Overwegingen
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling van het geschil de volgende feiten. De echtgenote van eiser heeft op 28 mei 2009 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend voor haarzelf en mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen. Bij besluit van 17 mei 2010 is deze aanvraag ingewilligd en is de gevraagde vergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), met ingang van 28 mei 2009 en geldig tot 28 mei 2014.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is op 20 april 2003 lid geworden van de oppositiepartij Musavat. Eiser was een actief lid. Eiser nam deel aan demonstraties van de oppositie. Bij een van die demonstraties werd eiser door de politie geslagen met knuppels in zijn gezicht en op zijn benen. Eiser viel flauw en toen hij bij bewustzijn kwam, bevond hij zich in een ziekenhuis. Na zijn herstel besloot eiser meer propaganda te maken voor Musavat. Ook heeft hij nog deelgenomen aan demonstraties. In 2008 waren er verkiezingen in Azerbeidjan en werd een referendum gehouden om het voor de president mogelijk te maken voor onbepaalde tijd herkozen te worden. De oppositiepartijen hebben gedemonstreerd bij de constitutionele rechtbank tegen het referendum. Op 22 maart 2009 werd eiser opgeroepen om te verschijnen bij de officier van Justitie in Baku. Daar kreeg eiser te horen dat hij moest meewerken en namen moest doorgeven van actieve leden van Musavat. Ook moest hij wapens verstoppen in het hoofdkantoor van de partij, zodat de politie deze wapens bij een inval zouden kunnen vinden. Eiser weigerde dit. De officier bood hem hierop enkele dagen bedenktijd en dreigde ermee dat eiser anders gevangen zou worden genomen, in de Bayel gevangenis zou komen en zou verdwijnen. Toen de tweede oproep kwam, durfde eiser zich niet te melden en is hij ondergedoken bij een vriend. Van zijn vrouw hoorde eiser enkele dagen later dat zij is meegenomen door de politie en dat zij de hele dag heeft vastgezeten, om op die manier eisers verblijfplaats te achterhalen. Eiser heeft vervolgens geregeld dat zijn gezin het land kon verlaten en uiteindelijk naar Nederland kon reizen. Eiser zelf bleef ondergedoken, omdat hij hoopte dat de situatie zou verbeteren. De vriend van eiser is een paar keer naar eisers woning gegaan om te informeren of de politie naar eiser op zoek was. Eind november 2010 kreeg eisers vriend bij een bezoek aan eisers woning twee oproepen in handen. Naar aanleiding van deze oproepen besloot eiser dat hij het land ook moest verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Verweerder heeft aan eiser het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw tegengeworpen. Er wordt uitgegaan van de geloofwaardigheid van de verklaringen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de bescherming van de hogere autoriteiten van zijn land van herkomst had kunnen inroepen tegen de houding van de officier van Justitie om zo zijn situatie te verbeteren. Nu eiser dit heeft nagelaten, is niet gebleken dat de autoriteiten eiser geen bescherming kunnen of willen bieden. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden om in bezit te worden gesteld van een afgeleide asielstatus. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ambtshalve is beoordeeld of aan eiser uitstel van vertrek moet worden verleend op grond van artikel 64 Vw. Nu er geen behandeling is opgestart, bestaat er geen aanleiding om uitstel van vertrek te verlenen.
4. Eiser voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw aan hem heeft tegengeworpen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Gelet hierop behoeft de vraag of verweerder het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw terecht aan eiser heeft tegengeworpen, geen beantwoording.
5. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de bescherming van de (hogere) autoriteiten had kunnen inroepen en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit op voorhand zinloos is.