2. Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld en blijkt uit overgelegde stukken, een en ander voor zover niet of onvoldoende weersproken, kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan:
a. [eiser], geboren op [1945] en derhalve thans 67 jaar oud, is sinds 1 januari 1991 rechterlijk ambtenaar en is thans werkzaam als [beroep].
b. Uit dien hoofde is [eiser] deelnemer in de pensioenregeling die uitgevoerd wordt door het ABP. Tevens was hij na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar gerechtigd om voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar gebruik te maken van de regeling Flexibel Pensioen en Uittreden (de FPU-regeling) die uitgevoerd werd/wordt door het Fonds. Als rechterlijk ambtenaar gold voor [eiser] niet de leeftijd van 65 jaar als verplichte pensioenleeftijd, maar was/is hij op grond van de wet gerechtigd door te werken tot uiterlijk het bereiken van de leeftijd van 70 jaar.
c. De FPU-regeling bij de overheid vindt haar grondslag in de Wet kaderregeling Vut overheidpersoneel van 21 december 1995 (Stb. 1996/640; de Vut-wet). Ingevolge deze wet is de bevoegdheid tot het aangaan van een Vut-overeenkomst gelegd bij de sectorwerkgevers en de centrales van overheidspersoneel (de sociale partners), heeft een door de sociale partners gesloten Vut-overeenkomst een privaatrechtelijk karakter en is deze bindend voor overheidswerkgevers en overheidswerknemers.
d. Ingevolge artikel 4 lid 1 van de Wet Privatisering ABP van 21 december 1995 (Stb. 1995/639) heeft ook de pensioenregeling van het ABP het karakter van een tussen de sociale partners gesloten overeenkomst naar burgerlijk recht, die bindend is voor overheidswerkgevers en overheidswerknemers.
e. Het overleg tussen de (overheids)sectorwerkgevers en de centrales van overheidspersoneel (de centrales) over het wijzigen of vervangen van pensioenregeling en de FPU-regeling is vorm gegeven binnen de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP) en vindt feitelijk plaats binnen de zogenaamde Pensioenkamer, een afdeling van de ROP.
f. De FPU-regeling kent drie soorten uitkeringen:
1. een Vut-uitkering bij vervroegde uittreding na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar maar voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, bestaande uit een basisuitkering (artikel 2 FPU-reglement) en een aanvullende uitkering (garantieregeling; artikel 4 FPU-reglement);
2. een bijzondere uitkering bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar voor de werknemer die vervroegd had kunnen uittreden, maar doorgewerkt heeft tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar (het zogenaamde flankerende beleid; artikel 3 FPU-reglement),
3. het flexibel pensioen (artikel 1 sub p FPU-reglement), dat echter in het FPU-reglement niet inhoudelijk is geregeld; de inhoudelijke regeling ervan is opgenomen in het pensioenreglement van het ABP.
g. Op 1 januari 2005 is de Wet aanpassing fiscale behandeling Vut/prepensioen en introductie levensloopregeling (Stb. 2005/115; de zogenaamde VPL-wetgeving) van kracht geworden. Als gevolg daarvan is - kort gezegd - de fiscale erkenning (facilitering) van de vervroegde uittredingsregelingen (Vut) afgeschaft. Hieronder viel ook de voor ambtenaren geldende regeling voor Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU). Met deze maatregel werd beoogd de arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen.
h. Bij de invoering van de VPL-wetgeving is een overgangsregeling getroffen voor ambtenaren, geboren voor 1950 (die op 1 januari 2005 dus 55 jaar of ouder waren; de 55-plussers). Op grond van het overgangsrecht gold dat een op 31 december 2004 bestaande fiscaal erkende Vut-regeling gehandhaafd bleef voor hen die reeds gebruik maakten van die regeling en voor hen voor wie op 31 december 2004 de mogelijkheid bestond om van die regeling gebruik te maken (maar die daarvan nog geen gebruik maakten).
