn vorderingen primair gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, subsidiair op onrechtmatige daad en meer subsidiair op onverschuldigde betaling.
2.2. Het verweer van [gedaagde] komt er in de kern op neer dat geen van de door [eiser] aangevoerde grondslagen kunnen leiden tot toewijzing van de vorderingen.
2.3. De rechtbank overweegt ten aanzien van de primaire grondslag het volgende. Vaststaat dat de partner van [gedaagde], de heer [A] (hierna: [A]) omstreeks februari 2009 aan [eiser] de opdracht heeft verstrekt om de in aanbouw zijnde woning aan de [straat huisnummer] te [woonplaats] (hierna: de woning) af te bouwen. Voorts staat vast dat [eiser] aanvankelijk heeft getracht van [A] volledige betaling te verkrijgen voor de door hem verrichte werkzaamheden, die op 25 september 2012 aan [A] zijn gefactureerd, ten bedrage van € 48.385,40 incl. BTW alsmede dat [eiser] het faillissement van [A] heeft aangevraagd, omdat ondanks diverse executiemaatregelen niet de volledige vordering door [A] werd voldaan. Tevens staat vast dat [gedaagde] eigenaar is van de woning en toestemming heeft gegeven voor de door [eiser] uit voeren werkzaamheden.
2.4. Indien [gedaagde] zonder enige tegenprestatie heeft geprofiteerd van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden aan haar woning doordat zij zich de uitgaven voor het afbouwen van haar woning heeft bespaard, zou zij ten koste van [eiser] ongerechtvaardigd zijn verrijkt en is zij naar het oordeel van de rechtbank gehouden om de schade van [eiser] te vergoeden tot het bedrag van haar verrijking. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat zij aan [A] geen betaling heeft verricht ter vergoeding van de werkzaamheden, zoals die door [eiser] aan de woning zijn verricht uit hoofde van door [A] en [eiser] gesloten aannemingsovereenkomst. Het betoog van [gedaagde] dat [eiser], door het aanvragen van het faillissement van [A], aan zichzelf te wijten zou hebben dat [A] in betalingsonmacht is komen te verkeren, neemt niet weg dat voor de verrijking geen redelijke grond aanwezig is. Immers, het toepassingsgebied van de verrijkingsactie is niet beperkt tot die gevallen waarin aan de verarmde partij geen andere rechtsvordering tegen hetzij de verrijkte, hetzij de derde, ter beschikking staat. Met andere woorden, de ongerechtvaardigde verrijkingsactie is een zelfstandige vordering. Om diezelfde reden gaat ook het verweer van [gedaagde], dat aan een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking in de weg staat dat de vordering op [A] na opheffing van het faillissement weer herleeft, niet op. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank vast dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, op grond waarvan [gedaagde] de schade tot het bedrag van haar verrijking aan [eiser] dient te vergoeden.
2.5. [eiser] heeft gesteld dat de schade kan worden begroot op het onbetaald gebleven gedeelte van de factuur van 25 september 2012 (€ 24.785,05), vermeerderd met de gemaakte executiekosten (€ 10.474,85), in totaal derhalve € 35.259,90.
2.6. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat volgens haar de schade is beperkt tot het niet betaalde gedeelte van de factuur van [eiser], zijnde € 24.812,05 (de somma van
€ 48.385,40 (totale factuurbedrag incl. BTW) minus € 21.197,00 (opbrengst derdenbeslag) minus € 2.376,35 (opbrengst inning uitkeringsinstantie). Omdat sprake is van schadevergoeding is volgens [gedaagde] ook geen BTW verschuldigd, zodat het niet betaalde deel van de factuur van [eiser] verminderd moet worden met € 3.961,59 (24.812,05/119*19) en derhalve een bedrag van € 20.850,46 resteert. Haar standpunt dat de vordering van [eiser] tevens moet worden verminderd met een bedrag van € 4.000,-, dat contant door [A] aan [eiser] is voldaan, heeft zij ter zitting niet langer gehandhaafd, omdat dit standpunt op een misverstand bleek te berusten. De executiekosten blijven tevens buiten beschouwing omdat deze niet vallen onder het schadebegrip van artikel 6:212 BW, aldus [gedaagde].
2.7. Voor het vaststellen van de omvang van de schadevergoedingsverbintenis neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat die niet verder reikt dan het laagste bedrag van de verrijking en/of de verarming en dat [gedaagde] de schade van [eiser] slechts behoeft te vergoeden voor zover dit redelijk is.
2.8. Gelet op dit uitgangspunt en met in achtneming van hetgeen [gedaagde] heeft betoogd, kan de verrijking c.q. kostenbesparing van [gedaagde] op een bedrag van
€ 20.850,46 worden vastgesteld (zie onder r.o. 2.6). De door [eiser] gemaakte executiekosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu het de rechtbank onredelijk voorkomt om deze kosten ten laste van [gedaagde] te brengen. Het is immers de keuze van [eiser] geweest om deze executiemaatregelen te nemen. [eiser] had dit ook achterwege kunnen laten en had zich, bijvoorbeeld nadat betaling door [A] na herhaalde sommaties uitbleef, tot [gedaagde] kunnen wenden. Nu sprake is van schadevergoeding kan geen BTW in rekening worden gebracht. De rechtbank zal de vordering van [eiser] dan ook tot een bedrag van € 20.850,46 toewijzen. Bij brief van 19 december 2011 is [gedaagde] in gebreke gesteld. Zij heeft niet betwist dat zij bij monde van haar advocaat bij brief van 29 december 2011 iedere aansprakelijkheid heeft afgewezen, zodat [gedaagde] vanaf die datum in verzuim verkeert. [eiser] maakt echter eerst aanspraak op wettelijke rente vanaf 1 juli 2012, zodat de rechtbank de wettelijke rente vanaf 1 juli 2012 zal toewijzen.
2.9. Nu de primaire grondslag van [eiser] slaagt, komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de overige grondslagen.
2.10. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, nu [eiser] niet heeft onderbouwd dat hij werkzaamheden heeft (laten) verrichten die meer inhouden dan het versturen van een (herhaalde) sommatiebrief, zodat voor de gemaakte kosten artikel 237 Rv reeds een vergoeding pleegt in te houden.
2.11. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 90,64 aan dagvaardingskosten, € 463,60 aan beslagkosten, € 821,- aan griffierecht, incl. beslag en
€ 1.737,- aan salaris advocaat (3 pnt à € 579; tarief III, waarvan 1 pnt beslagrekest), derhalve in totaal € 3.112,24, welk bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde nakosten en de wettelijke rente, met dien verstande dat eerst na veertien dagen na datum van dit vonnis de wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 20.850,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 3.112,24, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3. veroordeelt [gedaagde] in de nakosten forfaitair begroot op € 131,- zonder, en
€ 199,- met betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na de datum van dit vonnis, respectievelijk vanaf twee weken na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is, gewezen door mr. D. Nobel en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2012.