ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5174

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
407030 FA RK 11-8636
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen minderjarige en biologische vader na huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 november 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot omgang tussen een minderjarige en haar biologische vader. De moeder van de minderjarige verzet zich tegen contact, onder andere vanwege eerdere ervaringen van huiselijk geweld en de vrees dat de vader een negatieve invloed op de minderjarige zal hebben. De rechtbank heeft de situatie zorgvuldig beoordeeld, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De rechtbank oordeelt dat een kind in beginsel recht heeft om zijn of haar ouders te kennen, en dat het in het belang van de minderjarige is om contact met de vader te hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen specifieke omstandigheden zijn die een kennismaking met de vader in de weg staan. De moeder heeft zorgen geuit over de psychische gesteldheid van de vader en zijn verleden, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat deze zorgen niet voldoende zijn om omgang te weigeren. De rechtbank heeft de moeder opgedragen om de minderjarige binnen drie maanden voor te lichten over haar afstamming en heeft de zaak aangehouden om de voortgang te monitoren. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder een positieve houding aanneemt ten aanzien van de contacten tussen de vader en de minderjarige, en dat zij hulp kan inschakelen bij het proces van statusvoorlichting. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 1 maart 2013, waarbij partijen worden verzocht om ontwikkelingen in de zaak te rapporteren.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 11-8836
Zaaknummer: 407030
Datum beschikking: 30 november 2012 (bij vervroeging)
Omgang
Beschikking op het op 11 november 2011 ingekomen verzoek van:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats vader],
advocaat: mr. J.M.C. van Gorkum te Berlicum.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [de moeder],
advocaat: mr. G. Altena te Arnhem.
Procedure
Bij beschikking van 24 februari 2012 van deze rechtbank is de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te verrichten en de volgende vragen te beantwoorden:
1. is omgang tussen de vader en de minderjarige in het belang van de minderjarige;
2. zo ja, welke omgangsregeling wordt in het belang van de minderjarige geacht.
De Raad is voorts verzocht te bezien of proefcontacten tussen de man en de minderjarige mogelijk zijn nadat de detentie van de man is geëindigd, mits dit in het belang van de minderjarige kan worden geacht.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 30 juli 2012;
- een brief d.d. 6 november 2012, met bijlagen, van de moeder.
Op 16 november 2012 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaat alsmede mevrouw M. van Asperen en mevrouw N. van den Bogaard namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist. Ter beoordeling ligt thans voor de vraag of omgang tussen de vader en de minderjarige in het belang van de minderjarige is en zo ja, welke omgangsregeling dient te worden vastgesteld.
Uit het raadsrapport komt naar voren dat in het algemeen geldt dat het leren kennen van de
vader en het onderhouden van contact met hem essentieel is voor een evenwichtige ontwikkeling van een kind. Contact met de vader is belangrijk voor een kind om zelf gevoelens jegens hem te kunnen ontwikkelen. Het kennen van de biologische ouders helpt het kind bij het ontwikkelen van een eigen geschiedenis en identiteit. De Raad acht het ook in dit geval in het belang van de minderjarige om ruimte te krijgen haar biologische vader te leren kennen, zodat zij zelf een aan haar realiteit getoetst beeld van haar vader kan krijgen. De Raad heeft op basis van zijn onderzoek moeten concluderen dat de visies van de ouders niet met elkaar zijn te verenigen. De Raad heeft getracht om op basis van het onderzochte een afweging te maken van wat het meest in het belang van de minderjarige is. Op grond van die belangenafweging adviseert de Raad de rechtbank om partijen te verwijzen naar Bureau Jeugdzorg ter verkrijging van een indicatiebesluit voor begeleide omgang. De Raad adviseert daarnaast de rechtbank de moeder in de af te geven beschikking te verplichten aan de minderjarige te vertellen wie haar vader is. Indien de moeder moeite heeft dit zelf te doen, adviseert de Raad dit proces te laten begeleiden door het omgangshuis. De Raad is van mening dat er geen sprake kan zijn van een omgangsregeling als door de man verzocht. Er moet een opbouwende regeling komen, rekening houden met de draagkracht van de minderjarige, onder begeleiding van het omgangshuis. De begeleiding zal zich eerst moeten richten op hoe de moeder de minderjarige kan vertellen wie haar vader is. De Raad meent dat de acceptatie van de statusvoorlichting voor de minderjarige moeilijker wordt wanneer deze voorlichting pas over een paar jaar zal worden gegeven, reden waarom de raad adviseert om de voorlichting op zo kort mogelijke termijn te laten plaatsvinden. Aansluitend kan het omgangshuis zich dan gaan richten op het vormgeven van contact tussen de minderjarige en de vader. Volgens zijn verklaringen tegenover de Raad lijkt de vader een realistisch beeld te hebben voor wat betreft de tijd die nodig is voor de minderjarige om hem te leren kennen en de omgang op te starten. Ook zullen de ouders onder begeleiding van het omgangshuis met elkaar in gesprek moeten komen teneinde hun contact in het belang van de minderjarige te normaliseren. Volgens de Raad zijn er, ondanks de moeite die de minderjarige volgens moeder heeft met veranderingen, geen contra-indicaties om een begeleide en opbouwende omgangsregeling te adviseren. De Raad voorziet echter wel een moeilijkheid in hoeverre de moeder vorm zal kunnen en willen gaan geven aan het advies van de Raad. De Raad is voorts van mening dat het wantrouwen van de moeder naar de vader voor een deel kan worden weggenomen als ze met elkaar in contact treden over de minderjarige. Het omgangshuis zal de ouders hierbij kunnen en moeten ondersteunen.
