ECLI:NL:RBSGR:2012:BY4927

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/26571 & AWB 12/26568
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontneming van een Togolese vreemdeling in het kader van de Schengengrenscode

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 september 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van toegang tot Nederland en de daaropvolgende vrijheidsontneming van eiser, een Togolese vreemdeling. Eiser had op 15 augustus 2012 een asielaanvraag ingediend en was in het bezit van een geldig Schengenvisum. Op 11 augustus 2012 werd hem de toegang tot Nederland geweigerd op basis van artikel 13 juncto artikel 5 van de Schengengrenscode, omdat er twijfel bestond over de voorwaarden voor toegang. Eiser voerde aan dat hij voldoende documentatie had om zijn verblijf te staven, maar de rechtbank oordeelde dat de twijfels van de grensbewaker niet onterecht waren. De rechtbank concludeerde dat de tweedelijnscontrole rechtmatig was uitgevoerd en dat de redenen voor de toegangsweigering voldoende waren onderbouwd.

Daarnaast werd de vrijheidsontneming van eiser beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de termijn tussen de indiening van de zienswijze op het Dublinvoornemen en de feitelijke indiening van het overnameverzoek bij de Franse autoriteiten niet onredelijk lang was. De rechtbank vond geen aanleiding om te oordelen dat de vrijheidsontneming in strijd was met de Vreemdelingenwet. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de voortduring van de maatregel onredelijk zouden maken. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet in het kader van toegangsweigering en vrijheidsontneming, en bevestigt dat de autoriteiten de nodige procedures moeten volgen bij het beoordelen van asielaanvragen en de bijbehorende maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12 / 26571 (vrijheidsontneming)
AWB 12 / 26568 (toegangsweigering)
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 september 2012 in de zaak tussen
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Togolese nationaliteit, verblijvende in Uitzetcentrum(UZC)[locatie]
eiser en verzoeker: hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. T. Nauta, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 11 augustus 2012 aan eiser op grond van artikel 13 juncto artikel 5 van de verordening EG 562/2006 (Schengengrenscode) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van 12 augustus 2012 aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel op 20 augustus 2012 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Eiser heeft tegen het besluit tot toegangsweigering op 20 augustus 2012 bij verweerder administratief beroepschrift ingediend. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt de voorzieningenrechter verweerder te gebieden hem te behandelen als ware hem de toegang tot Nederland verleend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Indien tegen een besluit administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Eiser heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. De weigering eiser toegang te verlenen is niet rechtmatig. Eiser was in het bezit van een geldig Schengenvisum. Voorts was er onvoldoende grond eiser aan een zogenoemde tweedelijnscontrole te onderwerpen. In het proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2012 staat dat bij eisers aankomst twijfel ontstond of eiser voldeed aan de voorwaarden voor toegang. Eiser had echter voldoende passende documentatie bij zich. Hij beschikte over een paspoort, een geldig visum, een hotelreservering en over voldoende middelen van bestaan. Op grond hiervan en mede in het licht van artikel 5, vierde lid, onder b, van de Schengengrenscode, had aan eiser toegang tot Nederland behoren te worden verleend. De twijfel bij verweerder of aan de voorwaarden voor toegang werd voldaan is in onvoldoende mate onderbouwd. Er was daarom geen aanleiding voor het verrichten een tweedelijnscontrole. De nadere toelichting hierop door verweerder ter zitting kan daar niet aan af doen omdat van de door verweerder genoemde omstandigheden niet blijken uit voormeld proces-verbaal. Het feit dat na de tweedelijncontrole is gebleken dat eiser het doel van zijn voorgenomen verblijf niet kan staven diende op grond van het voorgaande niet worden meegenomen bij de beoordeling of eiser de toegang moest worden geweigerd. Voorts is de aanvulling van de gronden door middel van het proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2012 niet voorzien van een houdbare motivering. Eiser heeft een geldig visum. Het feit dat kennelijk de Franse ambassade in Lomo (Togo) is misleid kan aan de geldigheid van het visum niet afdoen. Ook beschikt eiser over voldoende bestaansmiddelen aangezien hij beschikt over ruim duizend euro in contanten.
