ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5220

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
429020 / KG ZA 12-1127
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot opheffing van detentie en de beoordeling van een gratieverzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een in Irak geboren man met de Nederlandse nationaliteit, vorderde om zijn detentie op te heffen. Eiser was eerder veroordeeld tot een taakstraf en vervangende hechtenis, maar had een gratieverzoek ingediend dat door de autoriteiten als onvolledig was teruggestuurd. Eiser werd op 5 oktober 2012 aangehouden in het kader van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Hij stelde dat het gratieverzoek opschortende werking had en dat zijn detentie onrechtmatig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het gratieverzoek geen opschortende werking had, omdat de tenuitvoerlegging van de straf al was aangevangen voordat het verzoek werd ingediend. De rechter concludeerde dat de minister van Veiligheid en Justitie niet verplicht was om de tenuitvoerlegging te schorsen, omdat niet was aangetoond dat het gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk zou worden toegewezen. De voorzieningenrechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 429020 / KG ZA 12-1127
Vonnis in kort geding van 31 oktober 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. I. Wudka te Maastricht,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. J. Dijkgraaf te 's-Gravenhage.
1. Het procesverloop
Eiser heeft gedaagde op 24 oktober 2012 doen dagvaarden om op 29 oktober 2012 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 31 oktober 2012 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 oktober 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiser is op [geboortedatum] 1987 geboren in Irak en heeft thans de Nederlandse nationaliteit.
2.2. Op 23 april 2004 is eiser bij vonnis van de rechtbank Maastricht (hierna: 'het vonnis') onder meer veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren en - indien deze niet naar behoren zou worden verricht - vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen. De taakstraf diende te worden voltooid binnen zes maanden nadat het vonnis onherroepelijk was geworden. Het vonnis is op 8 mei 2004 onherroepelijk geworden.
2.3. Op 3 december 2004 heeft de officier van justitie besloten om de taakstraf om te zetten in vervangende hechtenis van vijftig dagen. Ten behoeve van de tenuitvoerlegging daarvan is de zaak op 17 januari 2005 aan het Centraal Justitieel Incassobureau overgedragen.
2.4. Op enig moment is eiser met zijn vader vertrokken naar Irak. In 2012 is eiser zelfstandig teruggekeerd naar Nederland, waarna hij zich eind mei 2012 heeft ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie. Op 21 juni 2012 is een arrestatiebevel jegens hem uitgevaardigd.
2.5. Op 25 september 2012 heeft eiser een gratieverzoek ingediend tegen het vonnis. Het verzoek is op 26 september 2012 door Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan eiser retour gezonden met de mededeling dat er stukken ontbreken.
2.6. Op 5 oktober 2012 is eiser aangehouden en gedetineerd in het kader van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De einddatum van de detentie is op 21 november 2012 bepaald.
2.7. Eiser heeft opnieuw een gratieverzoek ingediend op 8 en (aanvullend) op 11 oktober 2012. Op dat gratieverzoek is nog geen beslissing genomen.
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te gebieden zijn detentie op te heffen, op straffe van een dwangsom.
3.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. Met het buiten behandeling stellen van het gratieverzoek en het arresteren van eiser handelt gedaagde onrechtmatig. Het gratieverzoek had een opschortende of schorsende werking. Ondanks herhaald verzoek is gedaagde niet voornemens eiser alsnog in vrijheid te stellen. Voorts was het gepast geweest indien gedaagde eiser eerst de kans had geboden zich zelf te melden alvorens een arrestatiebevel uit te vaardigen. Dat is niet gebeurd. Ook zou het gepast zijn om de vervangende hechtenis alsnog om te zetten naar een taakstraf. Er moet immers rekening mee worden gehouden dat eiser ten tijde van het plegen van de strafbare feiten nog minderjarig was, dat hij ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt in Irak, dat zijn verstandelijke vermogens beperkt zijn en dat inmiddels geruime tijd is verstreken sinds de straf is opgelegd. Bovendien wordt eiser thans begeleid door de Stichting MEE. Om deze redenen wordt ook om gratie verzocht.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Vooropgesteld wordt dat het openbaar ministerie niet alleen bevoegd, maar ook verplicht is een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, ten uitvoer te leggen. Deze executieplicht lijdt slechts uitzondering indien en voor zover de wet daartoe een grondslag biedt.