De moeder heeft tegenover de Raad verklaard dat er in het verleden sprake is geweest van huiselijk geweld en dreigingen van de vader. De moeder is tegen contact tussen de vader en de minderjarige. De minderjarige weet niet dat de vader haar vader is. Zij is ervan overtuigd dat de minderjarige te jong is om dit te horen te krijgen en niet tegen de verandering zal kunnen die dit met zich zal brengen. Indien aan de minderjarige wordt verteld dat niet haar stiefvader maar de vader haar vader is, zal dit een negatief effect op de minderjarige hebben. Verder is de moeder bang dat de vader een slechte invloed op de minderjarige zal hebben en dat hij haar zal blootstellen aan gevaarlijke situaties. Voorts heeft de moeder zorgen over de psychische gesteldheid van de vader en zijn leefomstandigheden. De moeder heeft zowel bij de Raad als ter terechtzitting verklaard dat, zolang de minderjarige zelf niet met vragen komt, zij niet zal vertellen dat de minderjarige een andere vader heeft. Met betrekking tot het raadsrapport stelt de moeder dat er vooral de nadruk gelegd wordt op het leren kennen door de minderjarige van de vader zonder acht te slaan op de situatie waarin de vader nu verkeert. De moeder vraagt zich af wie er straks zicht op houdt of de vader wel in staat is om voor de minderjarige te zorgen, of de omgang veilig is voor de minderjarige en of zij zich goed ontwikkelt en gelukkig is. De moeder stelt dat het feit dat de vader minder begaafd is ten onrechte niet relevant wordt gevonden door de Raad evenals het feit dat hij niet mee wilde werken aan een persoonlijkheidsonderzoek in het kader van zijn strafzaak. De moeder is van mening dat zij en de minderjarige op deze wijze worden overgeleverd aan een omgangsbegeleiding zonder te weten wat de geestesgesteldheid van de vader is. De omstandigheid dat vader zijn straf heeft uitgezeten, betekent nog niet dat iemand veranderd is, aldus de moeder. De moeder begrijpt dat de insteek van het raadsonderzoek het stimuleren van omgang is. De moeder is echter van mening dat de Raad de belangen van de minderjarige ondergeschikt maakt aan hun eigen richtpunt en niet verder kijkt dan dat.
De vader heeft verklaard alle medewerking te willen verlenen om het vertrouwen van de moeder te herstellen. De vader geeft aan de moeder en haar nieuwe gezin te respecteren en blij te zijn dat de minderjarige bij de moeder en haar partner een goed thuis heeft. De vader heeft begrip voor het standpunt van de moeder, maar hij wil een rol spelen in het leven van zijn kind. De vader kan zich derhalve verenigen met het advies van de Raad. De vader heeft zijn verzoek dan ook gewijzigd in die zin dat hij verzoekt om een opbouwende omgangsregeling met de minderjarige. De beslissing in welke vorm deze omgang gegoten moet worden, laat de vader aan de rechtbank.
