ECLI:NL:RBSGR:2012:BY3811

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
422786 FA RK 12-5036
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap en kinderalimentatie met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 juli 2012 een verzoek ontvangen van de moeder van een minderjarige tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en kinderalimentatie. De moeder stelt dat de man de biologische vader is van het kind, dat is geboren uit een relatie tussen hen. De man heeft echter betwist dat hij in juridische zin als verwekker kan worden aangemerkt, omdat hij het sperma heeft afgestaan met het oogmerk van donorschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet betwist dat hij de biologische vader is, maar dat hij niet de verwekker is. De rechtbank heeft de moeder toegelaten tot het leveren van bewijs dat de man heeft ingestemd met een daad die de verwekking van de minderjarige tot gevolg kon hebben, anders dan kunstmatige inseminatie. De rechtbank heeft de beslissing over de kinderalimentatie aangehouden in afwachting van de eindbeslissing over het vaderschap.

De zaak is behandeld op 10 oktober 2012, waarbij beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de conceptie van de minderjarige heeft plaatsgevonden tussen half november 2010 en half december 2010, en dat de moeder in deze periode kunstmatig is geïnsemineerd met sperma van de man. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man met de overgelegde donorverklaring is geslaagd in het bewijs dat hij niet de verwekker is van de minderjarige. De rechtbank heeft de moeder in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stelling dat de man heeft ingestemd met een daad die de verwekking van de minderjarige tot gevolg kon hebben, anders dan kunstmatige inseminatie.