4.2. Eiser beroept zich kennelijk allereerst op artikel 558a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waarin is bepaald dat een gratieverzoek de tenuitvoerlegging van een straf onder bepaalde voorwaarden opschort indien de tenuitvoerlegging nog niet is aangevangen. Eiser stelt dat dit artikel van toepassing is omdat hij nog niet gedetineerd was toen zijn eerste gratieverzoek werd ingediend en dat verzoek onterecht buiten behandeling is gesteld. Het gratieverzoek is op 25 september 2012 ingediend. Los van de vraag of het buiten behandeling stellen daarvan al dan niet terecht is gebeurd, staat vast dat de tenuitvoerlegging van de straf op dat moment al een aanvang had genomen. In juni 2012 was immers al een arrestatiebevel uitgevaardigd. De stelling van eiser dat gedaagde gehouden was eiser eerst in de gelegenheid te stellen zich zelf te melden, mist een wettelijke grondslag. Geconcludeerd wordt dan ook dat het gratieverzoek van eiser geen opschortende werking had op grond van artikel 558a Sv. Aan eiser moet worden toegegeven dat, mede gelet op het tijdsverloop sinds het arrestatiebevel was uitgevaardigd, moeilijk valt in te zien dat zijn aanhouding en detentie geen enkel verband houden met het zeer kort daarvoor ingediende gratieverzoek. Die omstandigheid kan echter niet tot de conclusie leiden dat de detentie onrechtmatig is.
4.3. Voor zover eiser betoogt dat de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: 'de minister') dient te bepalen dat de tenuitvoerlegging wordt geschorst, als bedoeld in artikel 559a Sv, geldt het volgende. Aan de minister komt bij de uitoefening van de in voormeld artikel gegeven bevoegdheid een ruime beleidsvrijheid toe. Om die reden kan de beslissing van de minister in kort geding slechts marginaal worden getoetst. Volgens vast beleid, zoals is neergelegd in de "Circulaire Uitvoeringsbeleid betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument" van 26 januari 2011 (Staatscourant 2011, nr. 1213) maakt de minister enkel gebruik van zijn bevoegdheid tot schorsing van de al aangevangen tenuitvoerlegging indien op grond van de door verzoeker aangevoerde informatie aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk is dat het gratieverzoek zal worden ingewilligd. Dit criterium vormt tevens het toetsingskader in dit kort geding.
4.4. Gelet op hetgeen door eiser is aangevoerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet hoogstwaarschijnlijk is dat het gratieverzoek zal worden toegewezen. In voornoemde beleidsregels is een lijst opgenomen met situaties waarin het hoogstwaarschijnlijk zal zijn dat het gratieverzoek wordt gehonoreerd. Eiser heeft in zijn gratieverzoek geen van deze situaties aangevoerd. Dat eiser ten tijde van het plegen van de strafbare feiten nog minderjarig was, is een omstandigheid die door de strafrechter is of had kunnen worden meegewogen bij het opleggen van de straf. De door eiser aangevoerde omstandigheden van zijn beperkte verstandelijke vermogens, de ingrijpende gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt en zijn huidige begeleiding door een hulpverleningsinstantie, kunnen in het algemeen evenmin reden vormen voor gratie. Voorts kan het feit dat geruime tijd is verstreken sinds de straf is opgelegd niet aan gedaagde worden tegengeworpen. Het is immers eiser zelf die de tenuitvoerlegging jarenlang heeft verhinderd door zijn verblijf in Irak.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de minister heeft gehandeld in overeenstemming met het in de Circulaire neergelegde beleid door niet tot schorsing van de vervangende hechtenis over te gaan. Dit beleid komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor, zodat de minister daartoe in redelijkheid heeft kunnen beslissen. De vordering van eiser zal dan ook worden afgewezen.
4.6. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.391,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2012.
hvd