ECLI:NL:RBSGR:2012:BY4974

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/34855
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 26 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ghanese eiseres en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De eiseres had op 5 november 2012 beroep ingesteld tegen een vrijheidsontnemende maatregel die haar was opgelegd na een toegangsweigering tot Nederland op 3 september 2012. De rechtbank oordeelde dat de toegangsweigering nog steeds van kracht was, ondanks de asielaanvraag van de eiseres op 12 november 2012. De rechtbank stelde vast dat de verweerder het besluit tot toegangsweigering niet had ingetrokken en dat de eiseres niet automatisch recht had op toegang tot Nederland door het indienen van een asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) rechtmatig was opgelegd.

De rechtbank overwoog verder dat indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd zou zijn met de Vw, zij het beroep gegrond zou verklaren. Echter, in dit geval was er geen aanleiding om te concluderen dat de maatregel onrechtmatig was. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om tijdig en correct te reageren op toegangsweigeringen en de gevolgen daarvan voor hun recht op asiel.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 34855
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 november 2012 in de zaak tussen
[naam eiseres]
geboren op [geboortedatum], van Ghanese nationaliteit, verblijvende in Detentiecentrum [locatie],
eiseres,
(gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Erik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 3 september 2012 aan eiseres op grond van artikel 13 juncto artikel 5 van de verordening EG 562/2006 (Schengengrenscode) de toegang tot Nederland geweigerd en aansluitend aan haar strafrechtelijke detentie bij besluit van 10 november 2012 eiseres op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen de maatregel op 5 november 2012 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
2. Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
3. Eiseres voert - samengevat – het volgende aan. Omdat eiseres asiel heeft aangevraagd heeft zij toegang tot het Schengengebied, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 oktober 2011,
LJN: BT7118. De toegangsweigering is hiermee komen te vervallen. Haar kon desniettemin in verband met voormelde uitspraak de verdere toegang worden geweigerd. Er zit echter in het dossier geen besluit waaruit blijkt dat eiseres, nadat zij in verband met haar asielaanvraag toegang tot het Schengengebied had gekregen, de verdere toegang is geweigerd. Hiermee is niet aan de voorwaarde voor oplegging van een maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid Vw voldaan. Daarbij komt dat eiseres tegen het ontbreken van een besluit inzake verdere toegangsweigering geen rechtsmiddelen kan instellen. Voorts blijkt uit het rapport van het eerste gehoor in samenhang met de brief “Signalering mogelijke mensenhandel” van 11 november 2012 van Vluchtelingenwerk Nederland dat er een vermoeden is dat eiseres slachtoffer is van mensenhandel. Ook heeft verweerder de correcties en aanvullingen op het rapport eerste gehoor en voormelde signalering van Vluchtelingenwerk Nederland niet bij de belangenafweging betrokken.
4. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 7 Vw eiseres gedurende haar strafrechtelijke detentie de toegang geweigerd is gebleven. Dat eiseres op 12 november 2012 te kennen heeft gegeven dat zij asiel wil aanvragen betekent, anders dan eiseres meent, niet dat daarmee van rechtswege de toegangsweigering is komen te vervallen. Verweerder heeft het besluit tot toegangsweigering van 3 september 2012 ook niet ingetrokken. Verweerder heeft enkel in verband met de asielaanvraag van eiseres in de plaatsingsbeschikking van 15 november 2012 gespecificeerd dat haar de verdere toegang is geweigerd. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de toegangsweigering van 3 september 2012 nog steeds van kracht is, zodat haar op 10 november 2012 ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel kon worden opgelegd.
De vraag op welke wijze eiseres nog op kan komen tegen deze toegangsweigering omdat zij eerst later een asielaanvraag heeft ingediend, ligt in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor.
5. De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat er aanwijzingen zijn dat eiseres slachtoffer is van mensenhandel. Hierover wordt het volgende overwogen.
In paragraaf B9/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld. Ook ten aanzien van vreemdelingen op wie een maatregel conform artikel 59 Vw van toepassing is, kunnen er aanwijzingen zijn dat zij slachtoffer van mensenhandel zijn. Indien er tijdens vreemdelingenbewaring aanwijzingen zijn dat de vreemdeling slachtoffer is van mensenhandel, dient de politie de vreemdeling te wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek ter zake mensenhandel. Ook dan heeft het vermoedelijke slachtoffer van de mensenhandel recht op de bedenktijdfase. Het verlenen van de bedenktijd heeft tot gevolg dat de grondslag aan de bewaring komt te ontvallen en de bewaring derhalve dient te worden opgeheven.
6. Het verlenen van bedenktijd of het doen van aangifte zou, gelet op voormeld beleid, tot opheffing van de aan eiseres opgelegde maatregel leiden. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat het rapport inzake het eerste gehoor van eiseres naar het Sluisteam van de Koninklijke Marechaussee is gestuurd en dat de zaak nog bij hen in behandeling is. Nu vooralsnog niet is gebleken dat aan eiseres bedenktijd is verleend of dat zij aangifte heeft gedaan, is er geen aanleiding om op grond van voormeld beleid de voortduring van de maatregel onrechtmatig te achten. De door eiseres in dit verband overgelegde correcties en voormelde signalering van Vluchtelingenwerk Nederland geven geen aanleiding voor het oordeel dat niettemin in het kader van de belangenafweging de maatregel dient te worden opgeheven.
7. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw dan wel dat de voortduring daarvan bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
8. Het beroep is ongegrond.
9. De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2012.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.