Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 12-4470
Zaaknummer: 421420
Datum beschikking: 30 oktober 2012
Beschikking op het op 18 juni 2012 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat: mr. J. Choufoer-van der Wel te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
advocaat: mr. M.C. Buys-Zuurmond te Leiden.
Procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 27 juni 2012 van de zijde van de man met bijlagen;
- de brief d.d. 10 juli 2012 van de zijde van de man met bijlagen;
- de brief d.d. 21 september 2012 van de zijde van de man met bijlagen.
Op 2 oktober 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen vergezeld van hun advocaat.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de man luidt:
1. - met wijziging van na te melden beschikking - primair met ingang van 1 mei 2009, subsidiair de datum van indiening van het verzoekschrift, danwel met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht, de kinderalimentatie op nihil te bepalen;
2. te bepalen dat tussen de man en de minderjarige een zorgregeling geldt waarbij de man gedurende de eerste drie maanden één zondagmiddag in de maand van 12.00 uur tot 16.00 uur omgang heeft met de minderjarige, de volgende drie maanden om de zondag van 9.00 uur tot 16.00 uur, de daaropvolgende drie maanden om de week van zaterdag 9.00 uur tot zondag 18.00 uur;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man stelt als grond voor dit verzoek een wijziging van omstandigheden waardoor na te melden beschikking niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven en dat de beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste en onvolledige gegevens is uitgegaan.
De vrouw voert verweer dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Feiten
- Uit de vrouw is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], die door de man is erkend;
- De minderjarige verblijft thans bij de vrouw.
- De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 27 oktober 2009 is - voor zover hier van belang - bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2009 € 140,- per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie thans € 146,39.
Beoordeling
Omgangsregeling
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder (in casu de man) recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van de in het derde lid van dit artikel limitatief gemelde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De man heeft aangevoerd dat hij graag de band met de minderjarige weer wil herstellen maar begrijpt dat dit rustig moet worden opgebouwd.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij terughoudend is met het herstellen van het contact tussen de man en de minderjarige. Ze heeft daarbij gewezen op het gebrek aan vertrouwen dat zij heeft in de man in verband met zijn drugsgebruik uit het verleden, hij de minderjarige al vier jaar niet heeft gezien en de minderjarige een (stress)gevoelig kind is dat moeizaam reageert op veranderingen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de man een belast verleden heeft in verband met ernstig drugsgebruik. Op 22 november 2010 is hij voor een periode van 14 maanden opgenomen en thans maakt hij deel uit van een begeleid wonen project. Ter terechtzitting is gebleken dat de man bezig is zijn verslaving aan te pakken en zijn leven weer op orde te krijgen. Bij de vrouw bestaan in het licht van de verslaving van de man nog veel twijfels over zijn betrouwbaarheid waar het het contact met de minderjarige betreft. Gelet op de ernst van de problematiek van de man, het feit dat de man nog niet zo lang geleden hiervoor is opgenomen en de twijfels van de vrouw, ziet de rechtbank aanleiding - zoals ook door beide partijen ter terechtzitting gewenst - de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: raad) een onderzoek te laten verrichten en daarover de rechtbank te rapporteren en adviseren.
Het onderzoek dient de vraag te betreffen of er sprake is van bezwaren als genoemd in artikel 1:377a lid 3 BW, die in de weg staan aan het recht op omgang tussen de man en de minderjarige, en zo nee, welke omgangsregeling in het belang van de minderjarige is en hoe het contactherstel tussen de minderjarige en de man het beste gestalte kan krijgen alsmede hoe de communicatie tussen de ouders over de minderjarige kan worden verbeterd.
De rechtbank beslist, gezien het voorgaande, als na te melden.
Kinderalimentatie
Ingevolge artikel 1:401, vierde lid, BW, kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De man voert primair aan dat hij destijds niet op de hoogte is geweest van de procedure die heeft geleid tot vaststelling van de kinderalimentatie en dat hij in die procedure geen verweer heeft gevoerd, zodat de rechtbank zich bij het vaststellen van de onderhoudsbijdrage niet heeft kunnen baseren op het daadwerkelijke inkomen en de uitgaven van de man. Nu de man hiermee heeft gesteld dat bij de uitspraak is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens is hij ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank zal hierna ingaan op de vraag of de rechtbank daadwerkelijk bij de uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de man geen verweer heeft gevoerd in de procedure die heeft geleid tot vaststelling van de onderhoudsbijdrage waarvan de man thans wijziging verzoekt. Evenmin staat ter discussie dat de rechtbank bij die vaststelling niet de beschikking had over de financiële gegevens van de man. Om die reden oordeelt de rechtbank dat de rechtbank bij beschikking van 27 oktober 2009 is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Of de man al dan niet bewust heeft gekozen in de alimentatieprocedure verstek te laten gaan, is in dit kader niet relevant.