i. Dit overgangsrecht is geregeld in artikel 38c van de Wet op de Loonbelasting (Wet LB), dat na een wijziging per 1 januari 2008 luidt als volgt:
"1. Voor een op 31 december 2004 bestaande regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 18i, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, blijven tot en met 31 december 2005 de artikelen 11, 18g, 18i, 19, 19a, 19b, 19c en 19d, zoals die luidden op 31 december 2004, van toepassing en is artikel 32aa niet van toepassing.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid blijven de artikelen 11, 18g, 18i, 19, 19a, 19b, 19c en 19d, zoals die luidden op 31 december 2004, van toepassing en is artikel 32ba niet van toepassing voor een op 31 december 2004 bestaande regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 18i, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, indien ingevolge die regeling na 31 december 2005 nog uitsluitend uitkeringen kunnen worden gedaan aan werknemers
a. die voor 1 januari 2006 reeds een of meer uitkeringen ingevolge deze regeling genoten, of
b. die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt en ten aanzien van wie de uitkeringen die ingevolge deze regeling worden gedaan worden herrekend ingeval de uitkeringen later ingaan dan op de in de regeling vastgestelde ingangsdatum, met dien verstande dat de verhoging van de uitkeringen niet lager is dan 50% van de verhoging van de uitkeringen bij een herrekening met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
3. Een aanspraak ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in het tweede lid kan met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen worden omgezet in een aanspraak ingevolge een ouderdomspensioenregeling, voorzover het ouderdomspensioen na de omzetting niet meer bedraagt dan 100% van het laatstverdiende loon."
j. Het tekst van het huidige tweede lid van artikel 38c Wet LB is (mede) het resultaat van een amendement van de Kamerleden Vendrik e.a. d.d. 18 november 2004 bij de behandeling van de ontwerp VPL-wetgeving in de Tweede Kamer (TK 2004-2005, 29760 nr. 30; hierna: het Vendrik-amendement). Door dit amendement werd geregeld dat ten aanzien van de 55-plussers de voorheen (d.w.z. voor de invoering van de VPL-wetgeving) bestaande fiscale facilitering van Vut-regelingen gehandhaafd bleef, onder de voorwaarde dat, indien gekozen werd voor een latere ingangsdatum van de uitkering dan de in de regeling vastgelegde datum, dit tot een actuariële verhoging (oprenting) van de Vut-uitkering moest leiden. Het effect van het eerste Vendrik-amendement was dus dat voor de 55-plussers een "spaarvut" werd gecreëerd. Door de ingangsdatum van de Vut-uitkering uit te stellen, kon bewerkstelligd worden dat de latere uitkering werd verhoogd.
k. Aanvankelijk voorzag de tekst van het tweede lid van artikel 38c Wet LB in een volledige (100%) actuariële oprenting. Als gevolg van wederom een amendement van de Kamerleden Vendrik e.a. d.d. 21 november 2007 (TK 2007-2008, 31206, nr. 22) is de tekst per 1 januari 2008 aangepast in dier voege dat de oprenting beperkt mag blijven tot 50%.
l. Het huidige derde lid van artikel 38c Wet LB is per 1 januari 2006 toegevoegd bij de Wet houdende het Belastingplan 2006. Hierdoor werd de mogelijkheid gecreëerd de opgespaarde Vut-uitkering toe te voegen aan het ouderdomspensioen, dat daardoor navenant hoger werd.
m. De aanpassing van de FPU-regeling en de ABP-pensioenregeling aan de VPL-wetgeving is overeenkomstig het sub e beschreven overlegmodel door de sociale partners besproken in de Pensioenkamer van de ROP. De in verband daarmee gemaakte afspraken zijn vastgelegd in het zogenaamde Hoofdlijnenakkoord van
5 juli 2005. De verwerking van het Vendrik-amendement in het FPU-reglement is daarin omschreven op pag. 3 onder "Ad d". De tekst daarvan, voor zover in dit geding van belang, luidt:
"5. Als uitwerking in de FPU van het in de fiscale wetgeving opgenomen amendement Vendrik bij uittreden na de voor de deelnemer geldende spilleeftijd, wordt in plaats van de huidige regeling van flankerend beleid een doorlopende actuariële verhoging van de uitkering toegepast, waarbij wordt uitgegaan van langer doorwerken vanaf 1 januari 2006. De verhoging wordt toegepast op de fpu-uitkering. Voor degenen die op 31 december 2005 reeds langer doorwerkten dan de voor hen op dat moment geldende spilleeftijd wordt het flankerend beleid toegepast tot 1 januari 2006 en vanaf dat moment verder actuarieel verhoogd op basis van Vendrik met dien verstande dat de verhoging op basis van Vendrik niet minder bedraagt dan de verhoging op basis van het flankerend beleid zou hebben bedragen."
n. Op 21 september 2005 is in de Pensioenkamer van de ROP een "Addendum op het Hoofdlijnenakkoord" overeengekomen. Daarin is met betrekking tot de hiervoor onder m geciteerde tekst het volgende vermeld:
"De onder punt 5 vermelde doorlopende actuariële verhoging van de fpu-uitkering in geval van uittreden na de spilleeftijd wordt alleen toegekend indien er sprake is van vrijwillig vervroegd uittreden als bedoeld in de fpu-regeling."
