1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. De voorzieningenrechter betrekt de volgende feiten bij de beoordeling. Verzoeker heeft op 5 december 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 19 maart 2001 afgewezen. Bij uitspraak van 22 maart 2005 (AWB 03/34530) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch is het beroep, ingesteld tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag, ongegrond verklaard. Verzoeker heeft op 5 augustus 2012 de onderhavige asielaanvraag ingediend.
4. Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het thans bestreden besluit een materieel vergelijkbaar besluit betreft met het besluit van 19 maart 2001, waardoor voormeld toetsingskader van toepassing is.
7. Verzoeker heeft op 7 november 2012, een dag voordat het onderzoek ter zitting plaatsvond, een aantal stukken overgelegd. De voorzieningenrechter acht kennisneming van deze stukken in strijd met de goede procesorde en zal deze stukken derhalve niet bij de beoordeling van het geschil betrekken. Verzoeker heeft geen plausibele reden gegeven waarom hij deze stukken niet eerder heeft overgelegd.
8. Voor zover verzoeker zich thans opnieuw beroept op zijn asielrelaas uit 2000, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft dit relaas reeds betrokken bij de beoordeling van verzoekers eerdere asielaanvraag, hetgeen heeft geresulteerd in het afwijzende besluit van 19 maart 2001, dat nu in rechte vaststaat. Gelet op het toetsingskader zoals weergegeven in rechtsoverweging 5, kan het eerdere asielrelaas thans niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt.
9. Voor zover verzoeker stelt dat de (gestelde) moord op zijn vader een novum is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit het ‘rapport gehoor opvolgende aanvraag’ van 7 augustus 2012 leidt de voorzieningenrechter af dat de stelling van verzoeker dat zijn vader is vermoord door de LTTE dan wel de EPDP enkel is gebaseerd op vermoedens. Hij heeft dit van zijn tante gehoord en hij heeft geen details over deze gebeurtenis kunnen vertellen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op voorhand uitgesloten dat hetgeen inzake de (gestelde) moord alsnog is aangevoerd, kan afdoen aan het eerdere besluit zodat er geen sprake is van een novum.
10. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in Nederland heeft deelgenomen aan demonstraties tegen de Sri Lankaanse autoriteiten een drietal kopieën van foto’s overgelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat het slechte kopieën betreft, waarvan de originelen niet zijn overgelegd terwijl de foto’s ook niet, in tegenstelling tot hetgeen verzoeker in de zienswijze en in beroep heeft gesteld, op internet zijn terug te vinden. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat ook hij de foto’s niet op internet heeft kunnen achterhalen. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de website waarnaar verzoeker heeft verwezen in de taal Tamil is weergegeven en dat verzoeker geen vertaling van (een gedeelte van) deze website heeft overgelegd. Tevens is van belang dat uit de kopieën van de foto’s niet blijkt waar en wanneer ze zijn genomen. Evenmin blijkt uit de kopieën dat sprake is van een demonstratie. De voorzieningenrechter is gezien deze omstandigheden van oordeel dat de overgelegde kopieën van foto’s onvoldoende zijn voor het aannemen van een novum.
11. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat de veiligheidssituatie voor terugkerende asielzoekers naar Sri Lanka de afgelopen periode significant is verslechterd. Afgewezen asielzoekers die naar Sri Lanka terugkeren lopen volgens verzoeker het risico op een onmenselijke behandeling. Verzoeker heeft in dit verband gewezen op een artikel van 31 mei 2012 uit de Britse krant “The Independent” en op een artikel van 5 juni 2012 uit de Britse krant “The Guardian” waaruit blijkt dat terugkerende Sri Lankanen aan marteling werden onderworpen. Verzoeker wijst ook op een rapport van Tamils Against Genocide (TAG) van mei 2012 en naar een nieuwsbrief van 29 mei 2012 van Human Rights Watch (HRW). Uit het rapport van TAG blijkt dat de Tamils bij terugkeer uit de rijen wachtenden worden gehaald en worden ondervraagd. Het HRW-rapport wordt ondersteund door andere informatie. Verzoeker verwijst ook naar een artikel in “The Independent” van 1 juni 2012. Dat verzoeker eerder illegaal het land heeft verlaten vormt een risicofactor. Verzoeker wijst op een uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 10 juli 2012 (AWB 12/19928) en naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem van 22 juni 2012 (AWB 12/17917 en 12/17918). Verzoeker vreest bij terugkeer als Tamil Tijger te worden beschouwd of om met activiteiten van de LTTE in verband te worden gebracht.