De rechtbank zal derhalve op grond van artikel 1:401, vierde lid, BW, de kinderalimentatie opnieuw beoordelen.
Behoefte van de minderjarige
De behoefte van de minderjarige aan een bijdrage in de kosten van zijn verzorging en opvoeding staat per datum voormelde beschikking als niet weersproken vast op € 140,- per maand. De behoefte bedraagt derhalve geïndexeerd naar heden € 146,39 per maand.
Draagkracht van de man
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is door de man voldoende onderbouwd dat hij in 2009 een inkomen had van € 6.424,- bruto per jaar, in 2010 geen inkomen had en vanaf eind 2010 een uitkering ontvangt. Dit correspondeert ook met hetgeen de vrouw heeft betoogd ten aanzien van het verslavingsverleden van de man. Dat de man destijds geen draagkracht had om kinderalimentatie te voldoen is daarmee voor de rechtbank vast komen te staan.
Thans ontvangt de man nog steeds een uitkering van € 762,02 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Het inkomen van de man zit daarmee onder het bijstandsniveau. Zelfs al zou de rechtbank rekening houden met een kale huur die lager is dan het in de bijstandsnorm opgenomen wooncomponent, dan nog blijft het inkomen van de man onder bijstandsniveau.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man ook thans geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
De rechtbank acht het derhalve redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven de kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2009 op nihil te bepalen, met dien verstande dat de reeds betaalde kinderalimentatie, gelet op het consumptieve karakter hiervan, niet behoeft te worden terugbetaald.
Gereserveerd bedrag bij LBIO
De vrouw heeft aangevoerd dat het geld dat het LBIO onder zich heeft op het moment dat de rechtbank de beslissing neemt, ten goede dient te komen aan de minderjarige en verzoekt hiermee rekening te houden in de beschikking.
De man heeft dit betwist en gesteld dat deze bedragen aan hem moeten worden gerestitueerd nu deze bedragen nog niet door de vrouw zijn geconsumeerd.
De rechtbank is van oordeel dat de bedragen die het LBIO onder zich heeft de vrouw toekomen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Vast staat dat de vrouw een executoriale titel had en het LBIO namens haar de achterstallige kinderalimentatie bij de man heeft geïnd. Weliswaar houdt het LBIO thans een gedeelte van dit bedrag vast in afwachting van de uitspraak, maar dat doet er niet aan af dat het LBIO het bedrag aanvankelijk onder zich had voor de vrouw. Nu de vrouw ervan op de hoogte was dat het LBIO de betreffende bedragen had geïnd, heeft de vrouw er in haar uitgavenpatroon rekening mee mogen houden de door het LBIO vastgehouden bedragen te zullen ontvangen. Mede gelet op het belang van de minderjarige acht de rechtbank het dan ook redelijk te bepalen dat het door het LBIO onder zich gehouden bedrag alsnog de vrouw toekomt.
Beslissing
De rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank d.d. 27 oktober 2009 - :
bepaalt de door de man met ingang van 1 mei 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] op nihil, met dien verstande dat de vrouw niet aan de man hoeft terug te betalen datgene dat hij op basis van de beschikking van deze rechtbank van 27 oktober 2009 aan de vrouw of het LBIO heeft voldaan;
bepaalt dat de bedragen die het LBIO op basis van de beschikking van deze rechtbank van 27 oktober 2009 onder zich heeft, toekomen aan de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten ter fine als hierboven overwogen en daarover te rapporteren en te adviseren;
bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van de gedingstukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot 1 mei 2013 pro forma; uiterlijk twee weken vóór die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zich uit te laten omtrent de voortgang van de procedure;
bepaalt dat, ná ontvangst van het rapport en advies, de behandeling ter terechtzitting, op een nader te bepalen datum en tijdstip, zal worden voortgezet in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van omgangsregeling aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, kinderrechter, bijgestaan door mr. A.A. Kuijper als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2012.