De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 januari 2013, waarbij de moeder bewijs moet leveren van haar stelling. De beslissing over de kinderalimentatie is eveneens aangehouden tot de eindbeslissing over het vaderschap. De rechtbank heeft de beschikking gegeven door mr. A.M. Brakel, tevens kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 november 2012.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 12-5036
Zaaknummer: 422786
Datum beschikking: 12 november 2012
Gerechtelijke vaststelling vaderschap en kinderalimentatie
Beschikking op het op 2 juli 2012 ingekomen verzoekschrift van:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats moeder],
advocaat mr. B. Blom te Haarlem.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat: mr. J.G. Schnoor te 's-Gravenhage.
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. G.C. Mourits, advocaat te Reeuwijk,
in de hoedanigheid van bijzonder curator.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, waarbij stukken zijn overgelegd die na te melden feiten ondersteunen;
- het faxbericht d.d. 10 juli 2012 van de zijde van de moeder;
- het verweerschrift, waarbij de bijzonder curator zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank;
- een brief d.d. 27 september 2012, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- een brief d.d. 8 oktober 2012, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 10 oktober 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder en de man, beiden bijgestaan door hun advocaten.
Verzoek en verweer
Het verzoekschrift strekt tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over voornoemde minderjarige en tot vaststelling van een door de man ten behoeve van de minderjarige te betalen alimentatie van € 350,00 per maand, een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Feiten
- Uit de moeder is geboren voornoemde minderjarige.
- De minderjarige is niet erkend.
- De moeder heeft van rechtswege het gezag over de minderjarige.
- Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 12 juli 2012 is mr. G.C. Mourits voornoemd benoemd tot bijzonder curator teneinde de minderjarige ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te vertegenwoordigen.
Beoordeling
De afstamming
De moeder heeft haar verzoek binnen vijf jaren na de geboorte van de minderjarige, derhalve tijdig, ingediend. Zij heeft gesteld dat de man de verwekker van de minderjarige is omdat zij destijds een relatie met elkaar hadden. De vrouw stelt dat de conceptie kan hebben plaatsgevonden zowel als gevolg van seksuele gemeenschap tussen partijen als van kunstmatige inseminatie met het sperma bij behandelcentrum [naam] te [plaats] (hierna: [behandelcentrum]).
De man betwist niet dat hij de biologische vader van de minderjarige is, maar wel dat hij in de juridische zin als verwekker kan worden aangemerkt. De man stelt daartoe dat de minderjarige is verwekt met sperma dat hij ten behoeve van kunstmatige bevruchting heeft afgestaan met het oogmerk van donorschap.
De rechtbank stelt voorop dat nu de man niet betwist dat hij de biologische vader van de minderjarige is, zij geen grond ziet een deskundigenonderzoek te bevelen teneinde met DNA-onderzoek het biologisch vaderschap vast te stellen.
Tussen partijen staat vast dat zij in 2009 in contact met elkaar zijn gekomen via een website voor wensmoeders; de man reageerde op een bericht van de moeder waarin zij aangaf op zoek te zijn naar een sperma-donor. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de man sperma heeft afgegeven bij [behandelcentrum]. In dat verband heeft de man een door hem op 22 juni 2010 ondertekende donorverklaring van [behandelcentrum] overgelegd waarvan de juistheid niet door de vrouw wordt betwist. Zoals ter terechtzitting besproken stelt de rechtbank - gelet op de geboortedatum van de minderjarige en nu niet gebleken is van een kortere zwangerschap dan 38 weken - vast dat de conceptie van de minderjarige moet hebben plaatsgevonden in de periode gelegen tussen half november 2010 en half december 2010. De moeder heeft ter zitting - onbetwist - verklaard dat zij in deze periode kunstmatig is geïnsemineerd bij [behandelcentrum] met sperma van de man, waarmee dit gegeven in rechte is komen vast te staan.
Nu het biologisch vaderschap van de man in rechte vast staat, is het in beginsel aan de man om zijn stelling dat hij niet de verwekker is te bewijzen. Gelet op het feit dat de vrouw zich in de conceptieperiode heeft laten insemineren met sperma van de man, is de rechtbank van oordeel dat de man met overlegging van voornoemde donorverklaring is geslaagd in het op hem rustende bewijs dat hij niet de verwekker is van de minderjarige. Weliswaar is de overgelegde verklaring geen donorovereenkomst zoals die regelmatig tussen een donor en de wensmoeder wordt opgesteld en waarbij partijen nadrukkelijk overeenkomen dat er geen familierechtelijke betrekkingen tussen de donor en het kind tot stand zullen komen, maar als partijen destijds een liefdesrelatie zouden hebben gehad ligt het niet voor de hand dat de man zich laat aanmerken als "donor"; in het geval van kunstmatige inseminatie van een moeder met een vaste partner, wordt die partner immers niet als donor aangemerkt en vindt de behandeling over het algemeen pas plaats nadat in het medisch circuit van verminderde vruchtbaarheid is gebleken. Hoewel de moeder heeft gesteld dat zij moeilijk zwanger wordt via de natuurlijke weg, heeft zij die betwiste stelling op geen enkele wijze onderbouwd en bovendien is die in tegenspraak met haar eigen stelling dat zij twee keer via de natuurlijke weg van de man in verwachting is geraakt (in april 2010 en februari 2012), welke zwangerschappen zouden zijn geëindigd in een miskraam.
Gelet op het bewijsaanbod van de moeder zal de rechtbank haar in de gelegenheid stellen alsnog bewijs te leveren van het tegendeel. De vrouw dient dan te bewijzen dat in de periode tussen half november 2010 en half december 2010 de man heeft ingestemd met een daad die de verwekking van de minderjarige tot gevolg kon hebben, anders dan kunstmatige inseminatie.
De kinderalimentatie
Gelet op het vorengaande zal de rechtbank de beslissing op het verzoek van de vrouw strekkende tot een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige aanhouden in afwachting van de eindbeslissing op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Beslissing
De rechtbank:
laat de moeder toe tot het leveren van bewijs dat in de periode tussen half november 2010 en half december 2010 de man heeft ingestemd met een daad die de verwekking van de minderjarige tot gevolg kon hebben, anders dan kunstmatige inseminatie;
bepaalt dat, voor zover de moeder dat bewijs wil leveren door middel van getuigen, deze getuigen zullen worden gehoord door de rechter die deze beschikking geeft, in een van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te 's-Gravenhage
op een nader te bepalen dag en uur na opgave door de advocaat van de moeder van de namen van de te horen getuigen, hun verhinderdata en de verhinderdata van partijen en de raadslieden in de maanden januari, februari en maart 2013;
bepaalt dat de behandeling voor uitlating als hierboven bedoeld door de advocaat van de moeder wordt aangehouden tot 1 januari 2013 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het verzoek tot vaststelling vaderschap en de kinderalimentatie aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, tevens kinderrechter, bijgestaan door
V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2012.