o. Het Hoofdlijnenakkoord en het Addendum hebben geresulteerd in een per 1 januari 2006 aangepaste Vut-overeenkomst tussen de sociale partners, die gepubliceerd is in de Staatscourant van 21 december 2005, nr. 248, pag. 13. Daarin wordt, voor zover in dit geding van belang, bepaald:
"Artikel 2 FPU-regeling
1. De fpu-regeling zoals vastgelegd in het fpu-reglement wordt met ingang van 1 januari 2006 aangepast overeenkomstig de afspraken gemaakt in het hoofdlijnenakkoord van 5 juli 2005 en het daarbij behorende addendum van 12 oktober 2005."
p. De aanpassing van het FPU-reglement aan het Vendrik-amendement is neergelegd in Bijlage A bij het FPU-reglement. In artikel 1a van het FPU-reglement is bepaald dat in geval van toekenning van een FPU-uitkering na 31 december 2005, de uitkering mede vastgesteld wordt met inachtneming van het bepaalde in Bijlage A.
q. Artikel 3 van Bijlage A, voor zover in dit geding van belang, luidt als volgt:
"b. (...) In geval van vervroegde uittreding na de onder 2 genoemde spilleeftijd wordt de fpu-uitkering, met inbegrip van de basisuitkering. actuarieel verhoogd ... (etc)
(...)
e. Voor zover de totale fpu-uitkering, inclusief het flexibel pensioen de grens overschrijdt van 100% van het inkomen van het jaar voorafgaand aan het jaar van vervroegd uittreden, aangepast met toepassing van artikel 14.1 van het Pensioenreglement [voorwaardelijke indexering; toev. ktr.] wordt de fpu-uitkering verminderd. Het bedrag van de overschrijding dat op de fpu-uitkering in mindering wordt gebracht wordt bij toekenning van het ouderdomspensioen toegevoegd aan het ouderdomspensioen."
r. In overgangsbepaling D bij artikel 7.6 van het pensioenreglement van het ABP is bepaald dat het op basis van artikel 3 onderdeel e van Bijlage het A van het FPU-reglement vastgestelde bedrag, voor zover betrekking hebbend op FPU-componenten, betrokken dient te worden bij de vaststelling van de hoogte van het ouderdomspensioen.
s. Door het Fonds en het ABP wordt sinds 1 januari 2006 de hiervoor beschreven wijziging van de FPU-regeling en de pensioenregeling aldus uitgevoerd dat 55-plussers die na het bereiken van de leeftijd waarop zij gebruik kunnen maken van de FPU-regeling blijven doorwerken slechts dan in aanmerking komen voor de in artikel 3 onder e van Bijlage A bij het FPU-reglement bedoelde toevoeging van opgespaarde FPU-uitkering aan hun ouderdomspensioen, indien zij daadwerkelijk vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar vrijwillig vervroegd uittreden. In de praktijk betekent dit dat bedoelde toevoeging alleen dan wordt toegekend, indien de betrokken ambtenaar uiterlijk bij het bereiken van de leeftijd van 64 jaar en 11 maanden (ook wel aangeduid als de leeftijd 64/11) alsnog voor de resterende duur tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar vrijwillig vervroegd uittreedt en vervolgens met pensioen gaat. De ambtenaar die na het bereiken van de leeftijd waarop hij gebruik kan maken van de FPU-regeling langer dan tot de leeftijd 64/11, dus tot of na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar blijft doorwerken, krijgt die toevoeging niet. Dit verschil wordt niet tenietgedaan door de bijzondere uitkering als bedoeld in artikel 3 van het FPU-reglement.
t. Over deze problematiek - ook wel aangeduid als "het Vendrik-effect" - zijn inmiddels twee procedures gevoerd bij de bestuursrechter. In beide procedures zijn de betrokken rechterlijke ambtenaren door de Centrale Raad van Beroep in het ongelijk gesteld (CRvB 3 december 2009, LJN BK4789 en CRvB 30 juni 2011, LJN BR0776).
u. Uit de pensioenopgave van het ABP d.d. 23 oktober 2009 aan [eiser] blijkt dat, indien hij bij de leeftijd 64/11 alsnog gebruik had gemaakt van de FPU-regeling, zijn ouderdomspensioen met € 18.844,76 per jaar zou zijn verhoogd wegens opgespaarde FPU-uitkeringen.