3. Artikel 5 eerste lid, aanhef en onder c van de Schengengrenscode luidt:
Voor onderdanen van derde landen gelden de volgende toegangsvoorwaarden voor verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden:
(..)
c. het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven.
4. In artikel 13, eerste lid van de Schengengrenscode, voor zover hier van belang, is bepaald dat, indien een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 5, lid 1, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten wordt geweigerd.
5. Er is ten aanzien van eiser grenscontrole verricht op grond van artikel 7, derde lid van de Schengengrenscode. In dit artikellid is bepaald dat onderdanen van derde landen bij binnenkomst en uitreis aan een grondige controle worden onderworpen. Voorts is onder sub a van voormeld artikellid aangegeven, dat de grondige controles bij binnenkomst de verificatie van de in artikel 5, eerste lid, vermelde voorwaarden voor toegang behelzen.
6. In het op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van een medewerker van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) van 11 augustus 2012 is vermeld dat twijfel ontstond of eiser voldeed aan de toegangsvoorwaarde dat hij in het bezit moet zijn van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf blijken. Overeenkomstig artikel 7, derde lid onder a, iv, van de Schengengrenscode stond met name eisers plaats van vertrek en de plaats van bestemming, alsmede het doel van zijn voorgenomen verblijf niet direct vast. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij de ambtenaar belast met grensbewaking vorenbedoelde twijfel ontstond omdat het ongebruikelijk is dat een vreemdeling met een Frans visum naar Nederland reist alsmede dat het aantal dagen vermeld op eisers hotelreservering bij [naam] niet in overeenstemming was met de geldigheidsduur van zijn visum.
7. Aan eiser moet worden toegegeven dat de redenen die verweerder ter zitting heeft gegeven van de tijdens de eerstelijnscontrole bij de ambtenaar belast met grensbewaking, gerezen twijfel uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2012 niet blijkt. In die omstandigheid ziet de rechtbank echter geen grond voor het oordeel dat de verrichtte tweedelijnscontrole onrechtmatig is. Immers, uit artikel 7 van de Schengengrenscode blijkt niet dat een tweedelijnscontrole eerst mag worden verricht als is vastgesteld dat een eerstelijnscontrole daartoe aanleiding geeft. Wel schrijft het vijfde lid van artikel 7 van de Schengengrenscode voor dat onderdanen van een derde land die aan een grondige tweedelijnscontrole worden onderworpen, op de hoogte worden gebracht van het doel en het verloop van deze controle. In het voormelde proces-verbaal is gerelateerd dat ten aanzien van eiser aan die voorwaarde is voldaan. De stelling van eiser dat in zijn geval de uitkomst van de tweedelijnscontrole niet bij de beoordeling van de toegangsweigering mag worden betrokken, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet.
8. Nu door eiser niet is betwist dat de informatie die uit de tweedelijnscontrole naar voren is gekomen het doel van eisers voorgenomen verblijf niet kan rechtvaardigen en eisers toegangsweigering hierop kan worden gegrond, heeft het administratief beroep van 20 augustus 2012, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, geen redelijke kans van slagen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de aanvulling van de weigeringsgronden in het proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2012, kan gelet op het vorenstaande, niet leiden tot een ander oordeel.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep vrijheidsontneming
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat aan eiser rechtmatig de toegang is geweigerd.
12. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
13. Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
14. Eiser voert aan dat op het formulier M19 van 12 augustus 2012 waarin is vermeld dat eiser zich op grond van artikel 6, eerste en tweede lid Vw dient op te houden in het Aanmeldcentrum Schiphol ten aanzien van de toegangsweigering is aangekruist dat dit op basis van artikel 3 Vw is gebeurd. Echter, blijkens het “standaardformulier voor weigering toegang” (formulier M17) van 11 augustus 2012 is eiser de toegang geweigerd op grond van artikel 13 juncto artikel 5 van de Schengengrenscode. Omdat de op formulier M19 aangekruiste toegangsweigering niet overeenkomt met die op voormeld “standaardformulier voor weigering toegang”, is de aan eiser opgelegde maatregel onrechtmatig.
15. Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, (zie bijvoorbeeld LJN: AU6380) ziet de plaatsingsbeschikking slechts op de plaats waar eiser zich op dient te houden. Zij raakt de grondslag van de vrijheidsontnemende maatregel, die is gelegen in de toegangsweigering van 11 augustus 2012 (formulier M17), niet. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
16. Blijkens de gedingstukken is op 19 augustus 2012 met betrekking tot eisers asielaanvraag een voornemen uitgebracht. Verweerder heeft in aanvulling hierop ter zitting meegedeeld dat op basis van eisers Franse visum op 27 augustus 2012 een overnameverzoek op basis van artikel 17 van de Dublinverordening bij de Franse autoriteiten zal worden ingediend.
17. Eiser heeft aangevoerd dat aangezien zijn asielaanvraag nog in behandeling is, er geen reden is dat hij zich aan het vreemdelingentoezicht zal onttrekken. Eiser heeft daarom het recht de uitkomst van de Dublinprocedure in vrijheid af te wachten.
18. Verweerder voert het beleid, zoals neergelegd in C12/5.3, onder d, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), dat tot voortzetting van de maatregel ex artikel 6 van de Vw wordt besloten indien op basis van de Dublinverordening ten aanzien van een asielzoeker bij een andere staat een verzoek tot overname zal worden ingediend.
19. Voormeld beleid is niet kennelijk onredelijk te achten. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder dit beleid in dit geval niet in redelijkheid heeft mogen toepassen of de vrijheidsontneming anderszins onevenredig moet worden geacht, is niet gebleken. De enkele stelling van eiser dat hij zich niet aan het vreemdelingentoezicht zal onttrekken omdat hij asiel heeft aangevraagd, leidt niet tot een ander oordeel.
20. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat verweerder bij de voorbereiding van het overnameverzoek aan de Franse autoriteiten onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Daartoe is redengevend dat eerst een week na de uitreiking van het voornemen door verweerder een overnameverzoek bij genoemde autoriteiten is ingediend.
21. Verweerder heeft op 19 augustus 2012 aan eiser het voornemen bekend gemaakt om zijn asielaanvraag af te wijzen omdat verweerder meent dat een ander land, Frankrijk, op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. In dit voornemen staat dat eiser een zienswijze op dit voornemen kan indienen. Vervolgens is op 27 augustus 2012 door het Bureau Dublin overnameverzoek voor eiser verzonden naar de Franse autoriteiten.
22. De rechtbank overweegt dat blijkens het door verweerder gevoerde beleid, neergelegd in C15/5 Vc, eerst na ontvangst van de zienswijze op het uitgebrachte Dublinvoornemen wordt beslist of er een Dublinclaim wordt gelegd. Eiser heeft op 15 augustus 2012 een asielaanvraag ingediend waarna op 19 augustus 2012, derhalve op de vijfde dag van de algemene asielprocedure, het voornemen is uitgebracht. Blijkens voormeld beleid moet onder die omstandigheden een zienswijze op het voornemen uiterlijk op de zesde dag, zijnde 20 augustus 2012 worden ingediend. Gelet op het voorgaande is een periode van zeven dagen tussen het verstrijken van de termijn voor indiening van een zienswijze en de feitelijke indiening van het overnameverzoek bij de Franse autoriteiten niet zodanig lang dat op grond daarvan de maatregel onrechtmatig is geworden wegens onvoldoende voortvarend handelen.
23. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw dan wel dat de voortduring daarvan bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
24. Het beroep is ongegrond.
25. De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2012.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.