De rechtbank is, overeenkomstig hetgeen de Raad aangeeft, van oordeel dat een kind in beginsel recht en belang erbij heeft om te weten wie zijn of haar ouders zijn. Daarnaast is het in beginsel in het belang van een kind om zijn of haar beide ouders te kennen. De vraag die als eerste moet worden beantwoord is of, zoals de moeder stelt, er in het onderhavige geval specifieke omstandigheden zijn, die maken dat - in afwijking van voornoemd uitgangspunt - het belang van de minderjarige met zich brengt dat zij géén kennis maakt met haar vader. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat dit het geval is. De door de moeder gestelde gevoelens van angst en wantrouwen zijn weliswaar voor haar reëel en in zoverre te respecteren, maar zij betreffen met name het verleden in de partnerrelatie-sfeer en het strafblad van de man. Uit het onderzoek van de Raad volgt dat, anders dan de moeder stelt, niet is gebleken van een zorgelijke psychische gesteldheid dan wel van dusdanig beperkte verstandelijke vermogens van de zijde van de man, dat omgang niet in het belang van de minderjarige zou zijn. Het verweer van de vrouw, inhoudende dat dit punt door de Raad onvoldoende is onderzocht, volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank volgt de Raad in diens standpunt, dat een evenwichtige ontwikkeling van de identiteit van de minderjarige kan worden verstoord wanneer de minderjarige geen uitleg krijgt over haar afkomst en wanneer zij belemmerd wordt in de kennismaking met haar vader. Het behoort naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot de taak van de moeder om mee te werken aan de voorlichting van de minderjarige te dien aanzien en aan het opbouwen van een omgangsregeling. Deze verplichting vloeit ook voort uit de wet. Immers, onder de verplichting van de moeder tot verzorging en opvoeding van de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, wordt ook verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijke welzijn van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat een omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader voorzichtig dient te worden opgebouwd. Voordat er sprake kan zijn van een omgangsregeling dient echter statusvoorlichting aan de minderjarige plaats te vinden. Zoals de Raad ook ter terechtzitting heeft aangegeven, is het in het belang van de minderjarige dat dit zo snel mogelijk gebeurt. Nu de moeder ter zitting heeft aangegeven niet mee te zullen werken aan begeleiding vanuit een Omgangshuis, zal de rechtbank partijen - anders dan de Raad heeft geadviseerd - niet hiernaar verwijzen. Begeleiding bij het Omgangshuis wordt immers niet geboden, indien één van de partijen niet bereid is mee te werken. De rechtbank zal om die reden, ondanks dat de moeder ter zitting heeft aangegeven niet mee te willen werken bij het opstarten van de omgang en dat zij ook heeft aangegeven niet aan de minderjarige te willen vertellen wie haar vader is, de moeder een termijn stellen waarbinnen zij zelf de minderjarige over haar afstamming dient voor te lichten. De rechtbank zal deze termijn op drie maanden stellen.
De statusvoorlichting en de opbouw van de omgang dient bij voorkeur, zoals door de Raad geadviseerd, voorzichtig en onder begeleiding plaats te vinden. Indien de moeder niet weet hoe zij de zogeheten statusvoorlichting vorm moet geven, geeft de rechtbank de moeder in overweging dat zij daarbij hulp kan inroepen, bijvoorbeeld van het Algemeen Maatschappelijk Werk of van het omgangshuis.
De rechtbank geeft de moeder in overweging dat, indien zij niet overgaat tot de statusvoorlichting, zij zichzelf daarmee in zoverre buitenspel zet, dat de rechtbank alsdan zelf nadere mogelijkheden zal onderzoeken tot het - desalniettemin - opstarten van een omgangsregeling, waaronder in ieder geval de mogelijkheid tot het inschakelen van de hulp van de reclasseringsmedewerker van de vader, zoals namens de vader ter zitting is aangevoerd. Deze optie is door de Raad ter zitting - alhoewel deze niet de voorkeur heeft - wel als optie benoemd.
De rechtbank onderkent dat het voor de moeder een moeilijke situatie is, nu de vader in verband met een strafrechtelijke veroordeling een aantal jaren uit beeld is geweest en er een andere (stief)vader in beeld is, om stappen te zetten in de richting van het kennis laten maken door de minderjarige met haar biologische vader. De rechtbank geeft de moeder in overweging hulp in te roepen van deskundigen op het gebied van statusvoorlichting en het tot stand brengen van contact tussen de vader en de minderjarige, waarbij zonodig de moeder haar angsten, zorgen en gebrek aan vertrouwen ten aanzien van de vader, voor zover betrekking hebbend op de minderjarige, kan bespreken. Partijen moeten samen verder, niet als partners maar als ouders van de minderjarige. De rechtbank benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder een positieve houding zal aannemen ten aanzien van de contacten tussen de vader en de minderjarige.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande - zoals in zoverre door de Raad ook ter zitting voorgesteld - de zaak aanhouden. Twee weken vóór na te melden datum verwacht de rechtbank van de moeder een - tevens aan de vader en aan de Raad te verzenden - schriftelijk verslag omtrent de vraag of, en zo ja hoe, de statusvoorlichting heeft plaatsgevonden en hoe een en ander is verlopen. De vader en de Raad wordt tevens verzocht om voorafgaand aan voornoemde termijn te rapporteren omtrent ontwikkelingen in de zaak. Zoals reeds overwogen zal de rechtbank alsdan nader de mogelijkheden onderzoeken tot het opstarten van een (bij voorkeur begeleide) omgangsregeling, waaronder in ieder geval de mogelijkheid tot het daarbij inschakelen van de hulp van de reclasseringsmedewerker van de vader.
Beslissing
De rechtbank:
*
houdt de behandeling van het verzoek aan tot 1 maart 2013 pro forma, teneinde de moeder in de gelegenheid te stellen de minderjarige vóór die datum van haar afstamming op de hoogte te brengen;
verzoekt partijen om uiterlijk twee weken vóór voormelde pro formadatum aan de rechtbank, met afschrift aan de Raad, te berichten over de ontwikkelingen in deze zaak in de zin zoals vorenstaand overwogen en over de gewenste voortgang van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan.
*
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. Westerhuis-Evers, tevens kinderrechter, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 november 2012.