12. De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling of verzoeker met deze stellingen nova heeft aangevoerd, de informatie uit het ambtsbericht inzake Sri Lanka getiteld “Situatie rond asielprocedures en terugkeer” van 11 juli 2001, met als verslagperiode de periode juli 2000 - juli 2001. Dit is de periode waarover verzoeker in zijn asielrelaas tijdens zijn eerste asielprocedure heeft verklaard. In dit ambtsbericht is onder het kopje “4.2 Behandeling na terugkeer” het volgende opgenomen:
“Identiteitsonderzoek op het vliegveld
Na aankomst op het vliegveld worden de meeste repatrianten gecontroleerd door de Srilankaanse immigratiemedewerkers. Indien er twijfel bestaat omtrent de identiteit van de betrokken persoon, dan wordt deze door de Immigratiedienst doorverwezen naar de ‘Criminal Investigation Department’ (CID). Bij de CID ondergaan de repatrianten een identiteitsonderzoek waarbij de personalia van betrokkene worden onderzocht en wordt nagegaan of de desbetreffende repatriant wellicht in het verleden betrokken is geweest bij criminele activiteiten. Hiertoe wordt een verklaring van betrokkene opgenomen waarin onder meer wordt ingegaan op de geboorteplaats van betrokkene, zijn werkzaamheden in Sri Lanka voordat hij het land verliet, wie zijn reisagent was (dit in verband met onderzoeken naar mensensmokkel) en wat de reden is waarom hij is teruggestuurd. Tevens worden de vingerafdrukken van betrokkene genomen. Bij het afnemen van deze verklaring komt het voor dat de repatriant, indien hij niet meewerkt aan het verschaffen van informatie omtrent zijn identiteit, onder zware druk wordt gezet en ruw (zoals bijvoorbeeld slaan) wordt behandeld. Bij het ‘National Intelligence Bureau’ (N.I.B.) wordt gecontroleerd of de betrokken persoon voorkomt in haar registers. Het N.I.B. heeft één dag nodig voor dit onderzoek. Betrokken personen dienen binnen 24 uur te worden voorgeleid aan het Magistrate’s Court te Negombo. Gedurende de tijd waarin de gegevens van de betrokken repatriant gecontroleerd worden, verblijft hij in de ruimte van de CID op het vliegveld. De CID beschikt niet over een cellencomplex op het vliegveld. Binnen 48/72 uur worden repatrianten, die zijn overgedragen aan de CID, overgebracht naar de rechtbank in Negombo. Dit betekent dus in de praktijk dat de repatrianten onder begeleiding van de CID het vliegveld verlaten. Sommige repatrianten die veel weerstand bieden, worden hierbij geboeid. In Negombo beslist de rechter of betrokkene op basis van de op dat moment door de CID aangeleverde gegevens wordt overgebracht naar de gevangenis ofwel wordt vrijgelaten op borgtocht in afwachting van afronding van het onderzoek, dan wel gewoon wordt vrijgelaten. Het komt voor dat, indien er sterke aanwijzingen zijn dat een persoon zich in het verleden in Sri Lanka schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Srilankaanse wetgeving, bijvoorbeeld omdat hij is geregistreerd bij het N.I.B., hij enkele dagen langer door de CID wordt vastgehouden, alvorens hij voor de rechter in Negombo wordt gebracht. In de praktijk komt dit alles bij repatrianten zelden voor. De behandeling van repatrianten met littekens wijkt niet af van de hierboven beschreven behandelwijze. Gedurende de beschreven periode zijn vrijwel alle aan de rechter voorgeleide repatrianten op borg vrijgelaten en vervolgens bij de tweede voorgeleiding vrijgelaten.”